levensverhaal schrijven Indische Nederlanders

Petrus Kipalong, een Moluks Steurtje uit het verleden

steurtjePetrus Kipalong is een naam die het waard is gered te worden. Hij was een van de duizenden Steurtjes, kinderen in het tehuis van Pa van der Steur. In “Oranje-Nassau”  (Magelang) woonden ze. Minder bekend is dat een aanzienlijk deel van zijn ‘Steurtjes’ van Molukse afkomst waren. Hoe kwam Pa aan deze kinderen?

Tehuis

Het tehuis “Oranje-Nassau” was in het begin een eenvoudige woning, met een pendoppo erbij. Het werd in 1892 feestelijk geopend met een opkomst van heel wat mannen van het KNIL. Hun aanwezigheid was geen toeval. Oranje-Nassau was aanvankelijk bedoeld als militair tehuis, onder de leiding van de zendeling Johannes van der Steur. Hij was enkele maanden eerder uit Nederland vertrokken met hoogstaande christelijke idealen.

  • Dat er binnen het KNIL heel wat militairen samenleefden met njai (concubine), stond hem tegen. Hij vond, dat seksualiteit thuishoorde in het door God gezegende huwelijk. Daarbuiten werd het ontucht.
  • Tegen alcohol en roken had hij ook ernstige bezwaren. Van der Steur redeneerde eenvoudig: wanneer de militairen een tehuis hadden met gezelligheid, dan zouden ze die niet bij een njai zoeken. Uit Nederland had hij boeken meegebracht (passende lectuur), een orgel (samen zingen schept verbroedering) en een omstreden reputatie als agressieve zendeling.

Indië zag hem dan ook met gemengde gevoelens komen. Het was mooi dat hij iets voor de militairen wilde betekenen, maar was broeder Van der Steur met zijn methode niet een beetje naief?
Ondanks de bestaande twijfels liep het tehuis redelijk goed. Van der Steur bood zijn bezoekers niet alleen christelijke vermaningen. Hij kon van man tot man praten, hij hielp waar nodig met het schrijven van brieven en soms schonk hij chocolademelk, gemaakt naar Hollands recept. Wie van God los was geraakt, had zo toch redenen genoeg om het tehuis te bezoeken. Een slimme aanpak, en eentje die werkte. Zo verliepen er maanden, tot er in april 1893 een grote verandering kwam.

Kinderen

In april 1893 kwam een van de bezoekers van het tehuis naar Van der Steur met de mededeling dat er vier kinderen in de kampong waren, van wie de Italiaanse vader was gestorven. Een Javaanse vrouw had de zorg op zich genomen, maar zij was niet de moeder. Van der Steur nam de kinderen bij zich in huis. Vier kinderen, dat moest lukken meende hij, en het lukte ook. De militairen hielpen met de verzorging. Na deze vier kwamen er vijf bij, en daarna nog meer. Het aantal kinderen groeide snel, en het werd dus aanzienlijk drukker in Oranje-Nassau; in totaal zouden er naar schatting zevenduizend kinderen bij Pa zijn.
Militairen en kinderen konden het onderling goed vinden. Elk kind bezat in het tehuis een onafzienbare hoeveelheid ooms waarvan er altijd wel iemand tijd had om te spelen. Er waren natuurlijk ook ándere ooms. Van der Steur sprak niet over de familieleden die met lege armen waren achtergebleven in de dessa. Voor hem telde alleen dat ene: een kind dat een Europese (in de praktijk: Nederlandse) vader had, moest Europees opgevoed worden.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Molukse kinderen

Pa nam ook Molukse kinderen op, volgens een bron in de eerste jaren zelfs tot twintig procent. In 1898 waren er in Oranje-Nassau 144 kinderen, 28 van Molukse afkomst. Van der Steurs hart klopte voor deze kinderen en nog meer voor hun vaders, die volgens hem vaak tot de beste en trouwste militairen van het KNIL behoorde. Sneuvelde de man, dan ontving zijn weduwe geen uitkering. Dat onrecht was evenzeer een reden om de kinderen onderdak te bieden. Speciaal voor deze kinderen had hij een Amboneese school opgericht, waar ze les kregen.
Het onderdak omvatte veel. De meisjes en jongens kregen een opvoeding, vaak met scholing, vakopleidingen zoals voor schilder of smid en natuurlijk kregen ze godsdienstonderwijs van de door en door protestantste Pa. Op de platen die hij liet zien, werden God en Jezus voorgesteld als twee Hollands uitziende mannen, vaak in een Europees aandoende omgeving. Zo was dat toen. Kritische vragen stelde men nog niet aan een autoriteit. En Pa wás een autoriteit. Hij leidde het tehuis, een aantal jaren samen met zijn zuster Marie en daarna met zijn echtgenote, die ook Marie werd genoemd. Daarnaast waren er veel komende en gaande helpers, die zich allen naar de dwingende inzichten van Pa voegden.

Subsidie

Geleidelijk werd “Pa van der Steur” een begrip in Indië. De twijfels verdwenen. Hij kreeg van Gouverneur-Generaal J.B. van Heutsz (1904-1909) zelfs een forse subsidie van vele duizenden guldens voor deze ‘soldatenkinderen’. De kranten publiceerden vaker over hem in positieve zin en zo groeide hij uit tot een beroemdheid. Wie het over “Pa” had, bedoelde deze vader van honderden kinderen. Dat er ook militairen in het tehuis waren, verschoof naar de achtergrond. Zo wilde Van der Steur het; hij vertelde aan de kranten vaak en goed aangrijpende verhalen over zielige kindertjes en vroeg dan om donaties. Dat moest, want om elke dag al die monden te voeden was heel wat geld nodig. Het werkte elke keer uitstekend. Regelmatig gingen er hoge bedragen zijn kant op. De vraag dient zich aan, hoe zielig deze kindertjes eigenlijk waren. Een deel van het antwoord is te vinden bij Petrus Kipalong (1909-1935), een van de Molukse Steurtjes.

Petrus en Cornelis

Hoe Petrus Kipalong in het tehuis kwam, is niet goed te achterhalen. Waarschijnlijk kwam zijn broer Cornelis (later werkzaam in de klapperindustrie) mee. Gezien de lange tijd dat Petrus er woonde, is het waarschijnlijk dat hij al op jonge leeftijd in het tehuis kwam. Er waren meer mogelijkheden dan alleen vaderloos zijn. Van der Steur nam ook logés op, die tijdelijk onderdak nodig hadden; de ouders/verzorgers gingen bijvoorbeeld met kort verlof of werden overgeplaatst. Voor deze kinderen werd kost en inwoning betaald. Dan waren er Steurtjes, die een opportunische kijk op het tehuis bezaten. Zij lieten zich opnemen met het doel om via Pa een opleiding te krijgen en zodra het diploma behaald was, verdwenen zij weer uit de tehuiswereld. Tot welke groep Petrus Kipalong behoorde, kan alleen de Vereniging Vrienden van Yayasan Pa van der Steur opsporen. Deze Vereniging heeft het beheer van de tehuisadminisatratie waarin veel dossiers van kinderen liggen. Het is toegankelijk voor nazaten, dit in verband met privacy.
Toch valt het ook buiten dit archief wel iets over Petrus te zeggen. In het tehuisblad Onze Kleine Bode schrijft Pa van der Steur over hem, vooral in juni 1935. Dan zijn er enkele Steurtjes ernstig ziek, zozeer, dat voor het ergste gevreesd moet worden. Dit is wat Pa schrijft:

  • Met Petrus Kipalong gaat een deel van mijn leven in het graf. Petrus was een hoogst eenvoudige jongen.
  • Hij had diploma Ambachtsschool en kreeg een betrekking in de suiker. Daar had hij het goed.
  • Met de vak van de suikercultuur, viel ook Petrus en is als werklooze thuis gekomen. Thuis heb ik hem de kleintjes toevertrouwd en die ruim 200 kleine jongens waren bij hem in goede handen.

In de opsomming die daarna volgt, leren we Petrus wat beter kennen. Hij was “een innige vrome jongeman”, die altijd naast Pa aan de etenstafel zat. En: “eerlijk als goud”. Hij ontwikkelde leiderschap: “Op de Amboineesche cathechisatie hielp hij mij met zingen.” Petrus was muzikaal, als kapelmeester van de fluitisten; in het tehuis was altijd muziek. Hij moet veel van zijn Pa gehouden hebben, getuige de beschrijving van het sterfbed die Van der Steur geeft:

  • Nu zei hij nog eenmaal: “Pa, waar moet ik slapen? Ik ben moe. Zeker op het kerkhof, ja Pa? Maar dan brengt U mij weg en legt mij ter ruste met een laatste kus”.
  • “Ja, mijn jongen.”
  • “Dan is het goed.”

Bij de begrafenis van Petrus waren honderden kinderen aanwezig, “de gehele Ambonse school” was uitgelopen, en ook de militairen waren present. Van der Steur leidde de plechtigheid en hij sprak emotioneel bij het graf. Het verhaal in De Kleine Bode heeft een fraai christelijk einde:

Vannacht zat ik even alleen in zijn kamertje; het werd mij te zwaar en te machtig en het uithuilen deed me even goed. Toen stond ineens Cornelis achter mij. Hij legde zijn hand op mijn schouders en zei: “Kom Pa, niet zoo droevig, Petrus is een kind van God en God haalde hem thuis. Ik beloof u plechtig Pa dat ik mijn uiterste best zal doen om hem te vervangen.”

Hoe het verder ging met Cornelis, staat niet meer vermeld, jammer genoeg. De geschiedenis van de broers moet groter zijn geweest dan deze jaren in het tehuis. Waar is de familie Kipalong? Hoe keek Cornelis later terug op zijn tehuisleven? Hoe Moluks mochten de kinderen zijn? Dat zijn vragen waarop het antwoord onbekend is. Toch lees je tussen de regels door dat deze twee broers bepaald geen zielige kindertjes waren, zoals Van der Steur zijn pupillen aan de buitenwereld graag presenteerde. Harde werkers moeten het geweest zijn, die in staat waren verantwoordelijkheid te dragen, gevoelig daarbij. Bijzondere jongens. Overigens zou Van der Steur de sterfdag van Petrus nog jarenlang herdenken. Dat komt rechtvaardig over.

Slot

In mijn biografie van Pa van der Steur  besteed ik meer aandacht aan het leven in het tehuis dan ik hier in Marinjo kan doen. Maar ook dat boek is geen encyclopedie met de naam van elk kind dat ooit bij Pa in huis geweest is.

Veel kinderen, eenmaal volwassen en in Nederland, zwegen erover. Het woord ’tehuis’ had hier een ongunstige klank. Soms is er toch iets, niet veel, gezegd. Het verhaal van Pa staat in het boek.

Schrijven is blijven, dat geldt ook voor uw verhaal.

 

 

 


Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

gratis ebook

Paatje Phefferkorn spreekt (1-3) met video

Paatje PhefferkornPaatje Phefferkorn is en blijft een legende. Ik denk aan hem, nu de Tong Tong Fair er straks weer is. Altijd, altijd was hij er ook. Ik keek naar hem uit,  net als iedereen. En nu mis ik hem. Alles aan hem. Zijn demonstraties. Zijn humor. Zijn liefde voor vrouwen. Zijn bijbelkennis. Zijn trots Indisch te zijn, de Indo-vlag te dragen.

Filmopname

Ik heb dus filmopnames met hem. Uit 2017. Hoe kom ik daaraan? Nou, zelf gemaakt. Camera op statief neerzetten en hup, goed genoeg.  En ook, ik had een interview met hem gehouden op de Tong Tong Fair en wat blijkt, ik was weer thuis, is de opname mislukt. Toen heb ik Paatje gevraagd of ik het over mocht doen en al snel zat ik in de bus naar Zeist, waar hij toen woonde. Daarna schreef ik drie artikelen. De eerste heb ik nu aangevuld, de andere twee zijn:

Deel 2 staat hier (of kopie en plak https://www.indischeschrijfschool.nl/paatje-nog-gewoon-24-jaar-2-3/ )

Deel 3 staat hier (of kopie en plak https://www.indischeschrijfschool.nl/paatje-vertelt-wij-indos-hebben-een-sublieme-geschiedenis-3-3/)

Verteller

Paatje Phefferkorn vertelde me over zijn leven. Dat hij elke dag pencak silat deed. El.ke.dag. Dan word je dus zo: tanig, sterk, veerkrachtig. Paatje schreef geen brieven, hij zat niet op het internet, maar hij was wel een verteller. Dat ik onze gesprekken filmde, vond hij best. Hij heeft wel ergere dingen meegemaakt en bovendien: er kwamen om de haverklap mensen bij hem. Ze filmen hem. Ze fotograferen hem. Ze vragen of hij op een school komt spreken. Indische jongeren die meer willen weten over hun afkomst, vertelt hij over Indië. Paatje: “Als ik over de Tong Tong Fair loop, willen ze allemaal met me op de foto.” Dat is waar.
Hij is enorm vitaal. Trainen en positief denken is de helft van het geheim.
Maar toch was er de leeftijd die hem soms parten speelde. Dat merkte ik in ons gesprek. Ik kon niet vragen: “Wanneer was dat precies?” Of: “In welke straat was dat?” Details waren er niet altijd meer. Onderwerpen waren soms ook te lastig.
Dus wat ik deed is dit: luisteren en kennis verzamelen. Ik volgde de lijn van zijn verhaal, blij met alles wat er nog wel was aan herinneringen. En toen kwamen er wat meer herinneringen. Zo kan het dus ook, een interview. Herinneren is iets anders dan de koelkast opendoen en de taugé eruithalen. Hopla, deur weer dicht. Klaar. Zo  gaat het niet. Verwacht het niet van uzelf. Het gaat onvoorspelbaar.

Video

(tekst gaat verder onder de video)

 

In de video hierboven vertelt Paatje Phefferkorn onder meer: 

  • waarom hij zoveel aandacht krijgt (en hij heeft een punt)
  • waarom de tantes van hem hielden (hoor hem ‘njo’ zeggen)
  • de lessen die hij als kind leerde

 

In de langere video hierboven vertelt Paatje Phefferkorn onder meer: 

  • hoe hij pencak silat ontdekte
  • over mystiek, en beter voorzichtig zijn
  • de erkenning van zijn inzet

Ik hoop dat Paatje Phefferkorn anderen blijft inspireren om de verhalen door te geven.  Alleen als de ouderen vertellen, kunnen de jongeren iets leren. Niet alle jongeren weten welke vragen ze kunnen stellen en dan denken de ouderen dat er geen interesse is. Iemand moet dus gewoon beginnen.

Praat met mij
Als u over familie in de Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.
    gratis ebook

Hoe Gene Zijde u aanwijst om te gaan schrijven

Er kan een week voorbijgaan, maar nooit veel langer, of ik krijg die ene vraag in de mail: waarom juist ik dat boek wilde schrijven.

Gene Zijde

Dan aarzel ik met mijn antwoord. Want het willen is niet altijd zo duidelijk. Misschien heeft u dat ook. U denkt eraan een levensverhaal te gaan schrijven en u twijfelt. Want ja, waarom zou u eigenlijk? Juist u? Die twijfel snap ik.
En misschien heb ik daardoor iets van een antwoord.
Dat is: het kan zo zijn dat Gene Zijde u aanwijst om te gaan schrijven. Hoe weet u dat?

Eerste aanwijzing: het toeval

Voorzichtig zeg ik dat toeval niet bestaat. Er kan iets gestuurd worden, buiten onze verwachting om. De ochtend begint, u kijkt naar buiten en denkt aan familieleden.
Een uur later is er opeens een mail van dat ene familielid van wie u jaren niks meer hoorde. Of de telefoon gaat en ja hoor.
Of u komt iemand tegen die begint over de familie en die zegt dat toch eens iemand dat allemaal zou moeten opschrijven, en die woorden komen nogal aan bij u, ’s avonds denkt u er weer aan, het is net of u onder druk gezet wordt al weet u niet door wie.
Voor mij was er een dwingend toeval indertijd met het schrijven van het levensverhaal van Beata van Helsdingen-Schoevers. Ik was er helemaal in vastgelopen wegens gebrek aan bronnen van informatie. Toen vertrok haar oudste zoon naar de hemel, op de gezegende leeftijd van 90 jaar. Altijd vermoedde ik dat hij het familiearchief bezat, maar hij weigerder er bij leven iets over te zeggen. Op de uitvaart condoleerde ik zijn weduwe die – hier trad het toeval in werking – een ketting droeg die eens had behoord aan Beata.
“Dat is haar ketting,” zei ik verbijsterd.
Lang verhaal kort, na deze toevalligheid mocht ik in het familiearchief. Net of haar oudste zoon het van gene zijde had geregeld.
Let op het toeval. Het is nooit toevallig.

Tweede aanwijzing: de diepere emotie

We zijn allemaal mensen met gevoelens en die gevoelens begrijpen we in meer of mindere mate. Maar er zijn ook momenten van een diepe ontroering die nergens op slaat en die er toch is. Waar komt dat gevoel vandaan?
Inderdaad.
Er was een moment dat ik in het Nationaal Archief aan een tafeltje zat om daar de brieven van generaal Van Heutsz te lezen. Die werden daar bewaard. Ja, de originele brieven dus. Brief voor brief nam ik in de hand om te lezen, uit 1910, uit 1911, een eeuw of langer geleden en het was gewoon te lezen. Ik besefte dat zijn hand ook dit papier had vastgehouden. Het was bijna of hij mijn hand daardoor aanraakte, hopelijk vindt u het niet gek dat ik dit zeg.
En in dat moment voelde ik me volstromen met emotie. Ontroering om de nabijheid, door de tijd heen, over de grens tussen leven en dood heen, ik voelde verlangen hem te leren kennen, en twijfel omdat het werk zo groot en veel en moeilijk zou kunnen zijn.
De emotie kwam en ging.
Maar het boek over Van Heutsz heb ik geschreven, en het begin lag in dat moment.
Let ook op de diepere emotie. Die draagt betekenis.

Wie doet het anders?

Deze twee aanwijzingen kunt u serieus nemen of niet.
Ingeval van wel: overweeg of er iemand anders is die dat ene levensverhaal gaat schrijven wanneer u het niet doet.
Toen ik begon aan het levensverhaal van de Indische romanschrijfster Melati van Java, was dat ook omdat ik begreep dat niemand anders het zou doen. Of kon doen, moet ik zeggen. Want ik was degene die haar boeken verzamelde en die brieven had en foto’s, het was geleidelijk gegroeid en toen ik serieus om me heen keek, bleek ik een archief te bezitten.
Ik moet het doen, wist ik.
En ik deed het.

U merkt dat ik open sta voor aanwijzingen van Gene Zijde. Niet dat ik alles begrijp, maar ik let wel op, daar begint het mee.
Misschien heeft u zoiets ook, dat u voelt: ik ben degene die dit ene levensverhaal op papier moet zetten. Dat hoeft u niet alleen te doen, ik help u daar graag bij. Wanneer u mij mailt, maken we een afspraak voor een vrijblijvend telefoongesprek om van gedachten te wisselen. Doen?

Roderick Wahr over het bezoek aan de doekoen (echt gebeurd)

Hierbij een foto van Riwu (rechts), onze tuinjongen wiens koffer zoek was geraakt. En zelf ben ik de 2e van links. Deze foto was op Kintamani genomen.

Opeens plofte een bijzondere mail in de bus. Over Indië, over de familie, vol herinneringen en met oog voor detail. Mail van Roderick Wahr, 80 jaar en in het bezit van een goede pen. “Is er meer?” mailde ik terug. Ja, nou, en hoe. Lees mee, want Roderick is bereid af en toe een stukje voor de site te schrijven. In het volgende neemt hij ons mee naar Bali, en hij vertelt waarom het nodig was een bezoek te brengen aan de doekoen.

Er is Meer Tussen Hemel en Aarde, vriend Horatio…

Korte inleiding voor het volgende stukje over geestenrijk, magie en het onverklaarbare. Als je veel reist kom je als mens veel zaken tegen die je niet altijd kunt verklaren. Mijn visie daarop is geworden: Als het lastig is om iets te begrijpen, accepteer het dan zoals het is en laat het dan maar over je heen komen. Denk over dingen na, maar niet te lang, want het leven is kort en aan echt grote dingen kun je toch niet veel veranderen…

Mijn vader was met de helm geboren op 1 Januari 1910 in Hongkong, de jongste van 5 kinderen. Hij werd katholiek gedoopt. Door de jaren heen heb ik de mening gevormd dat hij speciale gaven had. Ik heb veel vreemde dingen gezien waar hij bij betrokken was. Maar toch was het een gewone en joviale man. Hij kon alleen veel dingen doen waarvan ik later dacht, wat is er eigenlijk gebeurd… hoe kan dat… Wat hij soms deed heb ik ook geprobeerd, ik kon het niet.

Bali 1951, ik was 9 jaar oud. Langs de weg, twee huizen verder van waar wij woonden in Singaradja bevond zich een groot herenhuis waar de familie Koop woonde. Ik dacht dat hij dokter was. Maar ik herinner me nog heel goed hun dochter, Corrie, die 2 jaar ouder was als ik en die vaak bij ons thuis kwam spelen. De familie Koop waren Belgen.
De hoofdhaven van het eiland Bali was in Buleleng, een kleine voorstad van Singaradja.

Achter ons huis hadden we een heel grote tuin en erf. Daar waren ook de bedienden verblijven. We hadden 3 hulpen die wij hadden meegenomen uit Timor Koepang, waar mijn ouders hen in dienst hadden genomen.

Riwu huilde

Op een goede dag kwam Riwu, onze tuinman en manus van alles, half huilend bij mijn moeder. Er was in die nacht iemand binnengeslopen en had, zonder dat hij iets merkte, zijn koffer met zijn kleren en al zijn hebben en houden gestolen.

Mijn ouders dachten er lang over na en informeerden overal, maar we konden er geen spoor van terug vinden. Toen hoorden wij dat er in Buleleng een goede doekoen was, misschien kon die ons helpen.
Een doekoen is een persoon die de kracht heeft om te kunnen communiceren met geesten en met de doden. Ze doen dit door in trance te gaan, en tijdens zo’n trance konden ze als mediator optreden en geesten en doden om adviezen vragen. Mensen kwamen naar een doekoen om met hun overleden voorouders te kunnen communiceren.
Een doekoen trad op veel verschillende manieren in trance, hij deed dat door gebed of meditatie. Daarna kon de bezoeker de doekoen vragen stellen. Die werden op verschillende manieren gegeven. Door middel van stem (of stemmen), door middel van symbolen, door verschijningen en door materiële levitatie (dingen die zich uit zichzelf verplaatsen).

Wij zijn toen naar die doekoen toe gegaan. Ik ging mee, en mijn buurmeisje, een vriendinnetje van Corrie Koop, dat toevallig op bezoek was om bij ons te spelen ging ook mee. Zij was zo’n 6 jaar oud.

De doekoen

Bij de doekoen vertelden mijn ouders wat er was gebeurd en dat onze tuinman troosteloos was, of hij ons zou kunnen helpen. De doekoen zou zijn best doen.
Hij had een grote ronde bamboe rijstschaal op de grond waar hij met gekruiste benen voor zat. Op die bamboe schaal waren wat offerandes, bloemen en enkele wierookstokjes die hij aanstak.
Hij vroeg mij om tegenover hem te gaan zitten met gekruiste benen. Toen pakte hij een soort zwarte roet en wreef dat op mijn rechter duimnagel. De anderen zaten om ons heen. Hij vroeg mij om steeds naar die zwarte nagel te kijken en te vertellen wat ik zag. Zelf ging hij toen in gebed en ging in trance. Ik zag alleen maar het zwart op mijn duim, verder gebeurde er niets.

Na enige tijd ontwaakte hij en vroeg of ik iets had gezien. Ik antwoordde ontkennend. Toen veegde hij de roet van mijn duimnagel. Hij zei toen dat ik niet geschikt was en te oud.  Toen vroeg hij het buurmeisje om mijn plaats in te nemen en hetzelfde ritueel vond plaats. Het meisje bleef naar haar zwarte duimnagel turen terwijl hij weer in trance ging.

Ineens begon het meisje te praten en vertelde een verhaal alsof ze een film zag afspelen op haar duimnagel.
“Ik zie de tuin en ik zie het huis (van onze tuinman). Het is erg donker; er komt iemand langs het pad naar het huis en hij gaat naar binnen. Nu komt hij weer naar buiten met een koffer en gaat langs het pad weer langs de weg opzij van de tuin.”
Er liep inderdaad een pad langs ons huis van de weg naar achteren, waar een rivier was met een heel groot bamboebos er langs.

“Hij loopt het pad af met die koffer in zijn handen. Nu loopt hij door het bamboebos. Hij stopt in het bos en legt die koffer in het bos op de grond. Nu gaat hij weer weg over de rivier” Dat was wat het buurmeisje allemaal vertelde.
De doekoen ontwaakte en vroeg het meisje of zij iets had gezien en zij vertelde hem ook het verhaal. Hij wreef toen de roet van haar duimnagel en zei: “Ga maar naar die plek, daar vind je de koffer.”
We twijfelden, maar konden niet anders. Wij gaven hem een aalmoes in de vorm van rijst en bloemen voor zijn offerandes, dat was de gebruikelijke contributie. Geen geld!

Weer thuis

Toen wij thuis kwamen leidde het buurmeisje de weg zoals zij die gezien had in het roet op haar duim. Ze liep regelrecht de weg, zoals ze die had gezien en inderdaad, diep in het bamboebos vonden wij op de door haar aangewezen plaats de koffer. Alle inhoud was nog aanwezig.

Tja, er zijn meer dingen tussen hemel en aarde dan wij vermoeden…
Zoals zovele dingen heb ik ook dit gebeuren geaccepteerd en in mijn rugzak van ervaringen gedaan.

 

Roderick Wahr is op Facebook: klik hier en kijk 

Wie zoekt zal vinden: over de grens en de boeken

dekolonisatie

Dit hele lange jaar komen er boeken over de dekolonisatieoorlog, vol feiten, interpretaties en nuances, en wat er allemaal in staat, dat lezen vooral degenen die zich betrokken voelen. De meerderheid neemt de beeldvorming aan voor waarheid.

Beeldvorming

Want waar rook is, daar is vuur.
En er is geen koe zo bont, of er zit wel een vlekje aan.
Zo redeneert de meerderheid, zeggend dat er heus wel iets aan de hand zal zijn geweest, als er zulke grote instellingen zo lang onderzoek doen, en al die boeken, en wat heeft dat allemaal gekost, dus dat is niet voor niets, en zo redeneert de meerderheid verder, richting oordeel en mening, richting schuld.

Verdeeld

En nu is de verdeeldheid diep.
De ministerpresident biedt exuses aan las op op NOS.nl: “Voor het stelselmatige en wijdverbreide extreme geweld van Nederlandse zijde in die jaren en het consequent wegkijken door vorige kabinetten maak ik vandaag diepe excuses aan de bevolking van Indonesië. Vandaag moeten we bovendien constateren dat excuses op hun plaats zijn voor iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven.”

Dat is nogal breed: de bevoking van Indonesië en iedereen hier in Nederland. Het is ook een manier om verder onderzoek te ontmoedigen: “We hebben toch al sorry gezegd?”

Veteraneninstituut

Het Veteraneninstituut reageerde uitgebreid en zei onder meer: Het onderzoek heeft zich echter helaas vrijwel uitsluitend gericht op Nederlands extreem geweld en niet op dat van de tegenstanders en ook niet op andere vormen van militaire inzet. Dat levert een onevenwichtig en eenzijdig beeld op van de strijd en het militaire leven en ook een beeld dat heel veel veteranen absoluut niet zullen herkennen.

En:

Ronduit verdrietig zijn wij over het hoofdstuk over de rol die Indiëveteranen vanaf 1950 in het publieke debat over extreem geweld hebben gespeeld. Samengevat komt het er in dit hoofdstuk met de suggestieve titel ‘Een kwaad geweten’ op neer dat Indiëveteranen collectief worden weggezet als een rechts-reactionaire groep, met meer zelfbeklag dan zelfverwijt, die het verlies van Indië de politiek in de schoenen schuift (zogenaamde dolkstootlegende), die in meerderheid uitgesproken afwijzend op de onthullingen van Hueting in 1969 reageerde en die er door intimidatie en bedreigingen decennialang in slaagde om het publieke debat over extreem geweld tegen te houden. Het NLVi herkent de Indiëveteranen absoluut niet in dit ongenuanceerde en generaliserende beeld. Het leest als een persiflage.

Een weg vinden

We moeten allemaal een weg hierin vinden: in de boeken, in de reacties, en vaak ook in de ervaringen die we hebben gehoord van degenen die het uit eigen ervaring kunnen navertellen.
Dat kost tijd.

Zelf miste ik het academisch militaire perspectief. Komt dat nog?

Want destijds was het oorlog. Voor beide partijen. De ‘rules of engagement’ waren anders dan wij, in dit veilige Nederland, zich kunnen of willen voorstellen. De situatie van oorlog brengt dat mee. Degene die zich het braafste gedraagt, verliest het snelste.
Natuurlijk ontspoorde er dan en daar iets of meer dan iets. Of heel veel. Bij beide partijen. Wie daarnaar zoekt, zal het ook vinden.
Komt er een omvangrijk onderzoek naar ‘daden van menslievendheid in de dekolonisatie’, dan werden die daden ook gevonden. Wie zoekt, zal vinden.
Maar dat onderzoek komt er nooit.

De uitslagen van dit onderzoek verdeelt Nederland eigenlijk in twee partijen. De ene partij staat te wijzen met de vinger naar de militairen van toen, de andere partij wil juist om de militairen heen staan wijzend op de realiteit van een oorlog.

Zelfbeeld

Maar meer nog dan deze verdeling gaat het over het zelfbeeld van Nederland. Wij willen het land zijn van het gebroken geweertje, de redelijke factor in de internationale gesprekken over oorlog en vrede, degenen die het moreel kompas in de wereld helpen afstellen, in het Europees Parlement en overal waar we voet aan grond kunnen krijgen.
Dan is het buitengewoon onhandig om een verleden te hebben vol geweld, waarover regering, volk en militairen destijds het veelal eens waren. Zo waren wij: een koloniale natie. Er zijn genoeg mensen die dat uit eigen ervaring kunnen navertellen. En ook hoe beroerd de Indië-veteranen na gedane zaken hier zijn ontvangen. Had Nederland de oorlog gewonnen, dan waren de straten gevuld geweest met een juichende bevolking, bloemen gooiend, het Wilhelmus zingend. Maar als het gezicht van een verloren oorlog waren ze niet welkom.

Lezen

Ik ga alle boeken lezen, dat is mijn vaste voornemen. Maar of ik het ermee eens ben, dat staat te bezien.

Een school voor kinderen van Indische verlofgangers

WordPress

Eigenlijk zocht ik naar iets anders maar toen bleef ik hangen in een artikel over kinderen van Indische verlofgangers. Op 2 september 1932 publiceerde de Haagse Courant een foto. Verder was er weinig informatie.

Onder de foto stond alleen: ‘In de residentie is een school opgericht voor kinderen van van Indische verlofgangers, met een leerplan, dat aansluit bij de scholen in Indië. De eerste les.

Verlofgangers

Ik bleef naar de foto kijken en erover nadenken.
Indische verlofgangers.
Verlofgangers uit Indië.
Nogal een verschil.
De foto gaf een opening: goed kijken, dat ene jongetje links vooraan, zou hij Indisch zijn?

Verenigingen

Verlofgangers uit de Oost kwamen vaak naar Nederland met wantrouwen. Ze vreesden opgelicht te worden want ja: in de ogen van de gemiddelde Hollander hadden ze heel wat geld te verteren, en dan was een rekening vaak te hoog dan gerechtvaardigd was.
Geen wonder dat de verlofgangers elkaar opzochten in verenigingen. Goed voor onderling advies, voor steun, voor de gezelligheid en natuurlijk om te vergaderen.

Federatie

Begin 1932 berichtte de kranten over de algemeene vergadering der Vereeniging van Indische Verlofgangers, eind december gehouden in de Haagse Pulchri Studio. Er werd onder meer gesproken over het instellen van een federatie van Nederlandsch-Indische Verenigingen, zoals de Nederlandsch-Indische Postbond en de Nederlandsch-Indische Spoorbond.
Ook werd vergaderd over de eventuele aansluiting bij het Verbond van Koloniale Vereenigingen.
Het koloniale verenigingsleven was enorm in die tijd.
Ik kom steeds nieuwe clubs tegen in de kranten. Hopelijk zijn ook daarvan archieven. Stelt u zich eens voor dat iemand van uw familie in het bestuur zat, en u vindt notulen terug: dat is een schat aan informatie. Mensen met een mening, die zich vrij voelen te spreken over Indië en Nederland.

Pensionkinderen

De foto bleef bij me hangen, ook omdat ik het probleem van de school voor kinderen vaker tegenkwam. Al kreeg Indië steeds meer en steeds betere scholen, het idee bleef toch bestaan dat in Nederland naar school gaan beter was.
Kinderen die geen familie hadden, kwamen terecht in een pension. Een soort contractpension, maar dan alleen voor kinderen. Hoe het daar was, beschreef Nannie van Wehl in haar jeugdroman Do en Lo Verster (1918). Benieuwd naar het boek? Klik hier en lees. Maar een waarschuwing hoort erbij: er zit een dosis racisme in.

Een fragment:

  • Ach, die Eenzame Kinderen!
  • Het zijn meest kinderen van menschen, die hun betrekking in Indië hebben en daardoor hen niet genoeg kunnen laten leeren. Dan maar naar Holland!
  • En dan meestentijds naar den Haag, omdat Indische menschen, die met verlof komen, het liefst in den Haag zijn en dus het meest van den Haag weten.
  • En zoo treft men massa’s van die kinderen in den Haag aan, en menige weduwe leeft er bepaald van, en menig gezin ziet zijn inkomen zeer verhoogen; want de meeste vaders van die vooruitgestuurde of achtergelaten kinderen kunnen zeer hoog kostgeld betalen en doen dat ook gaarne, als ze maar weten, dat hun kinderen ’t goed hebben.

Indische geschiedenis

Het is verwarrend en belangrijk tegelijk in de Indische geschiedenis: wie is wat, en wanneer, en wie zegt het. Indisch is Nederlands, maar niet Hollands. Indische knderen kunnen Indisch zijn, maar het hoeft niet. Anno 1932 is Indisch in de bubble van verlofgangers in Den Haag vooral uit Indië komend, maar wie Indisch was, viel op, zoals het jongetje op de foto -en voelde het, dat ook.

Wies van Groningen over haar moeder Clara Hukom (video)

HukomClara Hukom leerde ik kennen door haar dochter Wies. Zij schreef over haar moeder. Mooie verhalen en boeken zijn het, waardoor ik langzaam vertrouwd werd met haar familie. Wies heb ik een paar keer ontmoet.

“Ik ben geboren in Blangkedjerèn, op Sumatra. Mijn Molukse moeder en mijn vader, een totok, hebben daar vijf jaren gewoond met hun kinderen. We hebben overal gewoond, in Batavia, Tjimahi, later ook in Bandoeng. Tussendoor gingen we naar Holland met een half jaar verlof. Zo ook in 1939, althans dat was de bedoeling. Maar in verband met de oorlogsdreiging besloot mijn moeder dat zij met haar kinderen in Holland zou blijven.”

Daar en hier

In 1929 werd Wies geboren als Louise Metaal, een meisje in een KNIL-kampement in het binnenland van Atjeh. Tien jaar was ze, toen zij in Delft moest gaan wonen. Dat beviel niet zo, vertelt ze: “Ik was op m’n hoede. Ik dacht dat de mensen boos op me waren, ze keken altijd zo streng. Het was natuurlijk ook oorlog. Mijn gevoel voor de schoonheid van Delft, haar grachten…. dat heeft me in Nederland gered van verdriet, van eenzaamheid.”
Het “daar en hier” waren twee gescheiden werelden. In Nederland leefde het gezin geïsoleerd: “Ik wist helemaal niet dat we Indisch waren. Daar werd bij ons niet over gepraat. Ik was zeventien toen ik mijn moeder voor het eerst Maleis hoorde spreken. Er kwamen twee Malino-studenten [plaats waar de conferentie voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Indonesië werd gehouden; Molukse studenten in Nederland] op bezoek en als geschenk hadden ze een trommeltje tjengkeh, kruidnagel, meegenomen. Wat een schok, ik kon mijn eigen moeder niet verstaan.”
Later, veel later, ging Wies op zoek naar wat Indisch zijn betekende. Ze las Maria Dermoût, ontdekte dat haar grootmoeder Louisa de naaister was van het gezin Dermoût, ging Indonesisch leren en verzamelde alles wat zij kon over Indie en dat koloniale verleden. “Als je aan mij vraagt, ben je Indisch, dan zeg ik: ja, ik heb een Hollandse vader en een Molukse moeder. Maar ik ben niet in een Indische gemeenschap opgegroeid, ik ben niet in een Molukse traditie opgevoed. In je belangrijkste jaren, van je 10e tot je 17e, leefde ik vrij geïsoleerd in Nederland, in een westerse wereld.”

Over haar moeder

Wies van Groningen-Metaal volgde op latere leeftijd in Nederland een opleiding Beeldende Vorming, was werkzaam in de Utrechtse Vrouwenbibliotheek en -documentatiecentrum, en volgde een schrijfcursus bij Astrid Roemer. In 1973 reisde ze met haar moeder door Indonesië en dacht: “dit ken ik, ik ben thuis”. Daarna werkte ze in de bibliotheek van het Moluks Historisch Museum. Sinds haar 60ste jaar schrijft ze, vooral over haar moeder Clara Hukom en daardoor indirect over de dochter van Clara die zij zelf is:

“Over het KNIL is genoeg geschreven, maar weinig over al die vrouwen met hun kinderen. Ze waren afhankelijk van het dienstbevel van hun man. Ook zij moesten de dagmarsen van Kotadjané naar Blangkedjerèn maken. Wat heeft dat voor mijn moeder betekend dat ze daar terechtkwam, in zo’n kleine militaire gemeenschap?”
“De titel van mijn laatste boek is: Is militair. Is militair. De invloed van mannen, mensen die macht naar zich toetrekken. Wat voor effect heeft een koloniaal systeem wel niet op een samenleving? De geschiedenis van Nederlands-Indië is er een van geweld. Ga maar na: Banda-kruidnagelmonopolie, Atjeh, Tweede Wereldoorlog, bersiap, KNIL, het geweld van Molukkers hier in de jaren zeventig. Op somige vragen die ik stelde, antwoorde mijn moeder met een zucht: ‘Is militair kind. Is militair.'”

Mijn voormoeders van de Molukken is het laatste boek van Wies van Groningen. Ze is 80plus en het lijkt of ze steeds dieper bij de essentie komt, naarmate ze ouder wordt. Daaruit kwam dit boek voort. En ze heeft een plan, dat even groots als kwetsbaar is. “Er zal wel veel kritiek komen,” vermoedt ze. Die zou weleens mee kunnen vallen. Eerst is er dit nieuwe boek.

“Nieuw,” aarzelt de schrijfster. “Nieuw is misschien een groot woord. Want er staan stukken in die de mensen al kennen uit mijn vorige boeken. Maar niet alles verscheen eerder en de lijn die ik erin heb aangebracht is zeker nieuw. De magische lijn van mijn voormoeders wilde ik zichtbaar maken, en ik wilde laten zien wat die lijn betekent, met een link naar adat.”

(tekst gaat verder onder de video)

Voormoeders

Wies trouwde met een Indische man en kreeg kinderen. Het leven was vol en druk, en dat had zo kunnen blijven als ze niet tot drie keer toe wakker was geschud.
De eerste keer: ze hoorde haar moeder Maleis spreken met Malino-studenten. “Die taal verstond ik niet. En hoe ze lachte, dat ze zo kon klinken, was ik vergeten.”
De tweede keer: op haar bruiloftfeest kreeg ze een grote taart van tante An Nikyuluw, die zei dat ik haar pela was. “Ik wist niet wat dat was, pela. Maar ik begreep dat het met bescherming te maken had.”
De derde keer was het haar voormoder Johanna zelf, die plaatsnam op een trapje in Wies’ tuin. “Door te verschijnen liet ze zien, dat voor haar de banden niet waren doorgesneden, dat ze me zou beschermen.” De lijn met voormoeders was getrokken en Wies had er een plaats in gekregen.

Familiegeschiedenis

Het klinkt zo mooi: een plaats innemen in je eigen familiegeschiedenis, verhalen verzamelen en vragen stellen. De werkelijkheid is weerbarstig. Niet iedereen van de ouderen vertelt even gemakkelijk over wat in het verleden ligt. Feiten als namen en jaartallen kunnen onvindbaar zijn.
Dat ondervond Wies, toen ze in 1992 naar het familiehuis in Oma reisde. “De familie heeft me vlak voordat ik wegging in het oude huis van de Hukoms gebracht. Er werd gebeden en ik kreeg de stamboom te zien, een grote rol papier waar wel namen maar weinig jaartallen op stonden. Omdat ik de taal niet sprak, is mij veel ontgaan. Het is toch iets traumatisch geweest, dat ik als kind mijn moeder hoorde praten zonder haar te verstaan. Of er een andere wereld zichtbaar werd, waarin ik misschien geen plaats zou hebben.”

KNIL-vrouwen

Dan is er nog dat ene grote plan: “In een flits dacht ik: er moet een monument komen voor de vergeten KNIL-vrouwen, dat kan haast niet anders. Honderden jaren lang zijn er vrouwen met hun man meegegaan, en waar zijn ze begraven? Niet alleen in de koloniale periode, maar ook tijdens de Bersiap zijn er veel vrouwen die geen graf hebben. Waar moet je dan een bloem leggen, als je niet weet waar je voormoeder is begraven? Dat monument moet voor de onbekende KNIL-vrouw zijn. Een plaats, om haar te kunnen ontmoeten en te eren.” Ze kijkt naar de kleine prauw in haar vensterbank en zegt zachtjes: “Er zijn zo veel voormoeders geweest die ergens, geen mens weet waar, begraven liggen.”

(Delen van dit artikel verschenen eerder in Marinjo en op de website Damescompartiment.nl. Foto en filmopname door Vilan van de Loo)


Wilt u ook over uw moeder schrijven? Dat kan. Op 2 oktober begint de korte cursus Schrijf het levensverhaal van uw moeder. U kunt meedoen als u al tien keer bent begonnen of als u  nog nul schrijfervaring heeft. Er is een aparte pagina over de cursus, ook met ervaringen van andere cursisten. Klik en lees hier  meer.  U kunt het ook, en ik help u graag.

Waarom een levensverhaal hoofdstukken nodig heeft

hoofdstukken

Wanneer u een levensverhaal schrijft, dan heeft u vanzelf te maken met structuur. Want hoe ordent u nu alles wat u weet en denkt? Dat is structuur: alles ordenen. De grote structuur is die van hoofdstukken. Het meest overzichtelijk is een chronologische ontwikkeling, dus eerst de ouders, dan de kindertijd, de periode van jong volwassen zijn en zo verder. Dat is niet saai. Dat is juist overzichtelijk.

Alles wat hier niet in past, kunt u opbergen in een bijlage of in lange eindnoten. Of in een tekst-kader tussendoor, maar wees daar zuinig mee. U wil uw lezers vasthouden en wanneer u ze veel terzijdes geeft, raken ze de draad van het verhaal kwijt.

Maak alsutublieft hoofdstukken. Anders heeft u heel veel tekst en misschien ook foto’s zonder indeling en dat schrikt af.

  • Een levensverhaal met hoofdstukken: overzichtelijk en daardoor aantrekkelijk om te lezen en te herlezen
  • Een levensverhaal zonder hoofdstukken: een enorme hoeveelheid woorden waarvan je denkt hoe kom ik erdoor

Maar hoe schrijf ik een hoofdstuk?

Dat ga ik nu uitleggen.  Wanneer u een hoofdstukindeling heeft gemaakt en u bent er tevreden over, dan komt de vraag: hoe schrijf  ik een hoofdstuk?

Een hoofdstuk zit in principe eenvoudig in elkaar. Een begin, een einde en dan gebeurtenissen tussen begin en einde. Aan het einde is er een andere situatie dan aan het begin. dat komt door de gebeurtenissen. Vaak zitten mensen lang over dat begin te tobben. Mijn advies: hou het simpel. Doe iets dat werkt en waarin u plezier in hebt omdat het u gemakkelijk afgaat. Dat is de techniek: van groot naar klein.

Gebruik de techniek van groot naar klein

Voorbeeld: een hoofdstuk over uw jeugdjaren in Batavia.

U beschrijft eerst iets groots:

“In de jaren 1930 woonden we in Batavia.”

Dus: het grote is hier de stad Batavia. Hier beschrijft u hoe de stad was: druk of niet, armoede, hoe was het toen met toerisme,  had iedereen telefoon, wat voor winkels waren er toen.  Het doel is: iedereen moet de stad van toen kunnen begrijpen. Het kan geen kwaad, hier te vermelden dat er destijds geen internet was en dat iedereen nog postzegels in huis had.  Dat is het mooie van levenservaring, kunnen vertellen dat er vroeger andere vanzelfsprekendheden waren.

Daarna gaat u een stapje omlaag, bijvoorbeeld naar de straat waar u toen woonde:

“Ons gezin woonde bij het Koningsplein.”

Hier beschrijft u dat plein. Wat voor huizen stonden er, was het er veilig, werd er veel op straat gespeeld, hing er was buiten, welke geluiden waren er te horen en rook het er misschien speciaal? Denk ook aan de Willemskerk.

Nu weer een stapje omlaag en daar wordt het al klein:

“Wij woonde op nummer 12.”

Kijk, hier is uw ouderlijk huis op een mooie logische wijze in beeld gekomen. U beschrijft het huis zodat een lezer er als het ware in kan rondlopen. Het erf, de bomen.  Hoe waren de kamers ingericht? Vertel het alsof u iemand rond gaat leiden.

Nu kunt u de jeugdervaringen die in dit hoofdstuk horen, gaan noteren. U begint bij uw eerste herinnering:

“Ik herinner me mijn baboe.”

Al uw lezers denken: wie was dat? Dat moet u hebben, die nieuwsgierigheid naar uw verhaal.

Zo kunt u in chronologische volgorde het hoofdstuk opbouwen.  Voordelen:

  • U pakt op een mooie manier het tijdbeeld mee
  • U kunt later gemakkelijk nieuwe herinneringen invoegen
  • U heeft een structuur die voor iedereen te volgen is

Hou het simpel. Moeilijk maken kan altijd nog. 

Als u dit onder de knie heeft, kunt u het ook andersom proberen. Dus van klein naar groot. Dan begint u met de alleerste herinnering, of met uw ouders, en dan maakt u het beeld voor uw lezers steeds groter. Het is leuk om te experimenteren en te ervaren wat voor u het prettigste werkt en wat u het mooiste vindt. Dat hoeft niet met een heel hoofdstuk, hoor. Een eerste pagina is genoeg, dan ziet u het al. U heeft het verhaal, en nu komt het plezier van het goed opschrijven.

“We werden met open armen ontvangen” zei Ena Stok-van Es

Ena Stok-van Es   “We werden met open armen ontvangen”, zei Ena Stok-van Es. De volle zaal van het Bibit Theater joelde en lachte. Iedereen wist wat de schrijfster bedoelde: hoe koud Nederland had gereageerd op Indische Nederlanders die hier kwamen.

Ena Stok-van Es (1918-2008) is een van de leukste schrijfsters die ik ooit ontmoette. Vol herinneringen aan het Indische leven, spraakzaam, geestig en daarbij gebruikte ze heel vanzelfsprekend woorden als mieters.  Ze schreef verschillende boeken en ze werkte ook nog aan een boek dat Vriendelijk vaderland moest gaan heten – over die ontvangst dus. Dat boek is er niet meer gekomen. Jaren geleden interviewde ik haar voor de Tong Tong Fair.  Bij ons eerste gesprek had ze speciaal voor mij suikervrij hazelnootgebak gekocht. Het smaakte naar gesmolten plastic, maar voor Ena at ik het helemaal op en prees het uitvoerig, zodat ik een tweede stuk kreeg.

Oproep

Ik moest weer aan Ena denken toen ik deze oproep las van de Tong Tong Fair 2018:

Tijdens de 60e Tong Tong Fair plaatsen we de expositie ‘Naar Holland’, over de repatriëring van Indische Nederlanders. De tentoonstelling focust zich dit jaar op de periode 1952-1956, toen veelal Indo-Europese Nederlanders repatrieerden. Of was hun komst een vlucht? Ten behoeve van interviews zoeken wij Indische Nederlanders die in deze periode naar Nederland kwamen. Repatrieerde u in 1952-1956 en wilt u vertellen waarom u Indonesië verliet? Of bent u kind of kleinkind van een repatriant uit 1952-1956? Wat hoorde u thuis? Hoe heeft ú de ervaringen van uw ouders ervaren? Stuur een mail naar de samensteller van de tentoonstelling, dr. Margaret Leidelmeijer: margaret@leidelmeijeronderzoek.nl

Opname

Ena Stok-van EsWat had Ena hier geweldig over kunnen vertellen. Ze kon met humor (die een beetje pijn deed) herinneringen aan de kille ontvangst ophalen. Misschien was het juist die kilte, waardoor ze op latere leeftijd besloot naar haar geboorteland terug te gaan om daar onderzoek te doen voor de romans die ze wilde schrijven.

Had ze schrijfervaring? Ena bezat gezond verstand, optimisme en ze wist dat ze een belangrijk levensverhaal had. De kinderen waren benieuwd, al begrepen ze pas hoe een en ander zat bij het eerste boek.

Dat Ena de romanvorm koos, was goed gedaan. Zo was ze vrijer in het noteren van gevoelige passages, details die ze zich niet precies meer herinnerde kon ze in alle vrijheid aanvullen en het belangrijkste: ze had er veel meer plezier in.  Dat is te merken. De romans zijn meeslepend en spannend.

Het interview en de gesprekken die er waren,  heb ik niet gefilmd. Daar heb ik nu spijt van. Echt, dat gevoel alsof er iets in je hart wordt omgedraaid. Ik dacht er toen niet aan.  Ik durfde ook niet goed. Misschien nam ik aan, dat er altijd een ‘volgende keer’ zou komen. Dat er nog tijd genoeg zou zijn om dit en dat nog te vragen. Zo heb ik over meer mensen spijt. Die levensverhalen komen niet meer terug.

Ena Stok-van Es heeft gelukkig haar boeken achtergelaten met heel wat autobiografische elementen erin. U kent Het geurend goud van Banda toch wel?

 

Praktische schrijftip

Noteer voor uzelf de belangrijkste vragen die u heeft over de familie of uw leven. Maar een top tien, de belangrijkste vraag staat bovenaan. Wie zouden daar het antwoord op kunnen geven? Werk van de eerste vraag af naar beneden, zo weet u het belangrijkste het snelste.

Drie zusjes in Batavia en de hoop op een beter leven

zusjes Zusjes is zo’n lief woord, dat ik nooit gedacht had dat het zoveel moeilijkheden kon herbergen. In 2008 ontmoette ik Betty, Lenny en Thea Kalshoven. We spraken in Jakarta, de stad die voor de zusjes altijd Batavia blijft. Indische zusjes met een familieverhaal. Thea was als oudste wat bedachtzamer, de andere twee wat onstuimiger in hun manier van praten.

Op de foto ben ik druk aan het schrijven. Van ons gesprek zal een interview komen, en dat komt in het boek over de Stichting Halin. Ze zijn arm. Speciaal voor de ontmoeting dragen ze hun nette kleren. Ik zie wat slijtageplekken aan een kraag en denk: hoe lang al doen ze met deze kleren?

Ik kan me nu wel voor de kop slaan dat ik het gesprek niet heb opgenomen. Of gefilmd, dat was nog beter geweest.

Tip: wanneer het kan, neem een gesprek op. Of film het. Soms is er maar één kans.

De zusjes spreken met elkaar Nederlands, zo houden ze de taal bij. Nederlands blijven spreken in Indonesië is best moeilijk, je moet er je best voor doen. Keer op keer vertellen ze elkaar – en mij nu ook – hun familieverhaal: over hun grootvader Oscar Ellinger die fabrieken en grond bezat in Oost-Java. Een vermogend man. Hij trouwde met Rasmani, zij kwam van Madoera. Een prinses. Hun dochter werd de moeder van de zusjes. Zij trouwde met een Hollander. Dat was de vader van de zusjes. Hij is er niet meer.

Zo lopen de familielijnen. En dat betekent, dat Betty, Lenny en Thea na het overlijden van hun vader de erfgenamen zijn van opa Oscar. Dat is een gedachte vol troost. Met geld kunnen ze elk hun huis laten opknappen, bijvoorbeeld. Het gaat niet om luxe. Hoewel een dak dat niet lekt, ook een vorm van luxe is.

Er is alleen dat ene probleem: de bewijzen dat ze erfgenaam zijn.

Niemand heeft genoeg opgeschreven. Ze kunnen niets bewijzen. En geen bewijs betekent: geen geld. Dus leven de zusjes in hoop. En met de toelage van de Stichting Halin. Ze hebben kinderen, maar ja: die hebben ook een eigen leven. En die zijn ook meer Indonesisch, dus ze weten niet veel meer van vroeger. Misschien liggen de papieren in Holland, zeggen ze, maar kom daar eens achter. En dan heb je nog de procedures.

Wat doe je eraan?

Lenny: “We moeten bewijs hebben. Dat is er niet meer door de oorlog. Er zijn getuigen die verklaren dat wij de gerechtigden zijn, omdat wij de nazaten van de oorspronkelijke eigenaar zijn. Getuigen als  de chauffeur van Opa. Eigenlijk is dat genoeg maar in Indonesië is dat niet zo. Hier heb je voor bewijzen geld nodig.”

En precies daaraan hebben ze tekort. Gelukkig krijgen ze steun van de Stichting Halin. Dan nog is het puzzelen om uit te komen. En de kinderen? Betty woont alleen: “Ik wil geen last zijn voor de kinderen, ik vraag nooit iets aan mijn kinderen. Ze moeten zelf een leven opbouwen en voor hun kinderen zorgen.”

Dromen

Het was voor mij een moeilijke middag. Ik voelde het belang van hun droom over dat geld. Dromen geeft hoop, en hoop doet leven.  Juist als het dagelijks bestaan moeilijk is, heb je iets nodig om naar uit te kijken. Iets dat alles goed maakt, of in ieder geval veel. En dat was voor deze drie zusjes de erfenis van hun grootvader.

Ik ken de archieven in Nederland een beetje. En ik ken de verhalen over corruptie.  Dus ik zei niets over mijn indruk van de onhaalbaarheid van het plan dat ze hadden. Ik stelde vragen, luisterde en knikte. Wat ik anders kon doen, weet ik nog altijd niet.

 

Praktische schrijftip

Er kan een verschil zijn tussen ‘waar gebeurd’ en ‘mijn herinnering’. Maar wanneer u herinneringen van uzelf of van een ander opschrijft, is dat een persoonlijke beleving van de werkelijkheid. Het is alletwee echt. Zo kunt u het ook beschouwen en benoemen, als u een levensverhaal schrijft.

 

Ga naar de bovenkant