cursus levensverhaal

Achterkleinzoon Marc en zijn Oma Miet (filmpje!)

Marc en Oma Miet

“Dit zijn ze,” zegt Marc Tierolf en hij laat me de kookschriften zien. Tientallen recepten, stuk voor stuk genoteerd in een regelmatig, vastberaden handschrift. “Mijn overgrootmoeder Miet heeft wat ze wist, opgeschreven. Ik kan er nog jaren mee vooruit.”

Oma Miet, zoals Marc meestal zegt, is Mimie Georgine van Spanje – de Liser de Morsain. Zij begon in 1922 een toko aan de Defensielijn van den Bosch 53 te Batavia. Later werkte ze aan de Tjemaralaan 14 in Jakarta. Dan is het al 1958. Ze bedient een grote klantenkring, heeft personeel en gouden recepten.

Maar ja. Indië en 1958…

“Toen ze in Nederland was, woonde ze in bij haar jongste dochter, Oma Irma. Van Oma Miet en Oma Irma heb ik koken geleerd. Oma Miet was streng. Ze liet één keer iets zien, je moest opletten ‘en dan klaar’- zegt Marc met haar intonatie. Die is zo dat je meteen voelt: hij lette op.

Marc: “Oma Miet regeerde met haar vinger.”

 

“Ik heb haar tot mijn 22ste jaar gekend. Even opbellen om wat te vragen, was heel gemakkelijk. Omdat ik het enige achterkleinkind was, waren de lijnen kort. Na haar overlijden werd het huis opgeruimd. De kookschriften van Oma Miet zaten in een verhuisdoos en toen ik vroeg of ik ze mocht hebben, was dat goed. Gelukkig, anders waren ze misschien verloren gegaan.
Mijn ouders hadden er toen geen interesse voor. Zo gaat dat soms in Indische families. En dan verdwijnt ons Indisch erfgoed. Dat doet mij pijn. Er is genoeg Hollands erfgoed om ons heen.”

“Waar blijft het Indische?”

“Dankzij haar kookschriften kan ik het bedrijf van Oma Miet voortzetten. Ik voel me nog steeds haar leerling. Als ik aan het koken ben, is het net of ze met mij meekijkt en meeproeft.”

Marc heeft zijn cateringbedrijf vernoemd naar het laatste adres van Oma Miet: Tjemaralaan 14. Gerekend vanaf het beginjaar 1922, viert hij straks in 2022 (dat is helemaal niet zo ver weg) het eeuwfeest van een Indisch familiebedrijf. Alle reden tot vreugde, dus.
Toch blijft er een verlangen, een wens.

“Ik zou zo graag willen weten hoe het leven van Oma Miet is geweest. Wie ze zelf was. Er zijn geen foto’s bewaard gebleven. Vermoedelijk is ze bij de Zusters Ursulinen geweest, maar daar weet ik weinig van. Haar vader werkte bij het spoor (NIS) en hij werd nogal eens overgeplaatst. Ging ze mee? Hoe was dat voor haar?”

Dus dat is de vraag die overblijft voor de achterkleinzoon: wie was mijn overgrootmoeder als kind en als meisje? Pas wanneer je volwassen wordt, besef je: mijn oma heeft een heel eigen leven gehad. En dán komen de vragen.

Tjemaralaan 14 – Marc Tierolf

 

Waar en wie zijn onze oudsten?

wie is de oudste indo van het land  Indo is voor veel mensen een gewoon woord.  Voor anderen heeft het een scherpe betekenis: In Nederland Door Omstandigheden. Wie is de oudste van Nederland?

Paatje Phefferkorn vond ik oud: 95 jaar. Maar ik heb ook ooit een honderdplus mevrouw ontmoet, dus misschien zijn er nog veel meer honderdplussers.

Het kan best dat ze op Facebook zitten. Er zijn genoeg profielen met een leuke jeugdfoto.  Je weet niet altijd wie er nu werkelijk achter zit, dat is het spannende van social media.

Het kan ook best zijn, dat de oudsten helemaal geen zin hebben in gedoe met computers. Zoiets hoor ik weleens: “Ik ben te oud om daar nog aan te beginnen.” Het klinkt als: geen zin. Wat uiteraard prima is.

Het kan natuurlijk ook zo zijn, dat ze – en dat hoop ik  – ergens in Nederland wonen en best zouden willen meewerken aan een interview. Dan pak ik mijn filmcamera in en haast me naar de trein. Ik kom eraan, waar bent u?

Maar iemand zal toch de alleralleroudste zijn. Wie is dat?

Ronald ging op zoek naar de koloniale oorlog van zijn opa

Afgelopen zaterdag interviewde ik Ronald Nijboer bij boekhandel Paagman in Den Haag.  Zijn boek heet: Tabé Java, tabé Indiē.   Die woorden schreef zijn grootvader bij het verlaten van de kolonie. Hij was er zo’n drie jaar lang. Thuis zweeg hij vooral. Na zijn dood ging Ronald op zoek.

Het was een geanimeerd gesprek. Gelukkig waren er veel ouderen. Zo konden ze zien: de jongee generatie heeft wel degelijk belangstelling voor onze verhalen. Ronald vertelde dat hij ook op bijeenkomsten van veteranen spreekt en: “Ze zijn positief.”

Ik snap wel hoe dat komt.

Het is een eerlijk boek. In meerdere opzichten:

  • Ronald probeert zijn grootvader te begrijpen, maar hij erkent de verschillen: de tijd was anders, hij zit nou eenmaal anders in elkaar dan zijn opa
  • Waar mogelijk, heeft hij onderzoek gedaan en hij geeft cijfers en schetst omstandigheden
  • Hij onthoudt zich van het snelle oordelen en veroordelen dat we zo vaak tegenkomen
  • En hij heeft ook ook voor het plezier dat zijn opa had, er waren meisjes en bioscoopbezoeken

 

Waar gaat het boek over?

Evert-Jan Nijboer (foto Tabejava.nl)

Evert-Jan Nijboer (foto Tabejava.nl)

Evert-Jan Nijboer trok als oorlogsvrijwilliger naar Indië, toch ook met het idee om daar bevrijder te zijn. Hij had in Nederland de Canadezen gezien. Plus, de wereld intrekken na de oorlogsjaren, dat trok hem ook aan.  Vrij zijn. Op de website van kleinzoon Ronald staat een foto van een onbevangen kijkende militair. Zo was hij, in het begin.

Maar dan komen de oorlogsjaren. Kameraden sneuvelen. De Bersiap. De zogeheten Politionele Acties. Chinezen in nood. Moord. Je leven niet zeker zijn. Een wapen in handen hebben.  Gebeurtenisen die later een affaire woren genoemd, nou dan weet u het wel. Dat zijn veel ellendige ervaringen bij elkaar. In het boek staan ook moeilijke foto’s, en dat is goed. Voor veel mensen valt die tijd van toen buiten het voorstellingsvermogen. Je moet het zien, dan komt het binnen.

 

Op het filmpje van het interview staat een andere foto op de tafel. Die is een paar jaar na de eerste gemaakt. Toen we die zagen, schrokken we allemaal. Dat gezicht. Zo anders. Vol pijn. Kijk maar. Het fimpje begint met de uitleg van Ronald over zijn reis naar Java. Want ja, hoe pak je dat nou aan?

Het boek bevat dus eigenlijk twee boeken:

  • het verhaal van Evert-Jan Nijboer, hoe hij naar Indië trok en terugkeerde
  • het verhaal van kleinzoon Ronald Nijboer, hoe hij zijn grootvader zocht en beter leerde begrijpen

Dus, negentig-plussers en negentig-minners, als u ooit nog twijfelt van wie-wil-dit-nou-weten, denk aan Ronald Nijboer en zijn boek. Dan weet u hoe graag de volgende generaties uw verhaal willen leren kennen.

Paatje vertelt: “Wij Indo’s hebben een sublieme geschiedenis” (3-3)

 “Meis, ik kan je veel vertellen. Daarom noemen ze mij de levende geschiedenis en wonder. En ik mag voor mijzelve blij zijn, dat ik dit nog mag doen.  Dat ik over de geschiedenis kan praten.”

Verdi Phefferkorn von Offenbach (95) vertelde me over de aandacht die hij krijgt. Vooral de jongeren komen hem vragen stellen. Over vroeger: over Indië, hoe het was, hoe de mensen toen waren, hoe het leven verliep. Gewoon, de tijd voor de oorlog en daarna.

Als je 95 bent, is iedereen jong. Bij Verdi gaat dus nogal eens de telefoon. Of ze komen langs. Mensen op zoek naar hun roots. En dan neemt hij de tijd en vertelt over hoe belangrijk het is om te weten wie je bent en waar je vandaan komt. Vooral als je Indisch bent, weet hij.

Op het filmpje zegt hij met ingehouden trots over de vragen en antwoorden:

“Want wij hebben een geschiedenis meis, die eigenlijk subliem is. Wij hebben veel meegemaakt in Indonesië, pas op.
Wij zijn niet zo zo zo voortgebracht.
Als die ouders van ons dit allemaal moeten navertellen… daarom krijg ik de laatste tijd niet gewoon maar èrg veel aandacht. Erg veel. Omdat de jongere generaties, die zijn nieuwsgierig. Die willen weten, waar kom ik vandaan? Wie zijn mijn ouders? Dit, dit, dat.”

 

Het betekent dat hij druk is. Scholengemeenschappen vragen hem ook. Hij houdt nogal eens een toespraak. Plus hij gaat graag naar een Indische soos om te dansen.  En dan heeft hij de door hemzelf ontworpen Indo-vlag nog, die hij verkoopt. Ook hierin zit zijn boodschap: accepteer dat je Indisch bent, weten wie je bent en waar je vandaan komt is belangrijk. Dat laat hij als oudere zien, omdat hij het als plicht ervaart.

Dat Verdi alias Paatje van vrouwen houdt, weet iedereen die hem weleens heeft horen spreken. Die liefde heeft meerdere facetten. Er is het romantisch-erotische (Verdi kan het Hooglied voordragen alsof hij het ter plekke bedenkt), er is de bewondering voor de vrouwen die tijdens de Japanse bezetting voor hun gezinnen bleven zorgen en hun man moesten opvangen, en er is ook iets anders. Dat hoorde ik pas tijdens een later bezoek. De invloed van de tantes.

“Toen ik klein was, was ik de lieveling van mijn ooms en tantes en in het bijzonder van mijn tantes. Zij namen mij op schoot. Toen ik nog klein was, begon het al. Ze zagen in mij al bepaalde dingen.
Toen zeiden ze ook altijd: “Njo, kom maar op mijn schoot,” en dan gaan ze mij aaien.
Niet één, maar al die ooms en tantes, vooral die tantes. “Kom maar, wees altijd lief ja, lief voor jouw medemens, en vooral de oudjes, de vrouwen, daar moet je lief tegen zijn, want als je lief bent voor hun, dan doe je dat ook voor mij. Denk daaraan, hè njo?”

De volgende keer ga ik vragen naar de tantes.  Als hij het weet, vertelt hij het. Verdi is een inspirerend voorbeeld: doorgeven van verhalen, vertellen,  het doet er wel degelijk toe.  Wat doet u met uw levensverhaal?

Paatje (95) is nog gewoon Verdi (24) van binnen (2-3)

Paatje Phefferkorn “Noem mij toch Verdi,” zei Paatje Phefferkorn (95) tegen me. “En geen u.”  Ik zei meteen helemaal niks meer. Paatje, ik bedoel Verdi, keek me aan. Ik keek rond. En toen zag ik dat portretje van een jongeman, voor in de twintig, schatte ik.

“Daar ben ik 24 jaar,” zei iemand naast me. “Ik zag er jonger uit.”

“Ach”, zei ik.  Daarna vroeg ik Verdi naar zijn leven in Indië, hoe hij piloot werd,  zijn huwelijk met een meisje Bronkhorst, het Jappenkamp in en daarna, de eerste jaren in Nederland, en zijn Indo-vlag.

Al die tijd, dus zo’n 71 jaar, heeft hij die foto bij zich gehad. Ook andere, maar deze staat ingelijst. Dat zegt: zo ben ik nog, van binnen. Noem mij bij mijn naam.

Misschien ben ik oud van buiten, maar verder niet.

Deze zomer was Verdi Phefferkorn van Offenbach ook weer op de Tong Tong Fair aanwezig. Hij gaf met anderen een pencak silat demonstratie, en legde speciaal aan de dames het een en ander uit over zelfverdediging. “En dan grijp je hem bij zijn Keessie.” Zoiets was het. Iedereen lachen, de boodschap kwam over.  Dat kenmerkt de goede leraar.

Ik mocht hem interviewen in het Bintang Theater, drie kwartier lang. Toen zag ik Paatje alleen nog als Paatje: een leuke oude man, die enorm grappig over vrouwen kan vertellen. “Nederland vond ik een mooi land. Want wat ziet mijn oog? Op elke hoek van de straat zag ik vrouwelijk schoon.”  Zoals hij dat kan zeggen, uniek. Hij is ook artiest. Het theater zat bomvol mensen en iedereen lachte. Die Paatje toch.  Ik lachte ook.

Maar door die foto begreep ik:

  • je hebt Paatje de pencak silat leraar
  • en je hebt Verdi

Verdi begin ik pas te leren kennen. Wat ik van hem weet is dit: hij is gelovig, een vechtsporter, ingewijd in de mystiek van pencak silat en hij is heel goed met woorden.  Ja, en hij is dus 24 jaar. Van binnen, niet van buiten.

Je innerlijke leeftijd is misschien je echte leeftijd

Herkent u dat: van binnen jonger zijn dan van buiten?

Steek uw teen in de kali

    Een teen? Eéntje? Ja. Is genoeg.  We zijn niet allemaal zo van plons-erin. Soms is even kijken, voelen, wachten ook een goede aanloop. Kan.

De een springt.
De ander is voorzichtig.

Wanneer u niet van het plons-erin bent, dan doet u dan gewoon niet. Ik heb dan iets anders voor u:

1 een gratis e-book waarin ik u drie tips geef om herinneringen gemakkelijk door te geven. Ik hou van gemak. Anders was ik wel algebra gaan studeren.

2 een gratis abonnement op de nieuwsbrief: daarin staan tips en nieuwtjes. Opzeggen is gemakkelijk en terugkomen ook.

Doet u ook mee?

Hoe Oom Muis in uw boek komt

Hoe Oom Muis in uw boek komt

“Oom Muis heette nou eenmaal zo, waarom weet ik wel maar hoe leg ik dat uit?”  De vraag in de mail was eigenlijk een andere. Hoe krijg ik mensen in mijn boek? Snap ik.  Het antwoord is eenvoudig.

Eerst heeft u een verhaal. Daarin verschijnen de mensen.

Voorbeeld. U wilt het verhaal van uw familie beschrijven. Schrijf op een kladje waar u wilt beginnen met dat verhaal en met wie u begint (tip: uw ouders).  Schrijf daaronder waar het verhaal ongeveer eindigt. Nu heeft u een begin en een eind. Mooi.  Met een half ons verbeeldingskracht weet u wat er tussen het begin en het einde moet.

Ik denk even mee. Eerste hoofdstuk of het eerste verhaal: de jeugd van uw ouders.  Tweede hoofdstuk: huwelijk en kinderen. Daar verschijnt u.

Derde hoofdstuk. Ooms en tantes. Daar hebben we Oom Muis, op een volstrekt logisch moment in de chronologie. Eerst het een, dan het ander. “Oom Muis was een broer van mijn vader,” zegt u dan. En vervolgens stelt u hem aan de lezers voor. Maar wacht even, niet alles vertellen.

Verdeel informatie over de hoofdstukken

Als u iemand aan de lezers voorstelt, dan vertelt u algemeenheden:

  • uiterlijk
  • leeftijd op dat moment
  • huwelijk, relatie, kinderen
  • opleiding

Daarna geeft u een veelzeggend detail, dat als een haakje in het geheugen van de lezers werkt.

Oom Muis werkte in de stad en ging veel uit. Altijd lachen, altijd het hoogste woord. Hij werd beschouwd als een knappe man. Hij had zo kunnen trouwen, maar hij wilde niet. Liever had hij vriendinnen. Toen hij als kind bij de broeders op kostschool zat, liep hij ’s avonds weg om meisjes te ontmoeten.”

Nu weet iedereen: hij was een ladies man. Komt het haakje.

“Voor zijn generatie was Oom Muis een kleine man, al zijn broeken hadden een kindermaat.”

Ai, dat doet pijn.  Iedereen snapt dat Oom Muis met de meisjes en de vrouwen aan het overcompenseren is. We begrijpen hem. Zo’n detail onthouden we.

En het mooie is: komt er in hoofdstuk zeven van uw familieverhaal een knallende ruzie voor met precies deze oom als veroorzaker, dan heeft hij zomaar een beetje crediet. Want nou ja, een man die kinderkleding aan moet, dat doet wat met hem, dat snapt iedereen. Ik wel, hoor.

Wilt u ook uw familieverhalen opschrijven? Dat kan.

Schrijf ook een Indisch boek

Het Tong Tong Theater zat bomvol toen Wil Overweel uitlegde wat er op de Indische foto’s te zien was: het tehuis van Pa van der Steur. Wil had daar gewoond als kleine jongen. Hij wist alles nog.

Met eigen ogen gezien, zelf gehoord, persoonlijk ervaren: dat is goud waard

Wil (tachtig plus) had nooit gedacht dat een vol theater naar hem als Oud-Steurtje zou luisteren. Nou, we hingen allemaal aan zijn lippen. Hij leidde ons rond in het verleden. Wat de Steurtjes aten, waar ze sliepen, hoe Pa was, bang zijn voor de oudere jongens, het was zijn eigen persoonlijke verhaal waardoor we allemaal rijker werden. Het applaus was oorverdovend.

Verhalen uit Indië zijn er nooit genoeg. Ik moet zelfs zeggen: verhalen uit Indië zijn er nog veel te weinig. De verhalen van de oudere generatie zijn hard nodig om Indië te bewaren.  Nu kan het nog. En nou niet denken: ja-maar wie heeft daar nou belangstelling voor of ja-maar ik kan helemaal niet schrijven of ja-maar mijn leven is helemaal niet zo interessant  of ja-maar ik ben zoveel vergeten.

Je weet pas wat je weet als je het opschrijft

Tips om te beginnen:

  • waar en wanneer geboren: plaats en datum
  • waar naar school gegaan en hoe de school heette
  • wie het gezin en de familie vormden: vader, moeder, grootouders, tantes en ooms, neven, nichten, broers en zusters
  • personeel
  • of er een auto was
  • uitstapjes
  • huisdieren
  • geuren

Durft u een klein experiment aan? U zou hiervan een lijstje kunnen maken. Op papier. U besluit op te schrijven wat u nog weet. Dat papier legt u in beeld, bijvoorbeeld op de koelkast en op een tafel waar u vaak aan zit. Dan kijkt u naar die punten en opeens denkt u: “O ja…”  Herinneringen komen waar ze welkom zijn.

Daarmee heeft u nog geen boek, dat klopt. Maar het is wel een goed begin. Nadenken. Uitreiken naar feiten. Zo begint het.

Mag ik nog iets zeggen? Komt het.

Wie bescheiden is, wordt vaak vergeten

Ja, dat is een harde.

In de Indische cultuur zie ik vaak bescheidenheid. Daar zit ook de verwachting in, dat anderen beleefd zullen zijn. Maar wie in een volle trein terecht komt, weet wel beter. Ruimte moeten we zelf innemen. En wie schrijft, die blijft. Daar hebben de volgende generaties ook wat aan.

Zo zijn er honderdduizend meer details en verhalen, stuk voor stuk belangrijk genoeg om bewaard te blijven. Voor uzelf. Voor de kinderen. Of voor hun kinderen, of anderen.

 

Ga naar de bovenkant