hoe schrijf ik mijn levensverhaal

Beata van Helsdingen-Schoevers en de Italiaanse teint

Beata van Helsdingen-Schoevers (1886-1920) was journaliste, declamatrice en columniste voor  verschillende dagbladen in Indië, geboren en getogen en daar ook op jonge leeftijd gestorven. Zij was bekend en beroemd in haar tijd.

Indisch uiterlijk

Kort na de kennismaking schreef haar aanstaande Jacques van Helsdingen aan zijn vader: ‘Béa heeft een Indisch uiterlijk, al is het nog de vraag of zij Indisch bloed in zich heeft.’ Die vraag heeft hij haar vermoedelijk nooit gesteld. Want zij wilde niet Indisch zijn, niet zo gezien worden en dat Indisch uiterlijk heette een Italiaanse teint. Dat was 1908.  Jacques zelf was minder in de ontkenning. In een andere brief, uit 1907,  had hij geschreven in antwoord op diens wens dat de zoon een Hollandse vrouw zou trouwen:

Toch beseft u ook heel goed, dat het Indische leven in alle opzichten lager staat dan het leven in Europa. Waarom zou u anders graag zien dat uw zoons zoo mogelijk pur sang Hol. vrouwen trouwen? Alle ‘halfcasts’, waartoe wij in Engelsche oogen zeker behooren, hoe gering ook het percentage Inlandsch bloed is, dat door onze aderen stroomt, hebben dat verlangen. Intuïtief voelen zij, dat zij een weinig lager staan dan de beste exemplaren van het zuivere onvermengde ras en daarom bestaat hun streven om weer tot het oorspronkelijke ras terugtekeeren.

Het is dan 1907, we zitten diep in de koloniale tijd. De opvattingen zijn anders dan wij nu wensen en wenselijk vinden. De woorden en termen ook. En juist dan is het belangrijk om er kennis van te nemen, om de tijd van toen te begrijpen. Als ik in een oude roman lees over iemand met een Italiaanse teint, dan weet ik nu: aha, Indisch. Een code-woord, nodig om verhalen te doorgronden.

Werk

beataIk las dus de columns van Van Helsdingen-Schoevers met belangstelling, toen ik aan haar levensverhaal werkte. Ze schrijft over enorm veel onderwerpen, zoals:

  • de gedichten van Raden Mas Noto Soeroto
  • haar idee voor een maatschappelijke dienstplicht
  • ouder worden
  • de adel van de brandkast, waarmee ze vooral Hollandse mensen bedoelde die in Indië fortuin komen maken
  • de Eerste Wereldoorlog
  • Kunstkringen in Indië
  • het belang van fietsen
  • kinderopvoeding in Indië en wat als ze dan naar Nederland gaan

Eigenlijk is haar werk een spiegel van de Europese maatschappij in Indië. De biografie en de bloemlezing zijn nog steeds te koop, soms bij Boekwinkeltjes.nl en ook bij het KITLV, klik en kijk naar de bestelprocedure

Beata van Helsdingen-SchoeversHoed met vrouw

Deze foto is vermoedelijk in 1910 genomen. Ze is met haar echtgenoot Jacques in Den Haag, waar hij de bestuursacademie volgt. Zelf neemt ze declamatieles. Dat trof me en ik dacht: misschien heeft ze hier, in Nederland,  ontdekt dat ze een accenthad, dat ze toch niet zo Italiaans was als ze vond.  In Den Haag was toen ook het Indische aanwezig. Men kende en herkende elkaar,  met een enkel oogopslag. Op straat moet ze een verschijning zijn geweest, want al droegen de dames toen hoeden… zo groot en zo aanwezig, dat deden weinigen haar na.

De reden dat ik dit alles over Beata van Helsdingen-Schoevers schrijf, is om  degenen te bemoedigen die denken: “Waarom zou ik hierover schrijven, daar heeft toch niemand belangstelling voor.” Nee, omdat ze het nog niet kunnen lezen. Een boek of een levensverhaal krijgt pas lezers, als het af is. Dus moet u het eerst schrijven. Zo ging het ook met mij.

Want toen ik met haar biografie begon, wisten alleen de nazaten nog dat zij eens een bekende journaliste was geweest. Ik was haar via verwijzingen en voetnoten op het spoor gekomen. Uiteindelijk mocht ik het familiearchief bestuderen. Daar lag een kapitaal aan persoonlijke brieven, openhartige kattebelletjes en boodschappenlijstjes. Het was een tijdrovende klus om dat archief te ordenen en te gebruiken, en al die maanden had haast niemand interesse voor mijn biografie. Daarna moest ik nog gaan schrijven, dat duurde ook weer maanden. De belangstelling? Nul.

“Over wie schrijf je?”
“Wie?”
“Nooit van gehoord.” (dat dan op onverschillige toon)

Was ik ontmoedigd? Soms. Maar tegenwind maakt ook sterk. En ik ben iemand die idealistisch en praktisch tegelijkertijd is. Dus ik dacht: straks is het boek er, en wat doet het met mij als niemand het wil lezen? Antwoord: helemaal niks, want ik schrijf voor de eeuwigheid. Over honderd jaar, als ik er niet meer ben, is mijn boek er nog wel. Dus ik ging door. En het boek verscheen.

Nu heeft Beata van Helsdingen-Schoevers een eigen Wikipedia-pagina: klik en kijk.  Iemand heeft die gemaakt, ik niet. Af en toe kom ik haar tegen in een ander boek. Mijn boek was een steen in de vijver: in het water komen steeds grotere kringen. Ik kon het, u kunt het ook. Misschien bent u degene die het familievrhaal opschrijft, en dan gaat iemand anders, mogelijk twee, drie generaties verderop, een levensverhaal schrijven van een van die familieleden uit uw boek. Weer: het effect van een steen in de vijver.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Het KNIL bereed een Fongers rijwiel

fongersEen Fongers rijwiel, dat was iets. Stevig en solide. Als ik de oude advertenties mag geloven, fietste het halve KNIL op een Fongers. Wat bleek: de fabriek stond in Groningen.  Of er een Fongers op deze foto staat, weet ik helaas niet.

Een vrouw op een fiets

Er zijn nog Fongers rijwielen. Op Marktplaats vind je ze. De fabriek sloot pas in 1970. Fongers zat in Groningen. Daar maakten ze stoere stevige modellen, zonder frivoliteiten, je verwacht niets anders van Groningers. In Indië had Fongers agentschappen waar je een rijwiel kon bestellen. Dat werd vanuit Groningen verzonden, dat duurde weken. Geen wonder dat er toko’s waren die zelf bestelden. Kregen ze een zending binnen, dan was dat reden voor een advertentie in de krant. In het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië van 22 juli 1910 staat een advertentie voor Fongers.

U ziet het: een herenmodel en een damesmodel. Vrouwen fietsten ook. Dat was destijds modern. FIetsen gold als gezond, en dat was een nieuwe kijk op de vrouw. Zij had kennelijk meer nodig in haar leven dan borduren en wachten op een eventuele echtgenoot. Lichaamsbeweging. vitaliteit en in het verlengde ervan zelf beslissen welke route ze in het leven zou nemen. Linksaf of rechtsaf, ze maakte het zelf uit.

Het lijkt iets kleins voor ons in deze tijd, maar denk eens aan de huwelijkswetgeving van die tijd. Trouwde een vrouw, dan moest zij de man in alles gehoorzamen.

Een vrouw die eigen vervoer had, liep het risico gevoelsmatig zelfstandig te worden. Ze wilde vanzelf kortere rokken want dat fietste veiliger. Ja, en of je dan nog getrouwd raakte met die autonome instelling? In deze tijd is de emancipatie van de Europese vrouw ook in Indië groeiende.

Midden op de advertentie staat met kleine letters: ‘In gebruik bij het Nederlandsche- en Nederlandsch-Indische leger’.

Fietsen met wapens

In mijn boek over het KNIL, Een eervol bestaan, heb ik met veel genoegen het reglement opgenomen dat Frits van Daalen, dan nog gouverneur van Atjeh, publiceerde in het  Indisch Militair Tijdschrift (1908). Zijn ‘Instructies voor het tactisch gebruik van de Wielrijderbrigades in Atjèh en Onderhoorigheden’ geven een goed inzicht in de problematiek die door het fietsen ontstond, want ja, wat als de vijand een vrijwel onzichtbare rotandraad over de weg had gespannen? En waar bleef de klewang tijdens het fietsen? Van Daalen wist raad en had zeventien instructies paraat, waarvan ik er hier een aantal citeer:

1. De wielrijdersbrigades zijn bestemd voor patrouilledienst. Zij kunnen ook worden gebezigd voor politie- en ordonnansendienst.

2. Zij zoeken haar kracht vooral in snelle verplaatsing. Hoofddoel is zoo spoedig mogelijk plaatsen bereiken waar kwaadwilligen zijn gesignaleerd of dezen den terugtocht afsnijden.

3. Als regel wordt op het rijwiel uitgerukt. De commandant moet in het algemeen ervan doordrongen zijn, dat – ofschoon het voordeel van snelle verplaatsing niet lichtvaardig mag worden prijsgegeven – opgezeten de brigade vrijwel weerloos is.

12. De voorste wielrijder moet, in het bijzonder bij nacht, zijne aandacht vestigen op den weg, daar door aangebrachte hindernissen – een gespannen touw of rotan over – en kleine coupures in den weg – zijne vaart plotseling kan worden gestuit en verwarring zoude ontstaan.

13. Bij donkeren nacht wordt niet uitgereden, tenzij het doel zoo ver is verwijderd, dat geruimen tijd zonder bezwaar door den voorsten en
den achtersten man met een brandenden lantaarn kan worden gereden.

14. Bij een onverwachtschen flankaanval op de afgezeten marcheerende brigade, wordt naar beide zijden front gemaakt, het rijwiel, om den eersten aanloop van den aanvaller te breken, met kracht van zich geworpen en de aanval met vuur afgeslagen.

15. Bij een onverwachtschen aanval op de opgezeten brigade, handelt ieder der direct aangevallenen naar omstandigheden en snelt het gedeelte der brigade, waarop de aanval niet is gericht, te hulp, stijgt af, laat het rijwiel los en gaat de aanvallers met het blanke wapen te lijf.

16. De snelheid, waarmede mag worden gereden, is van verschillende omstandigheden afhankelijk, zooals toestand van den weg, nabijheid
van den vijand, tijdstip, waarop een zeker punt bereikt moet zijn, enz. en wordt derhalve door den brigadecommandant bevolen

Er is nog meer, maar u heeft een beeld. Bij nr 14 mis ik het beeld helaas, misschien kan iemand mij uitleggen wat er gebeurt. Ik weet wel: fietsen in de oude tijd, dus voor de oorlog, dat was lang zo eenvoudig niet als het later was.

 

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Petrus Kipalong, een Moluks Steurtje uit het verleden

steurtjePetrus Kipalong is een naam die het waard is gered te worden. Hij was een van de duizenden Steurtjes, kinderen in het tehuis van Pa van der Steur. In “Oranje-Nassau”  (Magelang) woonden ze. Minder bekend is dat een aanzienlijk deel van zijn ‘Steurtjes’ van Molukse afkomst waren. Hoe kwam Pa aan deze kinderen?

Tehuis

Het tehuis “Oranje-Nassau” was in het begin een eenvoudige woning, met een pendoppo erbij. Het werd in 1892 feestelijk geopend met een opkomst van heel wat mannen van het KNIL. Hun aanwezigheid was geen toeval. Oranje-Nassau was aanvankelijk bedoeld als militair tehuis, onder de leiding van de zendeling Johannes van der Steur. Hij was enkele maanden eerder uit Nederland vertrokken met hoogstaande christelijke idealen.

  • Dat er binnen het KNIL heel wat militairen samenleefden met njai (concubine), stond hem tegen. Hij vond, dat seksualiteit thuishoorde in het door God gezegende huwelijk. Daarbuiten werd het ontucht.
  • Tegen alcohol en roken had hij ook ernstige bezwaren. Van der Steur redeneerde eenvoudig: wanneer de militairen een tehuis hadden met gezelligheid, dan zouden ze die niet bij een njai zoeken. Uit Nederland had hij boeken meegebracht (passende lectuur), een orgel (samen zingen schept verbroedering) en een omstreden reputatie als agressieve zendeling.

Indië zag hem dan ook met gemengde gevoelens komen. Het was mooi dat hij iets voor de militairen wilde betekenen, maar was broeder Van der Steur met zijn methode niet een beetje naief?
Ondanks de bestaande twijfels liep het tehuis redelijk goed. Van der Steur bood zijn bezoekers niet alleen christelijke vermaningen. Hij kon van man tot man praten, hij hielp waar nodig met het schrijven van brieven en soms schonk hij chocolademelk, gemaakt naar Hollands recept. Wie van God los was geraakt, had zo toch redenen genoeg om het tehuis te bezoeken. Een slimme aanpak, en eentje die werkte. Zo verliepen er maanden, tot er in april 1893 een grote verandering kwam.

Kinderen

In april 1893 kwam een van de bezoekers van het tehuis naar Van der Steur met de mededeling dat er vier kinderen in de kampong waren, van wie de Italiaanse vader was gestorven. Een Javaanse vrouw had de zorg op zich genomen, maar zij was niet de moeder. Van der Steur nam de kinderen bij zich in huis. Vier kinderen, dat moest lukken meende hij, en het lukte ook. De militairen hielpen met de verzorging. Na deze vier kwamen er vijf bij, en daarna nog meer. Het aantal kinderen groeide snel, en het werd dus aanzienlijk drukker in Oranje-Nassau; in totaal zouden er naar schatting zevenduizend kinderen bij Pa zijn.
Militairen en kinderen konden het onderling goed vinden. Elk kind bezat in het tehuis een onafzienbare hoeveelheid ooms waarvan er altijd wel iemand tijd had om te spelen. Er waren natuurlijk ook ándere ooms. Van der Steur sprak niet over de familieleden die met lege armen waren achtergebleven in de dessa. Voor hem telde alleen dat ene: een kind dat een Europese (in de praktijk: Nederlandse) vader had, moest Europees opgevoed worden.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Molukse kinderen

Pa nam ook Molukse kinderen op, volgens een bron in de eerste jaren zelfs tot twintig procent. In 1898 waren er in Oranje-Nassau 144 kinderen, 28 van Molukse afkomst. Van der Steurs hart klopte voor deze kinderen en nog meer voor hun vaders, die volgens hem vaak tot de beste en trouwste militairen van het KNIL behoorde. Sneuvelde de man, dan ontving zijn weduwe geen uitkering. Dat onrecht was evenzeer een reden om de kinderen onderdak te bieden. Speciaal voor deze kinderen had hij een Amboneese school opgericht, waar ze les kregen.
Het onderdak omvatte veel. De meisjes en jongens kregen een opvoeding, vaak met scholing, vakopleidingen zoals voor schilder of smid en natuurlijk kregen ze godsdienstonderwijs van de door en door protestantste Pa. Op de platen die hij liet zien, werden God en Jezus voorgesteld als twee Hollands uitziende mannen, vaak in een Europees aandoende omgeving. Zo was dat toen. Kritische vragen stelde men nog niet aan een autoriteit. En Pa wás een autoriteit. Hij leidde het tehuis, een aantal jaren samen met zijn zuster Marie en daarna met zijn echtgenote, die ook Marie werd genoemd. Daarnaast waren er veel komende en gaande helpers, die zich allen naar de dwingende inzichten van Pa voegden.

Subsidie

Geleidelijk werd “Pa van der Steur” een begrip in Indië. De twijfels verdwenen. Hij kreeg van Gouverneur-Generaal J.B. van Heutsz (1904-1909) zelfs een forse subsidie van vele duizenden guldens voor deze ‘soldatenkinderen’. De kranten publiceerden vaker over hem in positieve zin en zo groeide hij uit tot een beroemdheid. Wie het over “Pa” had, bedoelde deze vader van honderden kinderen. Dat er ook militairen in het tehuis waren, verschoof naar de achtergrond. Zo wilde Van der Steur het; hij vertelde aan de kranten vaak en goed aangrijpende verhalen over zielige kindertjes en vroeg dan om donaties. Dat moest, want om elke dag al die monden te voeden was heel wat geld nodig. Het werkte elke keer uitstekend. Regelmatig gingen er hoge bedragen zijn kant op. De vraag dient zich aan, hoe zielig deze kindertjes eigenlijk waren. Een deel van het antwoord is te vinden bij Petrus Kipalong (1909-1935), een van de Molukse Steurtjes.

Petrus en Cornelis

Hoe Petrus Kipalong in het tehuis kwam, is niet goed te achterhalen. Waarschijnlijk kwam zijn broer Cornelis (later werkzaam in de klapperindustrie) mee. Gezien de lange tijd dat Petrus er woonde, is het waarschijnlijk dat hij al op jonge leeftijd in het tehuis kwam. Er waren meer mogelijkheden dan alleen vaderloos zijn. Van der Steur nam ook logés op, die tijdelijk onderdak nodig hadden; de ouders/verzorgers gingen bijvoorbeeld met kort verlof of werden overgeplaatst. Voor deze kinderen werd kost en inwoning betaald. Dan waren er Steurtjes, die een opportunische kijk op het tehuis bezaten. Zij lieten zich opnemen met het doel om via Pa een opleiding te krijgen en zodra het diploma behaald was, verdwenen zij weer uit de tehuiswereld. Tot welke groep Petrus Kipalong behoorde, kan alleen de Vereniging Vrienden van Yayasan Pa van der Steur opsporen. Deze Vereniging heeft het beheer van de tehuisadminisatratie waarin veel dossiers van kinderen liggen. Het is toegankelijk voor nazaten, dit in verband met privacy.
Toch valt het ook buiten dit archief wel iets over Petrus te zeggen. In het tehuisblad Onze Kleine Bode schrijft Pa van der Steur over hem, vooral in juni 1935. Dan zijn er enkele Steurtjes ernstig ziek, zozeer, dat voor het ergste gevreesd moet worden. Dit is wat Pa schrijft:

  • Met Petrus Kipalong gaat een deel van mijn leven in het graf. Petrus was een hoogst eenvoudige jongen.
  • Hij had diploma Ambachtsschool en kreeg een betrekking in de suiker. Daar had hij het goed.
  • Met de vak van de suikercultuur, viel ook Petrus en is als werklooze thuis gekomen. Thuis heb ik hem de kleintjes toevertrouwd en die ruim 200 kleine jongens waren bij hem in goede handen.

In de opsomming die daarna volgt, leren we Petrus wat beter kennen. Hij was “een innige vrome jongeman”, die altijd naast Pa aan de etenstafel zat. En: “eerlijk als goud”. Hij ontwikkelde leiderschap: “Op de Amboineesche cathechisatie hielp hij mij met zingen.” Petrus was muzikaal, als kapelmeester van de fluitisten; in het tehuis was altijd muziek. Hij moet veel van zijn Pa gehouden hebben, getuige de beschrijving van het sterfbed die Van der Steur geeft:

  • Nu zei hij nog eenmaal: “Pa, waar moet ik slapen? Ik ben moe. Zeker op het kerkhof, ja Pa? Maar dan brengt U mij weg en legt mij ter ruste met een laatste kus”.
  • “Ja, mijn jongen.”
  • “Dan is het goed.”

Bij de begrafenis van Petrus waren honderden kinderen aanwezig, “de gehele Ambonse school” was uitgelopen, en ook de militairen waren present. Van der Steur leidde de plechtigheid en hij sprak emotioneel bij het graf. Het verhaal in De Kleine Bode heeft een fraai christelijk einde:

Vannacht zat ik even alleen in zijn kamertje; het werd mij te zwaar en te machtig en het uithuilen deed me even goed. Toen stond ineens Cornelis achter mij. Hij legde zijn hand op mijn schouders en zei: “Kom Pa, niet zoo droevig, Petrus is een kind van God en God haalde hem thuis. Ik beloof u plechtig Pa dat ik mijn uiterste best zal doen om hem te vervangen.”

Hoe het verder ging met Cornelis, staat niet meer vermeld, jammer genoeg. De geschiedenis van de broers moet groter zijn geweest dan deze jaren in het tehuis. Waar is de familie Kipalong? Hoe keek Cornelis later terug op zijn tehuisleven? Hoe Moluks mochten de kinderen zijn? Dat zijn vragen waarop het antwoord onbekend is. Toch lees je tussen de regels door dat deze twee broers bepaald geen zielige kindertjes waren, zoals Van der Steur zijn pupillen aan de buitenwereld graag presenteerde. Harde werkers moeten het geweest zijn, die in staat waren verantwoordelijkheid te dragen, gevoelig daarbij. Bijzondere jongens. Overigens zou Van der Steur de sterfdag van Petrus nog jarenlang herdenken. Dat komt rechtvaardig over.

Slot

In mijn biografie van Pa van der Steur  besteed ik meer aandacht aan het leven in het tehuis dan ik hier in Marinjo kan doen. Maar ook dat boek is geen encyclopedie met de naam van elk kind dat ooit bij Pa in huis geweest is.

Veel kinderen, eenmaal volwassen en in Nederland, zwegen erover. Het woord ’tehuis’ had hier een ongunstige klank. Soms is er toch iets, niet veel, gezegd. Het verhaal van Pa staat in het boek.

Schrijven is blijven, dat geldt ook voor uw verhaal.

 

 

 


Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Paatje Phefferkorn spreekt (1-3) met video

Paatje PhefferkornPaatje Phefferkorn is en blijft een legende. Ik denk aan hem, nu de Tong Tong Fair er straks weer is. Altijd, altijd was hij er ook. Ik keek naar hem uit,  net als iedereen. En nu mis ik hem. Alles aan hem. Zijn demonstraties. Zijn humor. Zijn liefde voor vrouwen. Zijn bijbelkennis. Zijn trots Indisch te zijn, de Indo-vlag te dragen.

Filmopname

Ik heb dus filmopnames met hem. Uit 2017. Hoe kom ik daaraan? Nou, zelf gemaakt. Camera op statief neerzetten en hup, goed genoeg.  En ook, ik had een interview met hem gehouden op de Tong Tong Fair en wat blijkt, ik was weer thuis, is de opname mislukt. Toen heb ik Paatje gevraagd of ik het over mocht doen en al snel zat ik in de bus naar Zeist, waar hij toen woonde. Daarna schreef ik drie artikelen. De eerste heb ik nu aangevuld, de andere twee zijn:

Deel 2 staat hier (of kopie en plak https://www.indischeschrijfschool.nl/paatje-nog-gewoon-24-jaar-2-3/ )

Deel 3 staat hier (of kopie en plak https://www.indischeschrijfschool.nl/paatje-vertelt-wij-indos-hebben-een-sublieme-geschiedenis-3-3/)

Verteller

Paatje Phefferkorn vertelde me over zijn leven. Dat hij elke dag pencak silat deed. El.ke.dag. Dan word je dus zo: tanig, sterk, veerkrachtig. Paatje schreef geen brieven, hij zat niet op het internet, maar hij was wel een verteller. Dat ik onze gesprekken filmde, vond hij best. Hij heeft wel ergere dingen meegemaakt en bovendien: er kwamen om de haverklap mensen bij hem. Ze filmen hem. Ze fotograferen hem. Ze vragen of hij op een school komt spreken. Indische jongeren die meer willen weten over hun afkomst, vertelt hij over Indië. Paatje: “Als ik over de Tong Tong Fair loop, willen ze allemaal met me op de foto.” Dat is waar.
Hij is enorm vitaal. Trainen en positief denken is de helft van het geheim.
Maar toch was er de leeftijd die hem soms parten speelde. Dat merkte ik in ons gesprek. Ik kon niet vragen: “Wanneer was dat precies?” Of: “In welke straat was dat?” Details waren er niet altijd meer. Onderwerpen waren soms ook te lastig.
Dus wat ik deed is dit: luisteren en kennis verzamelen. Ik volgde de lijn van zijn verhaal, blij met alles wat er nog wel was aan herinneringen. En toen kwamen er wat meer herinneringen. Zo kan het dus ook, een interview. Herinneren is iets anders dan de koelkast opendoen en de taugé eruithalen. Hopla, deur weer dicht. Klaar. Zo  gaat het niet. Verwacht het niet van uzelf. Het gaat onvoorspelbaar.

Video

(tekst gaat verder onder de video)

 

In de video hierboven vertelt Paatje Phefferkorn onder meer: 

  • waarom hij zoveel aandacht krijgt (en hij heeft een punt)
  • waarom de tantes van hem hielden (hoor hem ‘njo’ zeggen)
  • de lessen die hij als kind leerde

 

In de langere video hierboven vertelt Paatje Phefferkorn onder meer: 

  • hoe hij pencak silat ontdekte
  • over mystiek, en beter voorzichtig zijn
  • de erkenning van zijn inzet

Ik hoop dat Paatje Phefferkorn anderen blijft inspireren om de verhalen door te geven.  Alleen als de ouderen vertellen, kunnen de jongeren iets leren. Niet alle jongeren weten welke vragen ze kunnen stellen en dan denken de ouderen dat er geen interesse is. Iemand moet dus gewoon beginnen.

Praat met mij
Als u over familie in de Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Waarom de voormoeder soms een moordenares was

voormoederVoormoeders zijn helemaal hip, en daar zit iets goeds in. De aandacht voor de vrouwen die lang minder tot niet zichtbaar zijn geweest. Dan hoop ik ook op werkelijke aandacht, in de diepte en in de breedte, zodat we de beste kans maken om voormoeders te leren kennen.
Dus geen idealisering met terugwerkende kracht.

Ik zet een grote stap terug naar de negentiende eeuw. Een tijd vol ontwikkelingen in Indië.
De technologie verandert het leven.
Telefoon en telegraaf komen op.
Het Suezkanaal verkort de bootreis van Nederland naar Indië, mede hierdoor reizen meer Nederlandse vrouwen naar Indië. Zij nemen Nederlandse normen en waarden mee.

In de koloniale romans uit die tijd zijn dergelijke reizen vaak beschreven. Vaak is de Hollandse vrouw met de handschoen getrouwd, om daarna naar de aanstaande echtgenoot te reizen. Dat leidde bepaald niet altijd tot een ‘ze leefden nog lang en gelukkig.’
Het gebeurde bijvoorbeeld dat de Hollandse vrouw voorkinderen van haar man aantrof: kinderen die hij had gekregen met een inheemse vrouw, zijn huishoudster, een njai. Zij bezat geen wettelijke rechten, ook niet over haar kinderen. Hun Europesevader besliste wat er met haar en hun kinderen gebeurde.
Wat vond zij daarvan? En wat vond de nieuwe vrouw ervan?

Echt gebeurd of niet

Even pas op de plaats.
Het is altijd riskant om uit de literatuur een historische werkelijkheid te halen. Want: een roman is per definitie fictie, verzonnen. Toch is het een bron van informatie, lezers en lezeressen herkenden vaak het leven dat zij leidden, of ze wisten: zo gaan die dingen.
Dus met alle voorzichtigheid die bij het lezen hoort, blijkt dat de njai niet altijd willoos was, niet altijd een passief slachtoffer. Vooral de koloniale romans laten ons een interessante kant van de njai zien. Ze kon ook boos zijn. Laaiend van woede en wraakzucht. En daar kwam aktie uit voort.

Gif ingeven

De schrijfster Annie Foore publiceerde in Indische huwelijken (1887) het verhaal ‘Geketend’. Hierin vergiftigt Marie de man met wie ze samenwoont en met wie ze kinderen heeft. De reden: ze heeft gehoord dat Henri – zo heet hij – de kinderen van haar wil afnemen en naar Nederland sturen. Zij moet dan maar zien waar ze blijft. Marie beseft dat ze dan haar kinderen voor altijd kwijt zal zijn.
Dus ze bedenkt een oplossing.
Ze geeft Henri gif in. Niet zomaar gif, maar precies dat gif dat nodig is om een koorts te verwekken.
Tijdens de koorts trouwt hij met Marie – dat heeft ze zo weten te regelen. Nu heeft ze wettelijke rechten.
Henri knapt op. Wanneer hij ontdekt wat er is gebeurt, is hij natuurlijk woedend. Te laat.
Marie is verder niet de meest sympathieke vrouw (zacht uitgedrukt), maar deze gif-episode is opmerkelijk invoelbaar uiteengezet. Elke lezeres, met of zonder kinderen, zal gevoeld hebben: als het om je kinderen gaat, doe je alles voor ze.

Of dit helemaal verzonnen is? Vermoedelijk niet. Er waren gevangenissen speciaal voor inheemse vrouwen, het Koloniaal Verslag noemt soms gifmoorden en er verscheen een grote hoeveelheid literatuur over vergiftigingen. Het moet een typisch Europese angst zijn geweest. De vrouw met wie je samenleefde, kon zomaar wat in je eten doen. Merk je zoiets?
Neen, niet altijd.
Of wel, wanneer het al te laat is.

Bamboe

Thérèse Hoven schreef in Vrouwen lief en leed onder de tropen (1892) over een boze njai, een voormoeder, die wegens wegzenden besloot wraak te nemen. Geen gif, maar het toedienen van bamboevezeltjes. Die vermorzelen langzaam de ingewanden. En zo gebeurde het ook.
Thérèse Hoven bouwt het mooi op. De Hollandse Nelly krijgt uitleg van haar echtgenoot Theo waarom de kokki toch zo vrijmoedig is:

‘Theo, je wilt die vrouw toch niet meer recht geven dan mij, de sleutels komen mij toe en niet haar, ik wil meesteres zijn en ik sta er op, dat je ze aan haar terugvraagt.’
‘Mijn hemel, begin-je nu al weer scènes?’ begon hij op knorrigen toon, ‘Als je wist, hoe rustig ik het gehad heb, terwijl je weg waart. Wees toch verstandig en schik je in de omstandigheden. Als de huisvrouw er niet is, neemt een der Javaansche vrouwen altijd zoolang haar plaats in en dan kan men haar maar zoo dadelijk niet weer als een meid gaan behandelen. Dat moet langzamerhand geschieden, zoo’n mensch is dan wat verwend en het kan soms gevaarlijk worden, als men daarin te plotseling een verandering gaat brengen.’
‘Gevaarlijk?’ vroeg Nelly verbaasd, ‘hoe zoo?’

Ja, Nelly weet van niks. Dat is duidelijk. Theo weet van de hoed en de rand en hij vertelt haar:

‘Wel, je weet toch hoe rijk de Indische plantenwereld is aan schadelijke middelen, welke toegediend kunnen worden zonder dat men er ooit
iets van bemerkt. Onze kokki nu is een Madoereesche en deze zijn van nature reeds wraakzuchtig, pas dus op, dat je haar boosheid niet gaande maakt en ze je uit jaloerschheid geen poets speelt.’
‘Uit jaloerschheid, wat meen je daarmee? Wat voor reden zou zulk een Javaansche vrouw hebben om jaloersch op mij te zijn? Er bestaat tusschen haar en mij toch een te groote afstand, zou ik denken.’
‘Nu ja,’ hernam Theodoor wrevelig, ‘dat is nu wel zoo, maar terwijl je weg waart, is ze wat over ’t paard getild en was ze hier de huishoudster. – Als je wat langer in Indië waart geweest, zou-je dit begrijpen en niet zulke domme vragen doen.’
Op eens ging de arme Nelly een licht op en hetgeen haar man nu zeide in verband brengende met zijn brief, begreep ze thans maar al te goed, welke rol kokki gespeeld had. Ze gevoelde zich onbeschrijfelijk vernederd bij het denkbeeld, dat dit bruine wezen in haar huis meer rechten had dan zij en in een hevig snikken uitbarstende, riep zij smartelijk uit: ‘Als dat zoo is, dan kan dat mensch mij geen grooter dienst bewijzen, dan mij een van die middelen, waarover je straks spraakt, toe te dienen, want zoo kan ik niet blijven leven. Liever dood, liever vergeven dan op die manier hier in huis te zijn.’

Aïma heeft geen aanmoediging nodig. Van een wanhopige Hollandse vrouw trekt ze zich weinig aan. Ze gaat over tot handelen. Het merkwaardige is, dat Thérèse Hoven dit zo precies beschrijft, dat alle lezeressen wisten hoe het moest. Zij konden het nu ook:

Uit vrees, dat het ontdekt zou worden, als zij een krachtig middel nam, had zij ’t vergif gebruikt, dat het langzaamste, doch tevens het zekerste werkt, nl. de fijne vezeltjes der bamboe. Deze verteren niet en veroorzaken langzamerhand een doodelijke maagkwaal. Dagelijks had ze een kleine hoeveelheid daarvan in de rijst gemengd, hopende dat de njonja blanda (blanke mevrouw) er ook van eten zou. Daar Nelly echter niet van de rijsttafel hield, was zij gespaard gebleven.
Ze dacht dat het middel nu reeds zooveel kwaad had gedaan, dat Theodoor wel spoedig sterven zou en, daar ze bang was met de politie in aanraking te zullen komen en bovendien genoeg van de soesah had, was ze besloten nu ook zich zelf en haar jongen van ’t leven te berooven.

Theodoor sterft inderdaad. De voormoeder heeft haar wraak genoten. En de lezeressen hadden iets nieuws geleerd.

Sympathie

Zo zijn er meer damesromans. Koloniaal, dat zeker. Maar ook wijzen ze ons op aspecten van de njais, de voormoeders, die nu op de achtergrond lijken te raken. Ze waren niet altijd slachtoffer van machtsongelijkheid.  Ze waren ook vrouwen die soms bewust en weloverwogen overgingen tot moord.
En er zijn oude damesromans die daarvoor sympathie en begrip vragen aan de lezeressen van toen – en dat vermoedelijk ook hebben gekregen.

Schrijftips
Zijn er in uw familiegeschiedenis mannen die toch nog onverwacht naar de hemel vertrokken? Misschien werden ze erheen gestuurd. Kijk eens naar de jaartallen van overlijden. Daar kan een verhaal over een voormoeder in zitten. Schrijven is vaak ook: uw fantasie laten werken met feiten. Daarna het hoe-en-wat gaan uitzoeken. Daarbij help ik u graag. Zullen we een gratis overleg-telefoonafspraak maken? Klik hier voor contact (er opent een nieuwe pagina).

Hoe Zwarte Sinterklaas in Indonesië kwam

zwarte SinterklaasWe gaan naar 1957 en dat is helemaal niet lang geleden. Misschien was u er toen al. Uw ouders zeker wel, neem ik aan en wie van de familie zat toen nog in Indonesië? Zij weten hoe Zwarte Sinterklaas in Indonesië kwam.

Vooral bij jongeren kom ik soms het idee tegen dat met de onafhankelijkheid in 1945 er van het ene moment op het andere een nieuwe situatie ontstond. Hopla, de Nederlanders in Nederland en de Indonesiërs in Indonesië.

Maar zo was het niet.

Blijvers

Er waren blijvers. Uit nood, degenen die geen toegang kregen tot Nederland. Uit keuze, omdat ze bijvoorbeeld in dienst waren van Nederlandse bedrijven. Die droegen belangrijk bij aan de Indonesische economie.
Die overgangstijd fascineert me. Er lijken twee werelden tegelijkertijd te bestaan. Nog altijd de bubble van de oude koloniale tijd, en de groeiende aanwezigheid van het nieuwe Indonesische tijdperk.
Een oude peranakan vriendin vertelde me eens over de moeilijke tijd die zij als Chinees doormaakten. Nergens echt veilig. “Daarom gingen we naar Nederland,” zei ze. Niet van harte.

December

En toen kwam december 1957.
Er was al een anti-Nederlandse sfeer, ook omdat Indonesië wel en Nederland niet over de kwestie Nieuw-Guinea wilde overleggen.
Op 1 december was er een aanslag op Soekarno.
Op 3 december 1957 namen werknemers van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) in Jakarta het bedrijf over.
Nederlanders werden geweigerd in het openbare leven.
Op 5 december moesten bedrijven een ‘akte van overdracht’ aan het Indonesische leger tekenen. Overdracht betekende: alles kwijt.
Het leger nam ook banken over.
Zo is de bijnaam ontstaan: juist op 5 december, wat destijds een traditionele pakjesavond was, en nu een duistere, donkere dag was geworden.

Zwarte Sinterklaas leidde tot een uitstroom van bijna 50.000 Nederlanders.

In de krant

Eind december 1957 schreef De Volkskrant er een groot artikel over met koppen:

  • Grootste struikroverij der wereldgeschiedenis
  • Cultuur-ondernemingen in Indonesië zijn volledig verloren
  • Plantersgezinnen in onzekerheid

Zo begon het artikel:

„Ik ben niet bevoegd tot het overdragen van mijn functie. Ik maak bezwaar tegen deze gang van zaken en ik teken deze overeenkomst, mij eenzijdig en onder dwang opgelegd, onder protest.” De Nederlander buigt zich over de „akte van overdracht” en tekent- Een Indonesische kapitein knalt de hakken tegen elkaar en brengt de akte naar de nieuwe beheerder van het Nederlandse bedrijf, een zenuwachtige jongen, op de punt van zijn stoel gezeten. De pers schrijft en fotografeert. Er zijn getuigen, de politie is er, evenals het binnenlands bestuur.

Zo gingen en gaan hier nog steeds Nederlandse bedrijven over in Indonesische handen. De formaliteit lijkt op een operette en dan nog wel een slechte. Het wordt hier tot in den treure herhaald en de ambassadeurs van Indonesië vertellen het overal ter wereld: „We nationaliseren niet, we onteigenen niet, We nemen slechts tijdelijk het beheer over.”
Dan volgt, op de vaste vraag: „Hoe lang is tijdelijk?” het vaste antwoord: „Totdat Nederland Irian aan ons heeft overgedragen”.

Irian, dat was Nieuw-Guinea.
Als je het zo leest, denk je: kan dan zomaar, bedrijven onteigenen, van de wettelijke eigenaar afnemen en aan iemand anders geven?
Ja, wanneer de overheid en het leger samenwerken. Wanneer er een tijd lang een onderliggend gevoel van weerstand is gegroeid tegen alles en iedereen dat Nederlands was gebleven in dit nieuwe land.
Enerzijds kan ik er rationeel wat begrip voor opbrengen.
Anderzijds gaat mijn hart als altijd uit naar de mensen die het getroffen heeft. Vaak families die generaties lang in Indië woonden, daar thuis waren, geen kwaad in de zin hadden. En dan opeens, BAM, je moet weg. Hup naar Nederland waar ze je vragen hoe het kan dat je zo goed Nederlands spreekt. En hier is het veelal opnieuw beginnen.

Een hele tijd geleden was ik bevriend met een oudere Indische heer – ja, oude stempel, heerlijk – die een drukkerij had bezeten. Een levenswerk waarin hij vele jaren werk had gestopt, uit liefde voor het vak. Hij kon mooie technische verhalen vertellen waar ik als schrijfster graag naar luisterde. Want drukwerk interesseert me.
In zijn verhalen kwam ook altijd dat ene heel droevige. De dag dat hij weg moest uit Indonesië. Hij begreep het nog niet, kón het niet begrijpen.
Hier kwam hij op kantoor terecht.
Een ander leven. Niet zijn keuze, maar hij heeft de rest van zijn lange leven zijn rug recht gehouden, zoals velen van de Eerste Generatie.

Schrijftips
Heeft u herinneringen aan de jaren 1950 in Indonesië, of zijn er die herinneringen in de familie? Probeer een tijdlijn van die periode op papier te zetten. Chronologisch. Voeg ook de gebeurtenissen uit de tijd toe. Dan ziet u een samenhang. Dat alleen al is een verhaal, en het wordt groter en belangrijker als u persoonlijke ervaringen kunt toevoegen.
Wilt u daar eens verder over praten? Dat kan. U kunt een telefonisch overleg-gesprek boeken via mijn digitale agenda: klik hier en kijk hoe het werkt. (er opent een nieuwe pagina)

Zo interviewt u een familielid die dat eigenlijk niet wil

hoe interview ik mijn familieEn weer hoort u het: het nee van een familielid dat meer weet dan u, maar geen interview wil doen. Nee heeft veel vormen:

  • Het is al zo lang geleden waarom zou je er weer over beginnen
  • Ik weet niets meer
  • We leven nu, hoor
  • Je hoeft dat allemaal niet op te schrijven

Dat Nee is soms een Nee, wanneer het een deksel is op een diep put vol pijn. Dan is zwijgen het beste. Het is aan u om aan te voelen of dit nee een deksel is, of eigenlijk iets anders.
Want er zijn ook familieleden die wel met u willen praten, maar zich onzeker voelen door het woord interview. Want hoe moet dat als ze geen antwoord weten? Wat gebeurt er met wat ze aan u vertellen, weet straks heel Nederland wat er in de familie gebeurde?

Ja

Een ja is gemakkelijk. Er zijn familieleden – vaker wel dan niet 80plussers – die vrijuit spreken. U mag het gesprek opnemen, u mag ze filmen, u mag van alles.
Niet iedereen kan dat.
Of durft dat.

Het is dus aan u, om het interview gemakkelijk te maken. Dat is fijn voor uw familielid en fijn voor u, want zo komt u aan informatie voor het verhaal dat u aan het schrijven bent.
Hiervoor heb ik drie tips.
Maar, alles in het redelijke. Een familielid is geen automaat vol informatie, maar een mensch met gevoelens. Dus daar gaat u rekening mee houden.

Tip 1: geen interview, wel gesprek

Het woord interview kan vooral bij ouderen een zekere beklemming oproepen. Enerzijds willen ze goed doen, anderzijds ervaren twijfel over wat ze nu eigenlijk echt te zeggen hebben. Ja, dat is bescheidenheid.
Wat u dus doet, is niet spreken over een interview. Heeft u dat al gedaan, dan telefoneert u vandaag nog om te zeggen dat het natuurlijk geen echt interview is maar een gewoon gezellig gesprek samen. Dat stelt gerust.
Mailt iemand mij om eens te komen praten, dan vind ik dat leuk.
Bij een interview ben ik waakzaam.
U weet nu meteen waar u het meeste aan gaat hebben.

Tip 2: de genummerde vragenlijst

Voordat u gezellig gaat praten, stuurt u een genummerde vragenlijst op. Maak die gemakkelijk, en begin met eenvoudige vragen waarvan u zeker weet dat uw familielid het antwoord heeft.
Daarna komen de wat moeilijker vragen, over gebeurtenissen. Dat zijn de vragen die meestal beginnen met Hoe.
Maximaal tien vragen, alles op 1 A4tje, en met ruimte tussen de vragen zodat uw familielid met de pen aantekeningen kan maken. Zo komen herinneringen op gang. En het menselijk brein zit zo in elkaar, dat het een lijstje af wil maken, dus alle tien de antwoorden wil vinden.
U houdt zich vanzelfsprekend aan de vragen. Wanneer u dat doet en u spreekt ook uw waardering uit, dan verdient u daarmee uw tweede gesprek. Ook daarvoor kunt u weer vragen opsturen.
Die waardering uit u na het gesprek en ook in een brief erna. Zo laat u zien dat brieven van u iets prettigs zijn.

Tip 3: naar de wc

Het kan zo zijn, dat u tijdens het gesprek opeens iets hoort waarvan u denkt: dat wist ik niet, en hoe onthou ik het, straks ben ik thuis en dan weet ik het niet meer.
De oplossing is eenvoudig. Vertrek naar de wc en maak daar aantekeningen, ofwel in uw telefoon ofwel op een klein notitieboekje.
Daarna vervolgt u het gesprek.

Dit hoort er ook bij

Wat ook bij het gesprek hoort, is dat u heel duidelijk bent over wat u met de informatie gaat doen. U komt, dat vertelt u vooraf, vermoedelijk om de familie beter te leren begrijpen. Voor uzelf maakt u er een verhaal van. En dat gaat waarschijnlijk ook naar de familie. Wanneer u zegt: ‘Ons familieverhaal wordt een bestseller, dat gaat de hele wereld lezen’, dan vertelt niemand meer wat.
U belooft ook dat u de tekst voorlegt, waarin u iets van het gezegde gebruikt.

En als u toch die bestseller wilt schrijven? Dan wordt het een roman. Daarmee kunt u met uw fantasie alle kanten uit. Maar een oorspronkelijk familieverhaal, dat kan dan niet meer. Want zoiets is een beetje van de gehele familie, en op familie wilt u zuinig op zijn. Zeker, het is uw verhaal, maar ook uw familie. Zoiets is dus schipperen tussen wat kan en wat niet kan.

Schrijftips
Op een dag, misschien nu al, bent u de oudere in de familie. Wat moeten jongere generaties weten? Misschien kunt u eenvoudig beginnen met jaartallen en namen op te schrijven. Daarmee kan een digitaal begaafd kleinkind weer verder. Of, en dat is spannender, u vraagt iemand van een paar generaties verderop, om met u een gesprek (of interview) te doen over uw leven of over de familie. In ruil vraagt u de tekst van het gesprek op papier. Dan heeft u een mooie basis om verder te werken. Daarbij help ik u graag, klik hier om meer te lezen over persoonlijke schrijfcoaching. (pagina opent nieuw venster).  Dan staat straks ook uw verhaal op papier.

Hoe ik aan oud geld uit Indië kwam

oud geld uit Indie
Natúúrlijk wilde ik in Semarang winkelen. Ik had net het oude huis van mevrouw Kloppenburg gezien, Bodjongweg 80 destijds, en dat had wat met me gedaan.

Wat?
Emotie. De vreugde van het weten dat mevrouw Kloppenburg daar echt gewoond had, en hoe dichtbij ze voelde toen ik mijn hand op het huis legde. Daar had ze gewoond met man en kinderen, daar had ze mensen behandeld met haar kruidenkennis. Het was haar huis, en toch ook zag ik dat de tijden veranderd waren. Verleden en heden, aan de Bodjongweg in Semarang.

Tegelijkertijd was er ontroering in me. Ik voelde tranen komen. Ook verdriet. Want ik wist van haar latere jaren, de oorlog, de Japanners, de steun die ze van de bevolking kreeg, en dan haar hele erge ziek zijn, mager worden en dan de laatste dagen.
Maar ik was wel nabij mevrouw Kloppenburg. Ik wilde voor altijd hier blijven  en ook meteen weggaan. Maar ja, wat je ook doet, je neemt toch jezelf mee, al die gedachten en gevoelens.
“Misschien later,” zei ik tegen mezelf. Een veilige gedachte.

Bodjongweg

Aan de overkant van de Bodjongweg had ik een rommelwinkeltje gezien. Oud, stoffig, ietwat verwaarloosd van uiterlijk,  waardoor ik meteen wist daar moet ik heen.
Het rook er muf. Oude boeken ruiken ook zo. Lekker.
De man die de winkel beheerde was aan alles gewend geraakt, hij zat er te zitten en als er iemand binnenkwam, taxeerde hij even hoe kapitaalkrachtig de klant was. Dus daar kwam ik en wat zag hij? Niet veel, vrees ik.

Over de aanblik die ik bood heb ik weinig illusie. Ik moet er wat verwilderd hebben uitgezien, wegens het feit dat ik net had staan te huilen bij mevrouw Kloppenburg.
Ik zag verhit hebben geoogd, want nou ja het klimaat, ondanks de verstandige kleren van katoen die ik speciaal had gekocht.
Ook moeten mijn ogen een beetje te wijd open hebben gestaan wegens de belofte van een oude winkel, toch is dat het eerste teken van krankzinnigheid.

In de winkel keek ik eens hier en ik keek eens daar, en daar stond het opeens. Een houten, ja wat eigenlijk geweest? Mogelijk een wierookhouder.
Erin zat een stapeltje biljetten uit de oude tijden.
Geld en geen geld.
Een tastbaar verleden dat ik tegenwoordig alleen op websites te koop zie.

Wilhelmina

Natuurlijk kocht ik het oude geld. De prijs kan ik me niet meer herinneren. Wel dat het meereisde in mijn koffer en hier veilig aankwam. Sindsdien staat het op een boekenplank in mijn huiskamer.
Ik doe er niks mee.  Toch is het een dierbaar bezit.

Wilhelmina.
Die uitdrukking: ‘Nederlandsch-Indische gouvernementsch gulden’.
Dat het ooit een wettig betaalmiddel was.
De rupia, in 1950 het wettige betaalmiddel.
Tastbare geschiedenis. Al die veranderingen zitten in dat papier geborgen.

Schrijftips

Heeft u zoiets thuis ook?  Spullen van vroeger of herinneringen aan wat er geweest is. Daarmee kunt u aan de slag, als u wilt gaan schrijven:

1 Waar liggen de spullen van vroeger? En als alles weg is, wat zou u nog zo heel graag hebben behouden?
2 Wie heeft ze in handen gehad?
3 Wat was vroeger het gewone alledaagse waarvan u zegt dat zou ik graag weer eens hebben?
U ziet, gaan schrijven kan ook eenvoudig en gemakkelijk zijn. U neemt een voorwerp en noteert wat u ervan weet en wat u erbij voelt en denkt. Misschien kunt u een levensverhaal of een familieverhaal schrijven aan de hand van 12 voorwerpen. Ja, zo kan het ook. We kunnen eens vrijblijvend samen overleggen hoe het schrijven voor u er in de praktijk uit kan zien.  Maak dan een afspraak voor een telefoongesprek en stuur me een mailtje. Een telefoontje is altijd gezellig. Kijk eens naar mijn digitale agenda en klik hier.

Roderick Wahr over het bezoek aan de doekoen (echt gebeurd)

Hierbij een foto van Riwu (rechts), onze tuinjongen wiens koffer zoek was geraakt. En zelf ben ik de 2e van links. Deze foto was op Kintamani genomen.

Opeens plofte een bijzondere mail in de bus. Over Indië, over de familie, vol herinneringen en met oog voor detail. Mail van Roderick Wahr, 80 jaar en in het bezit van een goede pen. “Is er meer?” mailde ik terug. Ja, nou, en hoe. Lees mee, want Roderick is bereid af en toe een stukje voor de site te schrijven. In het volgende neemt hij ons mee naar Bali, en hij vertelt waarom het nodig was een bezoek te brengen aan de doekoen.

Er is Meer Tussen Hemel en Aarde, vriend Horatio…

Korte inleiding voor het volgende stukje over geestenrijk, magie en het onverklaarbare. Als je veel reist kom je als mens veel zaken tegen die je niet altijd kunt verklaren. Mijn visie daarop is geworden: Als het lastig is om iets te begrijpen, accepteer het dan zoals het is en laat het dan maar over je heen komen. Denk over dingen na, maar niet te lang, want het leven is kort en aan echt grote dingen kun je toch niet veel veranderen…

Mijn vader was met de helm geboren op 1 Januari 1910 in Hongkong, de jongste van 5 kinderen. Hij werd katholiek gedoopt. Door de jaren heen heb ik de mening gevormd dat hij speciale gaven had. Ik heb veel vreemde dingen gezien waar hij bij betrokken was. Maar toch was het een gewone en joviale man. Hij kon alleen veel dingen doen waarvan ik later dacht, wat is er eigenlijk gebeurd… hoe kan dat… Wat hij soms deed heb ik ook geprobeerd, ik kon het niet.

Bali 1951, ik was 9 jaar oud. Langs de weg, twee huizen verder van waar wij woonden in Singaradja bevond zich een groot herenhuis waar de familie Koop woonde. Ik dacht dat hij dokter was. Maar ik herinner me nog heel goed hun dochter, Corrie, die 2 jaar ouder was als ik en die vaak bij ons thuis kwam spelen. De familie Koop waren Belgen.
De hoofdhaven van het eiland Bali was in Buleleng, een kleine voorstad van Singaradja.

Achter ons huis hadden we een heel grote tuin en erf. Daar waren ook de bedienden verblijven. We hadden 3 hulpen die wij hadden meegenomen uit Timor Koepang, waar mijn ouders hen in dienst hadden genomen.

Riwu huilde

Op een goede dag kwam Riwu, onze tuinman en manus van alles, half huilend bij mijn moeder. Er was in die nacht iemand binnengeslopen en had, zonder dat hij iets merkte, zijn koffer met zijn kleren en al zijn hebben en houden gestolen.

Mijn ouders dachten er lang over na en informeerden overal, maar we konden er geen spoor van terug vinden. Toen hoorden wij dat er in Buleleng een goede doekoen was, misschien kon die ons helpen.
Een doekoen is een persoon die de kracht heeft om te kunnen communiceren met geesten en met de doden. Ze doen dit door in trance te gaan, en tijdens zo’n trance konden ze als mediator optreden en geesten en doden om adviezen vragen. Mensen kwamen naar een doekoen om met hun overleden voorouders te kunnen communiceren.
Een doekoen trad op veel verschillende manieren in trance, hij deed dat door gebed of meditatie. Daarna kon de bezoeker de doekoen vragen stellen. Die werden op verschillende manieren gegeven. Door middel van stem (of stemmen), door middel van symbolen, door verschijningen en door materiële levitatie (dingen die zich uit zichzelf verplaatsen).

Wij zijn toen naar die doekoen toe gegaan. Ik ging mee, en mijn buurmeisje, een vriendinnetje van Corrie Koop, dat toevallig op bezoek was om bij ons te spelen ging ook mee. Zij was zo’n 6 jaar oud.

De doekoen

Bij de doekoen vertelden mijn ouders wat er was gebeurd en dat onze tuinman troosteloos was, of hij ons zou kunnen helpen. De doekoen zou zijn best doen.
Hij had een grote ronde bamboe rijstschaal op de grond waar hij met gekruiste benen voor zat. Op die bamboe schaal waren wat offerandes, bloemen en enkele wierookstokjes die hij aanstak.
Hij vroeg mij om tegenover hem te gaan zitten met gekruiste benen. Toen pakte hij een soort zwarte roet en wreef dat op mijn rechter duimnagel. De anderen zaten om ons heen. Hij vroeg mij om steeds naar die zwarte nagel te kijken en te vertellen wat ik zag. Zelf ging hij toen in gebed en ging in trance. Ik zag alleen maar het zwart op mijn duim, verder gebeurde er niets.

Na enige tijd ontwaakte hij en vroeg of ik iets had gezien. Ik antwoordde ontkennend. Toen veegde hij de roet van mijn duimnagel. Hij zei toen dat ik niet geschikt was en te oud.  Toen vroeg hij het buurmeisje om mijn plaats in te nemen en hetzelfde ritueel vond plaats. Het meisje bleef naar haar zwarte duimnagel turen terwijl hij weer in trance ging.

Ineens begon het meisje te praten en vertelde een verhaal alsof ze een film zag afspelen op haar duimnagel.
“Ik zie de tuin en ik zie het huis (van onze tuinman). Het is erg donker; er komt iemand langs het pad naar het huis en hij gaat naar binnen. Nu komt hij weer naar buiten met een koffer en gaat langs het pad weer langs de weg opzij van de tuin.”
Er liep inderdaad een pad langs ons huis van de weg naar achteren, waar een rivier was met een heel groot bamboebos er langs.

“Hij loopt het pad af met die koffer in zijn handen. Nu loopt hij door het bamboebos. Hij stopt in het bos en legt die koffer in het bos op de grond. Nu gaat hij weer weg over de rivier” Dat was wat het buurmeisje allemaal vertelde.
De doekoen ontwaakte en vroeg het meisje of zij iets had gezien en zij vertelde hem ook het verhaal. Hij wreef toen de roet van haar duimnagel en zei: “Ga maar naar die plek, daar vind je de koffer.”
We twijfelden, maar konden niet anders. Wij gaven hem een aalmoes in de vorm van rijst en bloemen voor zijn offerandes, dat was de gebruikelijke contributie. Geen geld!

Weer thuis

Toen wij thuis kwamen leidde het buurmeisje de weg zoals zij die gezien had in het roet op haar duim. Ze liep regelrecht de weg, zoals ze die had gezien en inderdaad, diep in het bamboebos vonden wij op de door haar aangewezen plaats de koffer. Alle inhoud was nog aanwezig.

Tja, er zijn meer dingen tussen hemel en aarde dan wij vermoeden…
Zoals zovele dingen heb ik ook dit gebeuren geaccepteerd en in mijn rugzak van ervaringen gedaan.

 

Roderick Wahr is op Facebook: klik hier en kijk 

Hoe Lin Scholte de moed vond te gaan schrijven

de moed om te gaan schrijvenMeteen pardoes op dag 1 van de Tong Tong Fair gaf ik een lezing. Ik sprak over de Indische schrijfster Lin Scholte en haar mooie boeken.
Weer begreep ik: wat een bijzondere vrouw ze was.
En ook waarom ze eigenlijk de moed niet had om te gaan schrijven, maar het toch deed.

Tangsi

Lin Scholte (1921-1997) schreef over het leven van haar familie, haar grootouders, haar ouders en haar eigen leven. Grotendeels in Indië, en veel in de tangsi waar de militairen met lagere rangen van het KNIL woonden met hun vrouwen en kinderen. Soms waren ze getrouwd, soms niet.
Het werk van Lin Scholte raakte me, omdat het zo vanuit haar eigen levenservaring was ontstaan. Ik ging op zoek naar de vrouw in en achter de boeken en schreef haar biografie. Die verscheen, met de verzamelde boeken, bij uitgeverij Tong Tong.

De moed

Nu dat ene: de moed om te gaan schrijven over het persoonlijke leven.
Dat heeft niet iedereen.
Lin Scholte had het aanvankelijk evenmin. Ze voelde zich onzeker over haar Nederlands, een gevoel dat ontstaan was toen ze als meisje naar een tangsi-school ging. Destijds sprak ze wat Nederlands, dankzij haar vader, wat Javaans dankzij haar moeder en tangsi-maleis dankzij het feit dat dat veelal de voertaal was in de tangsi.
Die onzekerheid bleef haar bij. Maar toen veranderde er iets in haar.

In de jaren 1960 schreef de Indische kunstkring een prijsvraag uit met het onderwerp: jeugdherinneringen.
Lin Scholte moet gevoeld hebben dat dit een kans was. Want u weet misschien, in die tijd bestonden er negatieve vooroordelen over het tangsileven. En dat griefde haar, want zij had dat leven zelf meegemaakt.
Ze had opgelet en alles onthouden.

Juist die negatieve vooroordelen moeten haar geprikkeld hebben om een tegengeluid te laten horen. Ze zette een verhaal op papier en… ze won de wedstrijd. Dit was het begin van het boek Anak kompenie (1965).

Alles wat erin staat is echt gebeurd, ze gebruikt de echte namen en plaatsen.

Haar eigen stem

Maar er is toch iets dat me bezwaart. Omdat Lin Scholte toen nog steeds die onzekerheid had over haar Nederlands, zocht ze steun bij Rob Nieuwenhuys. Hij redigeerde haar boeken.
Dat betekent dus dat haar oorspronkelijke manier van vertellen er niet meer was, niet meer bestond.
Maar toen vond ik een manuscript terug dat nog niet bij Rob Nieuwenhuys was beland. En in dat manuscript las ik een andere stem van Lin. Meer vertellend, ritmische taal, als van een dalang. Eerlijk waar, het raakte me dieper, alsof ze directer tot me sprak.

En dat Nederlands? Niks mis mee. Hier en daar waren de zinnen niet helemaal schools-netjes, maar daardoor was het juist zo eigen, zo helemaal de stem van de schrijfster.
Dus het gaat niet om netjes Nederlands schrijven,
of wat iedereen goed en mooi vindt.

Duwtje

Het gaat om waarheid, wat werkelijk geweest en gevoeld is. Daar zit de waarde in van uw levensverhaal. Vooral wanneer u denkt: wie zit hier nou op te wachten, dit weten we toch allemaal al, ik heb alleen een gewoon leven wat kan ik daar nou over vertellen.

Dat dacht Lin ook. En toen ze dat ene duwtje kreeg uit de buitenwereld, kwam ze toch tot schrijven.

Ik hoop dat dit verhaal van en over Lin Scholte u inspireert om ook uw verhaal op te schrijven. Want een, twee generaties verderop weten ze veel minder dan u vandaag de dag weet.
En misschien kan ik dan het duwtje uit de buitenwereld zijn, want ik help u er graag bij.  De generaties na u zullen u er dankbaar voor zijn, op dezelfde manier dat wij Lin Scholte dankbaar mogen zijn. Voor haar het gewone leven, voor ons bijzondere kennis.

Ga naar de bovenkant