hoe schrijf ik mijn levensverhaal

“Ik weet niet of ik Indisch ben” (1-3)

Midden: Ron Goud

Ron mailde me over zijn Indische familie, en over zijn familie uit Indië. Hij had ook foto’s. En ik vroeg:”Ben je Indisch?” Hij wist het niet. Dit is wat hij me schreef:

 

Of ik mezelf Indisch noem.
Dat hangt er van af.
Wie en wat is Indisch?
Volgens Wikipedia bestaan Indische Nederlanders uit twee groepen: volbloed Nederlanders (Totoks) en Nederlanders van gemengde afkomst en hun nazaten.
In het glossarium uit het boek De tolk van Java van Alfred Birney staat dat Indisch een culturele aanduiding is voor zowel blanken als Indo’s die behept zijn met trekken en gewoontes uit Nederlands – Indië.

Je hebt Indo’s met een hoofdletter i en Indo’s met een kleine i.

Halve of kwart Indo

Er zijn mensen die beweren dat Indische Nederlanders niet meer bestaan omdat die term alleen van toepassing was op mensen die in Indië zijn geboren.
Er zijn ook mensen die zeggen dat je al Indisch bent als je maar 1 druppel Indisch bloed hebt.
Dat halve of kwart Indo’s niet bestaan.
In ons gezin is dit af en toe een onderwerp van discussie.
Dan wordt er aan de hand van de stamboom precies uitgerekend hoeveel Indisch bloed wij nog in ons hebben, uitgedrukt in procenten.
Er wordt dan tenslotte geconcludeerd dat mijn interesse voor Indië niets meer te maken kan hebben met mijn voorouders.
Mijn vrouw vraagt zich weleens af of mensen met Turkse voorouders ook zulke discussies voeren.
Misschien is het wel typisch Indisch.
Volgens mijn opa was het in Indië heel belangrijk om te weten hoe Indisch je was.
Dat bepaalde voor een groot deel je toekomst.
Hoe blanker hoe beter.
Tegenwoordig lijken sommige nazaten precies andersom te denken.

Twijfelindo

Mag ik mezelf classificeren als Indisch?
Ik kan hier geen volmondig ja op zeggen maar ook geen nee.
Misschien ben ik wel een Twijfelindo?
Of misschien toch niet?

Klik hier voor deel 2

 

“Mijn jongste dochter zei: je schrijft toch niet over ons?”

Noor signeert haar eigen boek

Anak Beruntung heet het boek dat Noor de Ruyter de Wildt schreef. Gelukskind. Ze volgde de cursus Levensverhaal schrijven en nu is ze een tevreden mens. Maar: “Er komt geen tweede boek.” Waarom niet?

Noor moet lachen als ik dat vraag. Voor haar is het zo vanzelfsprekend.
Ze zegt: “Ik kan niks verzinnen, dus hier houdt het op. Mijn autobiografie is ook een zoektocht naar mijn vader geweest. Ik schreef op wat ik wist en gelukkig heb ik een goed geheugen en ook wat ik van anderen hoorde.”

Geleid

Dat van die anderen is een verhaal apart, weet Noor. “Het leek wel of dat geleid werd,” zegt ze. Ze bedoelt: door haar vader, die in de oorlog te vroeg gestorven is om zijn dochter ooit te zien. Toen Noor begon met schrijven, kwamen er steeds mensen op haar pad die iets zeiden of wisten waardoor ze weer een puzzelstukje van het geheel had. “Pas op de laatste bladzijde van het boek wist ik genoeg om de vraag te beantwoorden waarmee ik begonnen ben, en dat was waarom ik als vierjarig kind ben weggegeven.”

Het antwoord gaf Noor meer begrip van haar levensgeschiedenis. Dat begrip kregen ook de kinderen en kleinkinderen toen ze het boek lazen. Hoe waren de reacties?

Noor met de trotse familie

Noor met de trotse familie

“Je schrijft toch niet over ons?”

“Toen ik met het boek begon, was mijn jongste dochter  er eerst onrustig over. Ze zei: je schrijft toch niet over ons? Maar ik moest wel, want het is mijn levensverhaal. Wat ik schreef, vertelde ik niet. Ze heeft het boek in een heel weekend uitgelezen, belde me erna op en zei dat ze het prachtig vond. Ik heb van niemand nog iets lelijks gehoord.”

Het boek heeft meer lezers gevonden: bij elkaar zijn er nu meer dan tweehonderd van verkocht. Dat kwam ook door aandacht van de regionale kranten en een feestelijke boekpresentatie, waar medeleden van het koor Suara Kita aanwezig waren, Kees Maaswinkel,  Jacques Brijl, Silfraire Delhaye en Blauwvogeltje van Indisch4ever. In het voorjaar wil Noor pasars bezoeken om te vertellen over haar boek en het te verkopen. Ze heeft er zin in.

Jaarcursus

Ik voelde me blij toen ik het hoorde, want ja, Noor heeft bij de Indische Schrijfschool de jaarcursus Levensverhaal schrijven gevolgd. Wat heeft ze er aan gehad?
“Doorgaan. Soms wilde ik het wegleggen en er niet meer naar kijken, maar door de weekles bleef ik er toch mee bezig en ik hield de moed vast. En ik heb  hoofdstukken leren maken en ook op een rijtje gekregen hoe je moet beginnen en niet uit het oog verliezen waar je naar toe wilt, de draad vasthouden .”

Wat een mooi resultaat is hieruit voortgekomen. Van harte gefeliciteerd!


Anak Beruntung

Bestellen bij Boekscout: klik hier.

Informatie: 244 pag. Ill. 21,40 euro.

Noor heeft een indrukwekkend leven achter de rug. In het begin van WOII geboren, een buitenkamp op Java, geëvacueerd door de Britten, vader gesneuveld, moeder heeft niet voor haar kunnen zorgen. Ze kreeg weinig informatie over haar vader, zag nooit een foto.

Op haar vierde jaar bij pleegouders gekomen, wier achternaam ze droeg. Een roerige jeugd in twee landen. Op de middelbare school achter haar ware naam gekomen. Haar geschiedenisleraar vertelde dat zij en haar vader nazaten van Michiel de Ruyter waren. Startpunt van bewustwording en een zoektocht.

In 2001 lag er bij boekhandel Van Stockum een boek, waarin een foto van haar vader stond, geïdentificeerd door haar oude moeder. Pas in 2018 is ze achter zijn hele levensverhaal gekomen, geholpen door… hemzelf.


 

Leo Hoestlandt vertelt: een mooie herinnering

Leo Hoestlandt

“Doe maar op jouw website,” mailde Leo Hoestlandt me. Hij is nu 88 jaar (21 juli 1930) en hij is druk. Gelukkig ook met het opschrijven van herinneringen. En dan merk je weer: Indië was zoveel meer dan de oorlog. Oom Leo noemde zijn verhaal treffend: ‘ Een mooie herinnering’. Hier komt het.

Verhuizing

Toen ik een kleuter van 4 jaar was verhuisde ons gezin van Pekalongan (mijn geboorteplaats) naar Tegal, een plaats ongeveer 65 kilometer naar het Westen. Vanwege zijn werk werd mijn vader daarheen overgeplaatst. Hij was pakhuismeester van de Factorij, een uitvloeisel van de V.O.C., later de Nederlandse Handel Maatschappij.

De reden was de beoogde suikertransporten vanuit Indië naar Holland. In de directe omgving van Tegal stonden namelijk veel suikerfabrieken. Ik waag een poging om de namen op te noemen, in de overtuiging dat ik sommige ben vergeten. Daar gaat-ie dan: Tjomal, Pemalang, Kemanglen, Pagongan, Doekoewrigin, Djatibarang, Bandjaratma, Nieuw-Tersana. Zo! Dat waren er acht en het moeten er tien of elf geweest zijn.
Door die sterk stijgende suiker-productie stegen ook de arbeidsmogelijkheden, hetgeen te merken was aan de lange rijen koelies die in de morgen al langs ons liepen, op weg naar de suikerloodsen bij de haven.
Geleidelijk aan nam de welvaart toe.

Oude kerk

Niet ver van de haven en andere oude V.O.C.-gebouwen stond een oude katholieke kerk, vermoedelijk nog uit de 19e eeuw. Door de sterke toename van kerkgangers werd die kerk te klein, zodat de Missie besloot een grotere en meer aan de tijd gebonden kerk te laten bouwen in het beoogde Missie-gebied voor de kerk, pastorie, lagere school-gebouwen, nonnenklooster, broedersklooster en locaties voor de jeugdclubs. Dat grote complex lag aan de Kraton-West, niet ver van ons huis aan de Kraton-Zuid.

De kerk in Tegal rond 1910.

Intussen was ik zeven jaar geworden en op verzoek van mijn moeder werd ik, net als mijn broers, opgeleid voor misdienaar. Ik vermoed dat mijn moeder mij graag ooit als priester had gezien. Maar toen ze heel veel later de kleinkinderen mocht dragen, had ze daar ook wel vrede mee.
Voor die opleidng moest ik iedere dag een uurtje naar de pastorie. Begonnen werd met hardop de Latijnse gebeden opzeggen in volgorde van de Heilige Mis.
Er werd door één van de twee pastoors (een soort kapelaan) speciaal gelet op uitspraak en klemtoon. Daarna kwam de volgorde van de nodige handelingen aan de beurt. Toen die opleiding voorbij was, kreeg ik, net als alle anderen, de beurt om de vroegmis van zes uur te dienen in de kapel van het nonnenklooster.

Vulkaan

Het was toch nog wel donker, want straatverlichting was spaarzaam. Mijn fietsje werd toen voorzien van een petroleumlampje. Spannend. Na afloop, gauw naar huis, handen wassen, havermoutpap eten, om gezond te blijven en sterk te worden, dan een glas warme melk drinken, brood voor school inpakken en dan naar school. Als ik ons erf afreed, zag ik heel in de verte, voorbij
de voor ons huis aanwezige sawah’s, de top van de vulkaan, de Gunung Slamet.
Dat beeld is mij mijn hele leven bijgebleven.

Intussen had het kerkbestuur een koster aangesteld voor onze nieuwe kerk. Een katholieke Javaan uit de omgeving van Jokja. Een keurige nette en beleefde man.
Hij was erg gesteld op me en vroeg of ik een keer op een zondag na afloop van de Heilige Mis met hem mee wilde naar zijn huisje in de kampong om met zijn zoontje te spelen. Zijn naam weet ik niet meer, want ik sprak hem altijd aan met “Tuan Koster”.
Ofschoon ik wist dat mijn ouders zulks zouden afkeuren, want wij moesten toch nette kinderen worden, net als die blanke totok-kinderen, heb ik toch maar ja gezegd. Nou, daar heb ik geen spijt van gehad. De vrouw van de koster zette speciaal voor mij mierzoete thee, met daarbij op een bordje van aardewerk stukjes heerlijke gebakken cassave. De rest werd opgediend in een aardewerk schaaltje. Ik vond dat lekker omdat ik zoiets thuis nooit kreeg, maar vooral om die typische kampongsmaak. Simpel, maar toch indringend.
Van zijn zoontje leerde ik behendigheidsspelletjes en dan daarna Pentjak Silat. Desondanks ben ik nooit zo geweldig geworden als Paatje Phefferkorn, die nu zeker in de negentig moet zijn.
Kortom, voor mij zijn het mooie en fijne herinneringen geworden.

Het verlangen naar Chineesche broedertjes

Sumatra Post, 4 januari 1929

Kent u dat verlangen, van o kon ik dit of dat nog eens eten? Ik voel dat als ik oude kookboeken doorblader. Hoe ouder, hoe beter. Dan zie je recepten waarvan je denkt: wat.is.dat.

Dat heb ik dus met Chineesche Broedertjes.

 

 

Kookboek

In dat klassieke kookboek vond ik het recept. De titel is: Groot nieuw volledig Indisch kookboek Van Goor Zonen: Den Haag/Brussel, [zonder jr, eerste dr. 1902] De schrijfster is nog steeds een bekende naam: mevrouw J.M.C. Catenius-van der Meijden. Intimi mochten Koba zeggen.

Recept

Hier is het recept voor Chineesche Broedertjes:

Twee eendeneieren, 2 eetlepels legèn, 2 pond meel, 2 kippeneieren, een paar lepels boter, 4 lepels witte suiker, 1 kopje legèn, was.

De eeneneieren worden met de twee lepels legèn tot wit schuim geklopt; daarna worden de kippeneieren goed geklopt en het meel en de boter er door geroerd, daarna ook de suiker en het kopje legèn. Wanneer met dit beslag goed heeft gemengd, laat men het, liefst in de zon, een paar uur rijzen.
Vervolgens neemt men eenige Chineesche theekopjes, die men met gesmolten was en boter bestrijkt en met dit beslag voor ¾ vult, waarna men het nog een uur in de kopjes laat rijzen. Men bakt ze in een over (of penggorèngan) met éérst van onderen, daarna van boven vuur.

Oordeel

Van koken heb ik weinig verstand, dus ik kan niet bedenken of dit een moeilijk recept is. Het is kort, dus dan moet de kok misschien ervaren zijn. Wat legèn is, weet ik niet en zelfs Google laat me hier in de steek. Zijn eendeneieren overal te koop?  En dan is er nog de vraag, waarom dit nu juist heet zoals het heet. Chineesche Broedertjes. Mevrouw Catenenius is er helaas niet meer, ze stierf in 1926. Nog geen honderd jaar geleden, pas een paar generaties terug.

Misschien reken ik mezelf rijk met de herinneringen, maar weet er nog iemand iets over dit recept?

 

Weet u het goede antwoord?

Altijd leuk, weetjes uit en over de oude tijd. Kunt u deze vijf vragen beantwoorden?

Hoe ver heeft de roemruchte luitenant-generaal G.C.E. van Daalen (1863-1930) het gebracht?

(foto: Kars Karsen) Click to Flip
Van Daalen werd commandant van het KNIL in 1910. Vier jaar later ging hij met pensioen en vestigde zich in Nederland.

Wie was Dicky de Hoog (1881-1939) ook al weer?

(foto: Tropenmuseum) Click to Flip
Dicky de Hoog was onder meer de geliefde voorzitter van het Indo-Europees Verbond (IEV). Zijn overlijden haalde alle kranten.

Wat was de bijnaam van generaal Karel van der Heijden (1826-1900)?

(foto: NMM) Click to Flip
De bijnaam van de generaal was Kareltje-één-oog. Hij verloor een oog in Atjeh. In 1887 werd hij commandant van Bronbeek.

Kunt u een titel noemen van Tjalie (1911-1974) Robinson aka Vincent Mahieu?

foto:dnbl Click to Flip
Tjies (1960), Tjoek (1961) Piekerans van een straatslijper (1965).

Bij welke krant werkte de journalist Karel Zaalberg (1873-1928)?

Click to Flip
Karel Zaalberg werkte bij het Bataviaasch Nieuwsblad. Hij werd er ook hoofdredacteur. Zaalberg was korte tijd voorzitter van de Indische Bond, en zette zich ook zo in voor Indo-Europeanen.

Hoe heet het beroemste boek van E. du Perron (1899-1940)?

foto: Literatuurmuseum Click to Flip
Eddy du Perron schreef: Het land van herkomst (1935). Nog altijd zeer leesbaar.

Wilt u meer weten? Er is altijd meer!

Click to Flip
Meld u aan voor de nieuwsbrief van de Indische Schrijfschool, dan krijgt u een eboek kado!

Gaat u mee naar de bioscoop?

Even heerljk wegdromen over toen en daar. Wie gaat er mee naar de bioscoop?

Het Rex Theater op de Centrale Pasar van...

Click to Flip
Medan. De foto stond in het Algemeen Indisch dagblad/ De Preangerbode, 1 april 1931

Waar stond in 1931 het Oreon Theater?

Click to Flip
Ook in Medan. Het was bioscoop theater met een fraai interieur. De Sumatra post, 27 februari 1931

In 1939 ging de film "Suez" om middernacht draaien in de Globe. Welke stad?

Click to Flip
Dat was in Batavia. Het Bataviaasch nieuwsblad berichtte over de drukte op 2 mei 1939.

Waar stond in de jaren 1930 het Apollo Bioscoop Theater?

Click to Flip
In Bandoeng natuurlijk. Daar kon je fantastisch uitgaan.

En waar stond het Luxor?

Click to Flip
In Bandoeng.

En het Oriental?

Click to Flip
Ook al in Bandoeng!

In deze bioscooop Rex draaide in de late jaren 1930 de film "Captain Blood". In welke stad?

KITLV Click to Flip
KITLV
Dit was in Soerabaja. Zou de film nog ergens te zien zijn?

Wat voor fuifnummer bent u nu echt?

December is de maand van de feesten en fuiven. Maar eh… kunt u alle vragen beantwoorden?

Als u aan Bandoeng denkt, dan denkt u aan:

KITLV

In de stad is het december, dat is aan alles te merken. Wat doet dat met u?

KITLV

Wat doet u met Kerstmis?

KITLV

En wat doet u met oud en nieuw?

KITLV

Veel mensen zien op tegen januari. U ook?

KITLV

Wat voor fuifnummer bent u echt?
U bent een superfuifnummer

De fuif kan beginnen, want u bent binnen. U beleeft plezier aan mensen en de mensen beleven plezier aan u. Logisch, u bent voor alles in. Lachen, dansen, drinken en ook die dingen waar een ander mens zuinig van gaat kijken. U leeft maar een keer. Maar eh... een dagje rust is lang niet gek.
U bent fuifnummer normaal

U bent in balans, en dat is mooi. Wanneer u voor het laatst dronken bent geweest, weet u niet eens meer. O, het is nooit voorgekomen? Een verstandig leven is een goed leven, en zo kunt u zoetjes aan heel oud worden. Maar een keertje uit de band springen, zomaar lekker gek doen, heus, dat kan fijner zijn dan u denkt.
U bent fuifnummer met een lach en een traan

Bij elk feest denkt u aan degenen die er niet meer zijn. Wat had hij of zij dit leuk gevonden! Dat kan nou niet meer. Die weemoedige kant is iets moois in u. Het is een vorm van trouw. Maar weet u, ook zonder die anderen mag u een hele avond plezier maken. Probeer het eens.

op zoek naar de onbekende grootmoeder

Dit is de enige foto die ik ken van Philoteja Sajia. Zij was de grootmoeder van Marie Sloot, die lang beroemd zou zijn als de schrijfster Melati van Java (1853-1927). Tussen Marie en haar grootmoeder moet een hechte band hebben bestaan. Een grootmoeder die niet vergeten mocht worden.

Deze foto heeft  Sajia vermoedelijk laten maken rond 1872, toen ze naar Nederland vertrok. De afdrukken waren bestemd voor de kinderen die ze achterliet in Indië. Ze had besloten mee te gaan met haar dochter Wiesje en haar man, en de drie kleinkinderen: Chrisje, Nico en Marie. Al op de boot werd ze ziek. In Den Haag stierf ze, nog voor al haar bagage er was. Het moet vooral voor Marietje een schok zijn geweest. Zij had een band met oma. Hoe weet ik dat?

Brieven

Er zijn brieven, gewisseld tussen Marietje Sloot en haar grootvader.  U ziet het jonge Indische meisje hier. Ze draagt een Europees jurkje. Past het wel? Het lijkt me zo groot. Kijk eens hoe die armpjes steken uit die brede mouwen.

En kijk ook eens hoe strak die vlechtjes zijn. Om hoofdpijn van te krijgen.  Je moest ook stilstaan. Dan die strakke scheiding en het vlechten.

U ziet ook haar mond. Een streep van “dit wil ik niet”. Ze duwt haar bovenlip over haar tanden heen, die staken ietwat vooruit.

Marietje krijgt vooral huisonderwijs van haar moeder. De methode Clerx is er dan nog niet.  Ook gaat ze enige tijd naar de Zusters Ursulinen.

We zien een meisje met een mening. Ze is vermoedelijk wat we nu hoogbegaafd noemen. Al op jonge leeftijd kan ze lezen en schrijven, en ze pent verhalen en brieven aan haar grootouders. Hij schrijft terug, ook in naam van oma. Haar grootmoeder zelf schrijft nooit. Het is de vraag of Philoteja Sajia wel kan schrijven. Een zeldzame keer heb ik onder een brief haar naam gevonden, in bibberig handschrift, net of iemand haar hand vasthield:

 

 

Romans

In Nederland gaat Marietje Sloot romans schrijven. Ze groeit uit tot Melati van Java, de eerste Indische romancière van Nederland. Een aantal van haar romans zijn tien, twintig jaar of langer in omloop. Bestsellers, zonder meer. En daarin verwerkte Melati herinneringen aan haar grootmoeder.  In verschillende boeken kom ik een grootmoeder-figuur tegen met wie een jong meisje een diepe band heeft. Melati vermomde deze grootmoeder vaak als baboe. Dat moest haast wel. Het Nederlandse publiek  had weinig begrip van Indië en een baboe, dat snapte haar lezers net.

In de roman Fernand (1874) verschijnt de Indische Theodora van Vaerne, een zelfstandige jonge vrouw, zoals Marie moet zijn geweest. Deze Theo, zoals ze wordt genoemd, houdt zeer van haar baboe.

“Gewoonlijk knielde baboe voor het ledikant en waaide nonna in slaap, soms dongings  vertellende, legenden, sagen, die zij uit hare jeugd nog kende of histories die zij in de bijgebouwen had opgevangen. Théo volgde ze nooit, maar het was haar een gevoel of alles zich in orde bevond, wanneer zij de eentonige stem hoorde, die hoe langer hoe zachter klonk, tot zij eindelijk in slaap was gevallen.
En ’s middags als grootmoeder sliep, hoe gaarne ging Théo dan niet bij baboe op de baleh-baleh zitten en zij, de trotsche reine du bal, die alles rondom zich met een uitdrukking van geblaseerdheid aanzag, zij kon zich amuseeren met daar uit een pisangblad allerlei snoeperijen te eten, door baboe bereid, waarvan mevrouw Van Vaerne gruwde: roedja, tapeh, kelepon of wel de uit het hoofdgebouw om zijn onaangenamen reuk verbannen doerian. Grootma werd altijd geweldig boos als zij vernam wat voor inlandsche manieren haar kleindochter had, doch zelden kwam zij er achter, dank de zorg van baboe.”

Zo zijn er meer fragmenten en meer romans. Ik moest ze bij elkaar puzzelen, en ik begreep het geleidelijk. Zo gaat dat met familieleden in het verre verleden.  Zoeken, zoeken, denken en blijven zoeken. Dan daagt het, uiteindelijk.

Waar zijn de overovergrootmoeders?

Hoe verder we terug gaan in de Indische geschiedenis, hoe meer voorouders we vinden. Namen en verhalen, die bewaard moeten blijven. Wij zijn de generatie die dat kan doen. Met het internet, inderdaad. Ook omdat er meer archieven behulpzamer worden. En vooral omdat we steeds dieper voelen: nu moet het, en als ik het niet doe, wie doet het dan wel?


Voor degenen die meer willen weten: in mijn biografie van Melati van Java komt het hele verhaal, dat wil zeggen voorzover ik het kon achterhalen.

Dit is Melati als jonge vrouw van achttien jaar. Ze lijkt op haar grootmoeder.

 

Meer lezen over het boek bij Bol.com: klik en kijk

Kleinzoon Han Dehne over zijn Opa Loppé

 Opa en Oma Loppé-Simon in het contractpension.

Opa en Oma Loppé-Simon in het contractpension.

Han Dehne schreef over zijn grootvader, over Opa Loppé. Het raakte me meteen. Een paar alinea’s, wat foto’s erbij en je voelt iets van het leven van zijn Opa Loppé. Het leven dat hij had en dat hij niet had. Hieronder het verhaal van Han. De foto’s komen uit de familie.

Hoe ongelukkig of gelukkig kun je zijn als je alles verliest. Dit gaat over onze grootouders.

Deze lieve mensen, onze grootmoeder Johanna W. Simon en Opa Archibald Loppé, zijn niet gesneuveld, niet in een kamp doodgegaan, maar gewoon hier in Nederland, in Maastricht. Maar zij zijn beiden wel oorlogsslachtoffers.Deze mensen stierven een beetje dood toen zij gedwongen hun geboortegrond moesten verlaten en naar Nederland kwamen. Destijds heette dat terugkeren naar het vaderland. Maar wat was het echt?

Dat de Rijn bij Lobith ons land binnenkomt? Hoezo ons land? Zij woonden vlak bij de Bengawan Solo.

Lees dit maar eens als ik over Opa Loppé wat verder schrijf.

Naar Nederland

Opa Archibald Bartholomeus Loppé was eind jaren ’50 met Oma Johanna Wilhelmina Simon naar Nederland gekomen om hier met hun kinderen te worden herenigd. Zes kinderen van Oma uit haar eerste huwelijk waren hun inmiddels voorgegaan en twee andere kinderen van Oma kozen er voor om in Indonesia te blijven wonen.

Pianist

In Nederlands-Indië was Opa zeer bekend als een klassiek muzikant en componist. De viool was zijn lievelingsinstrument, terwijl hij ook een begenadigd pianist was.
Het was een uiterst stille man en hij leed aan astmatische aandoeningen, die hem erg beperkten in zijn leven. Daarnaast kon hij absoluut niet aarden in Nederland, zodat hij ook nimmer een poging heeft gedaan om met zijn muzikale talenten iets te gaan doen. Als gevolg van al die factoren werd hij binnen zijn eigen omgeving een soort kluizenaar.

Warm gekleed

Het grootste deel van zijn leven speelde zich af in zijn slaapkamer. Daar had hij een aantal radiotoestellen staan en een pick-up om platen te draaien. Zodra er bezoek was bij Oma en Opa thuis verdween hij naar zijn kamer omdat hij bang was benauwd te worden. Dat wilde hij niet laten zien aan anderen en vooral niet aan zijn kleinkinderen.

opa loppeOpa Loppé had in de eerste paar jaren na aankomst in Nederland van moltondekens altijd zijn eigen kleding gemaakt om te dienen als buitenjas. Hij had het altijd koud en wilde vooral warm gekleed gaan. Oma daarentegen was een modebewuste vrouw en zeer sociaal ingesteld. Ze maakte links en rechts praatjes. Als zij gekookt of gebakken had dan deelde zij daarvan regelmatig iets uit aan de diverse Hollandse buren. Ook ging zij – tot op hoge leeftijd – altijd zelfstandig haar boodschappen doen of ging “bussen”. Dat vond ze altijd prachtig.

Zij kocht dan een buskaart en reed daarmee tot aan het eindpunt. Als ze daar was aangekomen nam ze de volgende bus weer terug. Oh, wat genoot ze daarvan. Vooral als het zomer was en het dakraam van de bus open stond. Zij ging dan altijd in het achterste deel van de bus zitten en in de wind die door het dakraam binnenkwam. “Oh, Nie is zo lekker hier!” was haar gevleugelde opmerking.

Applaus

Opa bleef dus veelal in zijn kamer. Iedere morgen dan zette hij één van de radio’s aan met klassieke muziek, vooral Duitse zenders, deed alle ramen open en pakte zijn viool en speelde dan fanatiek mee. Het was wonderschoon om te horen en vele mensen stonden dan op hun balkon of op straat en luisterden vol bewondering mee. Echter als iemand het waagde om een applaus te geven dan stopte hij abrupt, sloot de ramen en wachtte tot iedereen weer weg was.

Pianowinkel

Soms ging ik met Opa mee naar de stad omdat hij dan een boodschap moest doen. Die boodschap bestond dan altijd uit een bezoek aan de “pianowinkel”. In die zaak stonden een aantal piano’s en vleugels voor de verkoop. Opa ging dan naar binnen en was “zogenaamd” geïnteresseerd in een eventuele aankoop van een piano. Hij had niet doordat het verkopend personeel al lang wist wie hij was en zij lieten hem dan ongemoeid. Altijd vroeg hij dan om één van de instrumenten te mogen uitproberen. Hijzelf noemde dat altijd “proeven”.

Met zijn frèle lichaam ging hij dan op de kruk zitten, slot de ogen en begon dan het een of ander pianoconcert te spelen. Alle in de winkel aanwezige mensen gingen dan zitten en luisterden ademloos naar het werk dat bij bracht. Als hij zijn stuk had gespeeld stond hij geruisloos weer op en vertelde dan tegen de verkopers dat hij nog even wilde nadenken over een eventuele aankoop, verliet de winkel als een gelukkig man en ging weer naar huis.
Voor hem was dat de enige manier om zich uit te leven en, volgens mij, om zichzelf te zijn, teruggetrokken in een andere wereld. Geld had hij toch niet voor een piano en bovendien had hij de ruimte ook niet.

Opa Loppé

Hij was de tweede man van Oma en zij zijn samen getrouwd nadat zij een vervelende echtscheiding achter de rug had. Pas toen zij elkaar een aantal jaren kenden besloten zij alsnog te trouwen.  Door ons allemaal, kinderen en kleinkinderen werd hij altijd “Opa Loppé” genoemd.

Opa en Oma staan tussen mijn vrouw Mary en mijzelf (Han Dehne) in. Geheel links staat een van de dochters van Oma; Frieda Bensbach-Lans.


 

Ga naar de bovenkant