cursus levensverhaal

Beata van Helsdingen-Schoevers en de Italiaanse teint

Beata van Helsdingen-Schoevers (1886-1920) was journaliste, declamatrice en columniste voor  verschillende dagbladen in Indië, geboren en getogen en daar ook op jonge leeftijd gestorven. Zij was bekend en beroemd in haar tijd.

Indisch uiterlijk

Kort na de kennismaking schreef haar aanstaande Jacques van Helsdingen aan zijn vader: ‘Béa heeft een Indisch uiterlijk, al is het nog de vraag of zij Indisch bloed in zich heeft.’ Die vraag heeft hij haar vermoedelijk nooit gesteld. Want zij wilde niet Indisch zijn, niet zo gezien worden en dat Indisch uiterlijk heette een Italiaanse teint. Dat was 1908.  Jacques zelf was minder in de ontkenning. In een andere brief, uit 1907,  had hij geschreven in antwoord op diens wens dat de zoon een Hollandse vrouw zou trouwen:

Toch beseft u ook heel goed, dat het Indische leven in alle opzichten lager staat dan het leven in Europa. Waarom zou u anders graag zien dat uw zoons zoo mogelijk pur sang Hol. vrouwen trouwen? Alle ‘halfcasts’, waartoe wij in Engelsche oogen zeker behooren, hoe gering ook het percentage Inlandsch bloed is, dat door onze aderen stroomt, hebben dat verlangen. Intuïtief voelen zij, dat zij een weinig lager staan dan de beste exemplaren van het zuivere onvermengde ras en daarom bestaat hun streven om weer tot het oorspronkelijke ras terugtekeeren.

Het is dan 1907, we zitten diep in de koloniale tijd. De opvattingen zijn anders dan wij nu wensen en wenselijk vinden. De woorden en termen ook. En juist dan is het belangrijk om er kennis van te nemen, om de tijd van toen te begrijpen. Als ik in een oude roman lees over iemand met een Italiaanse teint, dan weet ik nu: aha, Indisch. Een code-woord, nodig om verhalen te doorgronden.

Werk

beataIk las dus de columns van Van Helsdingen-Schoevers met belangstelling, toen ik aan haar levensverhaal werkte. Ze schrijft over enorm veel onderwerpen, zoals:

  • de gedichten van Raden Mas Noto Soeroto
  • haar idee voor een maatschappelijke dienstplicht
  • ouder worden
  • de adel van de brandkast, waarmee ze vooral Hollandse mensen bedoelde die in Indië fortuin komen maken
  • de Eerste Wereldoorlog
  • Kunstkringen in Indië
  • het belang van fietsen
  • kinderopvoeding in Indië en wat als ze dan naar Nederland gaan

Eigenlijk is haar werk een spiegel van de Europese maatschappij in Indië. De biografie en de bloemlezing zijn nog steeds te koop, soms bij Boekwinkeltjes.nl en ook bij het KITLV, klik en kijk naar de bestelprocedure

Beata van Helsdingen-SchoeversHoed met vrouw

Deze foto is vermoedelijk in 1910 genomen. Ze is met haar echtgenoot Jacques in Den Haag, waar hij de bestuursacademie volgt. Zelf neemt ze declamatieles. Dat trof me en ik dacht: misschien heeft ze hier, in Nederland,  ontdekt dat ze een accenthad, dat ze toch niet zo Italiaans was als ze vond.  In Den Haag was toen ook het Indische aanwezig. Men kende en herkende elkaar,  met een enkel oogopslag. Op straat moet ze een verschijning zijn geweest, want al droegen de dames toen hoeden… zo groot en zo aanwezig, dat deden weinigen haar na.

De reden dat ik dit alles over Beata van Helsdingen-Schoevers schrijf, is om  degenen te bemoedigen die denken: “Waarom zou ik hierover schrijven, daar heeft toch niemand belangstelling voor.” Nee, omdat ze het nog niet kunnen lezen. Een boek of een levensverhaal krijgt pas lezers, als het af is. Dus moet u het eerst schrijven. Zo ging het ook met mij.

Want toen ik met haar biografie begon, wisten alleen de nazaten nog dat zij eens een bekende journaliste was geweest. Ik was haar via verwijzingen en voetnoten op het spoor gekomen. Uiteindelijk mocht ik het familiearchief bestuderen. Daar lag een kapitaal aan persoonlijke brieven, openhartige kattebelletjes en boodschappenlijstjes. Het was een tijdrovende klus om dat archief te ordenen en te gebruiken, en al die maanden had haast niemand interesse voor mijn biografie. Daarna moest ik nog gaan schrijven, dat duurde ook weer maanden. De belangstelling? Nul.

“Over wie schrijf je?”
“Wie?”
“Nooit van gehoord.” (dat dan op onverschillige toon)

Was ik ontmoedigd? Soms. Maar tegenwind maakt ook sterk. En ik ben iemand die idealistisch en praktisch tegelijkertijd is. Dus ik dacht: straks is het boek er, en wat doet het met mij als niemand het wil lezen? Antwoord: helemaal niks, want ik schrijf voor de eeuwigheid. Over honderd jaar, als ik er niet meer ben, is mijn boek er nog wel. Dus ik ging door. En het boek verscheen.

Nu heeft Beata van Helsdingen-Schoevers een eigen Wikipedia-pagina: klik en kijk.  Iemand heeft die gemaakt, ik niet. Af en toe kom ik haar tegen in een ander boek. Mijn boek was een steen in de vijver: in het water komen steeds grotere kringen. Ik kon het, u kunt het ook. Misschien bent u degene die het familievrhaal opschrijft, en dan gaat iemand anders, mogelijk twee, drie generaties verderop, een levensverhaal schrijven van een van die familieleden uit uw boek. Weer: het effect van een steen in de vijver.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Petrus Kipalong, een Moluks Steurtje uit het verleden

steurtjePetrus Kipalong is een naam die het waard is gered te worden. Hij was een van de duizenden Steurtjes, kinderen in het tehuis van Pa van der Steur. In “Oranje-Nassau”  (Magelang) woonden ze. Minder bekend is dat een aanzienlijk deel van zijn ‘Steurtjes’ van Molukse afkomst waren. Hoe kwam Pa aan deze kinderen?

Tehuis

Het tehuis “Oranje-Nassau” was in het begin een eenvoudige woning, met een pendoppo erbij. Het werd in 1892 feestelijk geopend met een opkomst van heel wat mannen van het KNIL. Hun aanwezigheid was geen toeval. Oranje-Nassau was aanvankelijk bedoeld als militair tehuis, onder de leiding van de zendeling Johannes van der Steur. Hij was enkele maanden eerder uit Nederland vertrokken met hoogstaande christelijke idealen.

  • Dat er binnen het KNIL heel wat militairen samenleefden met njai (concubine), stond hem tegen. Hij vond, dat seksualiteit thuishoorde in het door God gezegende huwelijk. Daarbuiten werd het ontucht.
  • Tegen alcohol en roken had hij ook ernstige bezwaren. Van der Steur redeneerde eenvoudig: wanneer de militairen een tehuis hadden met gezelligheid, dan zouden ze die niet bij een njai zoeken. Uit Nederland had hij boeken meegebracht (passende lectuur), een orgel (samen zingen schept verbroedering) en een omstreden reputatie als agressieve zendeling.

Indië zag hem dan ook met gemengde gevoelens komen. Het was mooi dat hij iets voor de militairen wilde betekenen, maar was broeder Van der Steur met zijn methode niet een beetje naief?
Ondanks de bestaande twijfels liep het tehuis redelijk goed. Van der Steur bood zijn bezoekers niet alleen christelijke vermaningen. Hij kon van man tot man praten, hij hielp waar nodig met het schrijven van brieven en soms schonk hij chocolademelk, gemaakt naar Hollands recept. Wie van God los was geraakt, had zo toch redenen genoeg om het tehuis te bezoeken. Een slimme aanpak, en eentje die werkte. Zo verliepen er maanden, tot er in april 1893 een grote verandering kwam.

Kinderen

In april 1893 kwam een van de bezoekers van het tehuis naar Van der Steur met de mededeling dat er vier kinderen in de kampong waren, van wie de Italiaanse vader was gestorven. Een Javaanse vrouw had de zorg op zich genomen, maar zij was niet de moeder. Van der Steur nam de kinderen bij zich in huis. Vier kinderen, dat moest lukken meende hij, en het lukte ook. De militairen hielpen met de verzorging. Na deze vier kwamen er vijf bij, en daarna nog meer. Het aantal kinderen groeide snel, en het werd dus aanzienlijk drukker in Oranje-Nassau; in totaal zouden er naar schatting zevenduizend kinderen bij Pa zijn.
Militairen en kinderen konden het onderling goed vinden. Elk kind bezat in het tehuis een onafzienbare hoeveelheid ooms waarvan er altijd wel iemand tijd had om te spelen. Er waren natuurlijk ook ándere ooms. Van der Steur sprak niet over de familieleden die met lege armen waren achtergebleven in de dessa. Voor hem telde alleen dat ene: een kind dat een Europese (in de praktijk: Nederlandse) vader had, moest Europees opgevoed worden.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Molukse kinderen

Pa nam ook Molukse kinderen op, volgens een bron in de eerste jaren zelfs tot twintig procent. In 1898 waren er in Oranje-Nassau 144 kinderen, 28 van Molukse afkomst. Van der Steurs hart klopte voor deze kinderen en nog meer voor hun vaders, die volgens hem vaak tot de beste en trouwste militairen van het KNIL behoorde. Sneuvelde de man, dan ontving zijn weduwe geen uitkering. Dat onrecht was evenzeer een reden om de kinderen onderdak te bieden. Speciaal voor deze kinderen had hij een Amboneese school opgericht, waar ze les kregen.
Het onderdak omvatte veel. De meisjes en jongens kregen een opvoeding, vaak met scholing, vakopleidingen zoals voor schilder of smid en natuurlijk kregen ze godsdienstonderwijs van de door en door protestantste Pa. Op de platen die hij liet zien, werden God en Jezus voorgesteld als twee Hollands uitziende mannen, vaak in een Europees aandoende omgeving. Zo was dat toen. Kritische vragen stelde men nog niet aan een autoriteit. En Pa wás een autoriteit. Hij leidde het tehuis, een aantal jaren samen met zijn zuster Marie en daarna met zijn echtgenote, die ook Marie werd genoemd. Daarnaast waren er veel komende en gaande helpers, die zich allen naar de dwingende inzichten van Pa voegden.

Subsidie

Geleidelijk werd “Pa van der Steur” een begrip in Indië. De twijfels verdwenen. Hij kreeg van Gouverneur-Generaal J.B. van Heutsz (1904-1909) zelfs een forse subsidie van vele duizenden guldens voor deze ‘soldatenkinderen’. De kranten publiceerden vaker over hem in positieve zin en zo groeide hij uit tot een beroemdheid. Wie het over “Pa” had, bedoelde deze vader van honderden kinderen. Dat er ook militairen in het tehuis waren, verschoof naar de achtergrond. Zo wilde Van der Steur het; hij vertelde aan de kranten vaak en goed aangrijpende verhalen over zielige kindertjes en vroeg dan om donaties. Dat moest, want om elke dag al die monden te voeden was heel wat geld nodig. Het werkte elke keer uitstekend. Regelmatig gingen er hoge bedragen zijn kant op. De vraag dient zich aan, hoe zielig deze kindertjes eigenlijk waren. Een deel van het antwoord is te vinden bij Petrus Kipalong (1909-1935), een van de Molukse Steurtjes.

Petrus en Cornelis

Hoe Petrus Kipalong in het tehuis kwam, is niet goed te achterhalen. Waarschijnlijk kwam zijn broer Cornelis (later werkzaam in de klapperindustrie) mee. Gezien de lange tijd dat Petrus er woonde, is het waarschijnlijk dat hij al op jonge leeftijd in het tehuis kwam. Er waren meer mogelijkheden dan alleen vaderloos zijn. Van der Steur nam ook logés op, die tijdelijk onderdak nodig hadden; de ouders/verzorgers gingen bijvoorbeeld met kort verlof of werden overgeplaatst. Voor deze kinderen werd kost en inwoning betaald. Dan waren er Steurtjes, die een opportunische kijk op het tehuis bezaten. Zij lieten zich opnemen met het doel om via Pa een opleiding te krijgen en zodra het diploma behaald was, verdwenen zij weer uit de tehuiswereld. Tot welke groep Petrus Kipalong behoorde, kan alleen de Vereniging Vrienden van Yayasan Pa van der Steur opsporen. Deze Vereniging heeft het beheer van de tehuisadminisatratie waarin veel dossiers van kinderen liggen. Het is toegankelijk voor nazaten, dit in verband met privacy.
Toch valt het ook buiten dit archief wel iets over Petrus te zeggen. In het tehuisblad Onze Kleine Bode schrijft Pa van der Steur over hem, vooral in juni 1935. Dan zijn er enkele Steurtjes ernstig ziek, zozeer, dat voor het ergste gevreesd moet worden. Dit is wat Pa schrijft:

  • Met Petrus Kipalong gaat een deel van mijn leven in het graf. Petrus was een hoogst eenvoudige jongen.
  • Hij had diploma Ambachtsschool en kreeg een betrekking in de suiker. Daar had hij het goed.
  • Met de vak van de suikercultuur, viel ook Petrus en is als werklooze thuis gekomen. Thuis heb ik hem de kleintjes toevertrouwd en die ruim 200 kleine jongens waren bij hem in goede handen.

In de opsomming die daarna volgt, leren we Petrus wat beter kennen. Hij was “een innige vrome jongeman”, die altijd naast Pa aan de etenstafel zat. En: “eerlijk als goud”. Hij ontwikkelde leiderschap: “Op de Amboineesche cathechisatie hielp hij mij met zingen.” Petrus was muzikaal, als kapelmeester van de fluitisten; in het tehuis was altijd muziek. Hij moet veel van zijn Pa gehouden hebben, getuige de beschrijving van het sterfbed die Van der Steur geeft:

  • Nu zei hij nog eenmaal: “Pa, waar moet ik slapen? Ik ben moe. Zeker op het kerkhof, ja Pa? Maar dan brengt U mij weg en legt mij ter ruste met een laatste kus”.
  • “Ja, mijn jongen.”
  • “Dan is het goed.”

Bij de begrafenis van Petrus waren honderden kinderen aanwezig, “de gehele Ambonse school” was uitgelopen, en ook de militairen waren present. Van der Steur leidde de plechtigheid en hij sprak emotioneel bij het graf. Het verhaal in De Kleine Bode heeft een fraai christelijk einde:

Vannacht zat ik even alleen in zijn kamertje; het werd mij te zwaar en te machtig en het uithuilen deed me even goed. Toen stond ineens Cornelis achter mij. Hij legde zijn hand op mijn schouders en zei: “Kom Pa, niet zoo droevig, Petrus is een kind van God en God haalde hem thuis. Ik beloof u plechtig Pa dat ik mijn uiterste best zal doen om hem te vervangen.”

Hoe het verder ging met Cornelis, staat niet meer vermeld, jammer genoeg. De geschiedenis van de broers moet groter zijn geweest dan deze jaren in het tehuis. Waar is de familie Kipalong? Hoe keek Cornelis later terug op zijn tehuisleven? Hoe Moluks mochten de kinderen zijn? Dat zijn vragen waarop het antwoord onbekend is. Toch lees je tussen de regels door dat deze twee broers bepaald geen zielige kindertjes waren, zoals Van der Steur zijn pupillen aan de buitenwereld graag presenteerde. Harde werkers moeten het geweest zijn, die in staat waren verantwoordelijkheid te dragen, gevoelig daarbij. Bijzondere jongens. Overigens zou Van der Steur de sterfdag van Petrus nog jarenlang herdenken. Dat komt rechtvaardig over.

Slot

In mijn biografie van Pa van der Steur  besteed ik meer aandacht aan het leven in het tehuis dan ik hier in Marinjo kan doen. Maar ook dat boek is geen encyclopedie met de naam van elk kind dat ooit bij Pa in huis geweest is.

Veel kinderen, eenmaal volwassen en in Nederland, zwegen erover. Het woord ’tehuis’ had hier een ongunstige klank. Soms is er toch iets, niet veel, gezegd. Het verhaal van Pa staat in het boek.

Schrijven is blijven, dat geldt ook voor uw verhaal.

 

 

 


Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Paatje Phefferkorn spreekt (1-3) met video

Paatje PhefferkornPaatje Phefferkorn is en blijft een legende. Ik denk aan hem, nu de Tong Tong Fair er straks weer is. Altijd, altijd was hij er ook. Ik keek naar hem uit,  net als iedereen. En nu mis ik hem. Alles aan hem. Zijn demonstraties. Zijn humor. Zijn liefde voor vrouwen. Zijn bijbelkennis. Zijn trots Indisch te zijn, de Indo-vlag te dragen.

Filmopname

Ik heb dus filmopnames met hem. Uit 2017. Hoe kom ik daaraan? Nou, zelf gemaakt. Camera op statief neerzetten en hup, goed genoeg.  En ook, ik had een interview met hem gehouden op de Tong Tong Fair en wat blijkt, ik was weer thuis, is de opname mislukt. Toen heb ik Paatje gevraagd of ik het over mocht doen en al snel zat ik in de bus naar Zeist, waar hij toen woonde. Daarna schreef ik drie artikelen. De eerste heb ik nu aangevuld, de andere twee zijn:

Deel 2 staat hier (of kopie en plak https://www.indischeschrijfschool.nl/paatje-nog-gewoon-24-jaar-2-3/ )

Deel 3 staat hier (of kopie en plak https://www.indischeschrijfschool.nl/paatje-vertelt-wij-indos-hebben-een-sublieme-geschiedenis-3-3/)

Verteller

Paatje Phefferkorn vertelde me over zijn leven. Dat hij elke dag pencak silat deed. El.ke.dag. Dan word je dus zo: tanig, sterk, veerkrachtig. Paatje schreef geen brieven, hij zat niet op het internet, maar hij was wel een verteller. Dat ik onze gesprekken filmde, vond hij best. Hij heeft wel ergere dingen meegemaakt en bovendien: er kwamen om de haverklap mensen bij hem. Ze filmen hem. Ze fotograferen hem. Ze vragen of hij op een school komt spreken. Indische jongeren die meer willen weten over hun afkomst, vertelt hij over Indië. Paatje: “Als ik over de Tong Tong Fair loop, willen ze allemaal met me op de foto.” Dat is waar.
Hij is enorm vitaal. Trainen en positief denken is de helft van het geheim.
Maar toch was er de leeftijd die hem soms parten speelde. Dat merkte ik in ons gesprek. Ik kon niet vragen: “Wanneer was dat precies?” Of: “In welke straat was dat?” Details waren er niet altijd meer. Onderwerpen waren soms ook te lastig.
Dus wat ik deed is dit: luisteren en kennis verzamelen. Ik volgde de lijn van zijn verhaal, blij met alles wat er nog wel was aan herinneringen. En toen kwamen er wat meer herinneringen. Zo kan het dus ook, een interview. Herinneren is iets anders dan de koelkast opendoen en de taugé eruithalen. Hopla, deur weer dicht. Klaar. Zo  gaat het niet. Verwacht het niet van uzelf. Het gaat onvoorspelbaar.

Video

(tekst gaat verder onder de video)

 

In de video hierboven vertelt Paatje Phefferkorn onder meer: 

  • waarom hij zoveel aandacht krijgt (en hij heeft een punt)
  • waarom de tantes van hem hielden (hoor hem ‘njo’ zeggen)
  • de lessen die hij als kind leerde

 

In de langere video hierboven vertelt Paatje Phefferkorn onder meer: 

  • hoe hij pencak silat ontdekte
  • over mystiek, en beter voorzichtig zijn
  • de erkenning van zijn inzet

Ik hoop dat Paatje Phefferkorn anderen blijft inspireren om de verhalen door te geven.  Alleen als de ouderen vertellen, kunnen de jongeren iets leren. Niet alle jongeren weten welke vragen ze kunnen stellen en dan denken de ouderen dat er geen interesse is. Iemand moet dus gewoon beginnen.

Praat met mij
Als u over familie in de Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Een boek over het KNIL: hoe valt dat? (video)

Hoeveel mensen in Nederland hebben een band met het KNIL? Dus via familieleden of vrienden van de familie. Misschien wel duizenden. Maar niet iedereen weet dat, of wil dat weten.

Gesprekjes

De afgelopen week heb ik veel lezers en lezeressen ontmoet tijdens het spreken over mijn KNIL-boek Een eervol bestaan en wat ik hoorde was uiteenlopend van inhoud en karakter. Een paar gesprekjes als voorbeeld.
Dit was toen ik in boekhandel De Kler in Leiden stond, achter een tafeltje bij de ingang.

Meisje: Mijn grootvader was bij het KNIL.
Ik (blij): Waar was hij gelegerd?
Meisje (ontwijkend): Meer weet ik niet.

Man: Mijn vader zat in…. en in…. (monoloog met jaartallen en feiten)
Ik: Schrijft u dat ook op?
Man: Daar ben ik druk mee bezig.

Verlegen mevrouw: Ik had familie bij het KNIL.
Ik: Zal ik signeren?
Zij: Ja… doe.

Ook was er iemand die naar me toekwam en vroeg waarom ik mijn tijd spendeerde aan het schrijven over een misdadige organisatie.
Dus dat werd geen echt gesprek. Dat stellige laat immers weinig ruimte over voor uitwisseling van gedachten. Ik weet niet zo goed of iemand dan werkelijk belangstelling heeft.

(tekst gaat verder onder de video)

Dit is het begin van mijn lezing bij Paagman. Ik was blij na alle lockdowns weer in een boekhandel te staan. Dat vrolijke is merkbaar. Verderop in de lezing werd het vanzelf serieuzer.

Drie tips

Wat me opvalt, is bij de meeste mensen het verlangen naar kennis over die KNIL-vader of voorvader. Hoe kom je er nou achter waar hij was, wat hij deed, wie hij was?
Drie tips:

1 Als u alleen een naam weet: stamboeken in het Nationaal Archief
Een stamboek is een opsomming van feiten: waar gelegerd, waaraan deelgenomen, onderscheidingen, bijzonderheden. Dus met deze feiten is het fijn verder zoeken naar kennis, al gebruikt u alleen maar Google, het is toch een goed begin.

2 Als u weet waar en wanneer: verenigingen en regimenten
Wanneer u ongeveer weet waar uw vader of voorvader was, kunt u via internet proberen om tijdgenoten te vinden. Misschien wel kameraden. Die zijn vaak lid van een veteranenvereniging (kijk bij het Veteranenplatform) of van een militaire vereniging zoals de Bond van Wapenbroeders. Wanneer u niet weet waar u moet beginnen, dan begint u gewoon waar het gemakkelijk is, en dan komt u via-via vanzelf verder.

3 Terug in de tijd: een paar generaties terug
Begin dan met de familie een beetje in kaart te brengen. Veel hulp zit bij de de Indische Genealogische Vereniging (IGV) https://igv.nl/
Ik ben ook lid. Ze verkopen ook een usb-stick met fantastisch veel oude zoek-documenten erop, een aanrader.

Bonus

Begin gewoon, zou ik zeggen. Het is een manier om uw voorvader beter te leren kennen en – dat krijgt u er als bonus vanzelf bij – uzelf ook. En als u denkt jamaarhoe, dan mailt u mij gewoon eerst.

Wies van Groningen over haar moeder Clara Hukom (video)

HukomClara Hukom leerde ik kennen door haar dochter Wies. Zij schreef over haar moeder. Mooie verhalen en boeken zijn het, waardoor ik langzaam vertrouwd werd met haar familie. Wies heb ik een paar keer ontmoet.

“Ik ben geboren in Blangkedjerèn, op Sumatra. Mijn Molukse moeder en mijn vader, een totok, hebben daar vijf jaren gewoond met hun kinderen. We hebben overal gewoond, in Batavia, Tjimahi, later ook in Bandoeng. Tussendoor gingen we naar Holland met een half jaar verlof. Zo ook in 1939, althans dat was de bedoeling. Maar in verband met de oorlogsdreiging besloot mijn moeder dat zij met haar kinderen in Holland zou blijven.”

Daar en hier

In 1929 werd Wies geboren als Louise Metaal, een meisje in een KNIL-kampement in het binnenland van Atjeh. Tien jaar was ze, toen zij in Delft moest gaan wonen. Dat beviel niet zo, vertelt ze: “Ik was op m’n hoede. Ik dacht dat de mensen boos op me waren, ze keken altijd zo streng. Het was natuurlijk ook oorlog. Mijn gevoel voor de schoonheid van Delft, haar grachten…. dat heeft me in Nederland gered van verdriet, van eenzaamheid.”
Het “daar en hier” waren twee gescheiden werelden. In Nederland leefde het gezin geïsoleerd: “Ik wist helemaal niet dat we Indisch waren. Daar werd bij ons niet over gepraat. Ik was zeventien toen ik mijn moeder voor het eerst Maleis hoorde spreken. Er kwamen twee Malino-studenten [plaats waar de conferentie voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Indonesië werd gehouden; Molukse studenten in Nederland] op bezoek en als geschenk hadden ze een trommeltje tjengkeh, kruidnagel, meegenomen. Wat een schok, ik kon mijn eigen moeder niet verstaan.”
Later, veel later, ging Wies op zoek naar wat Indisch zijn betekende. Ze las Maria Dermoût, ontdekte dat haar grootmoeder Louisa de naaister was van het gezin Dermoût, ging Indonesisch leren en verzamelde alles wat zij kon over Indie en dat koloniale verleden. “Als je aan mij vraagt, ben je Indisch, dan zeg ik: ja, ik heb een Hollandse vader en een Molukse moeder. Maar ik ben niet in een Indische gemeenschap opgegroeid, ik ben niet in een Molukse traditie opgevoed. In je belangrijkste jaren, van je 10e tot je 17e, leefde ik vrij geïsoleerd in Nederland, in een westerse wereld.”

Over haar moeder

Wies van Groningen-Metaal volgde op latere leeftijd in Nederland een opleiding Beeldende Vorming, was werkzaam in de Utrechtse Vrouwenbibliotheek en -documentatiecentrum, en volgde een schrijfcursus bij Astrid Roemer. In 1973 reisde ze met haar moeder door Indonesië en dacht: “dit ken ik, ik ben thuis”. Daarna werkte ze in de bibliotheek van het Moluks Historisch Museum. Sinds haar 60ste jaar schrijft ze, vooral over haar moeder Clara Hukom en daardoor indirect over de dochter van Clara die zij zelf is:

“Over het KNIL is genoeg geschreven, maar weinig over al die vrouwen met hun kinderen. Ze waren afhankelijk van het dienstbevel van hun man. Ook zij moesten de dagmarsen van Kotadjané naar Blangkedjerèn maken. Wat heeft dat voor mijn moeder betekend dat ze daar terechtkwam, in zo’n kleine militaire gemeenschap?”
“De titel van mijn laatste boek is: Is militair. Is militair. De invloed van mannen, mensen die macht naar zich toetrekken. Wat voor effect heeft een koloniaal systeem wel niet op een samenleving? De geschiedenis van Nederlands-Indië is er een van geweld. Ga maar na: Banda-kruidnagelmonopolie, Atjeh, Tweede Wereldoorlog, bersiap, KNIL, het geweld van Molukkers hier in de jaren zeventig. Op somige vragen die ik stelde, antwoorde mijn moeder met een zucht: ‘Is militair kind. Is militair.'”

Mijn voormoeders van de Molukken is het laatste boek van Wies van Groningen. Ze is 80plus en het lijkt of ze steeds dieper bij de essentie komt, naarmate ze ouder wordt. Daaruit kwam dit boek voort. En ze heeft een plan, dat even groots als kwetsbaar is. “Er zal wel veel kritiek komen,” vermoedt ze. Die zou weleens mee kunnen vallen. Eerst is er dit nieuwe boek.

“Nieuw,” aarzelt de schrijfster. “Nieuw is misschien een groot woord. Want er staan stukken in die de mensen al kennen uit mijn vorige boeken. Maar niet alles verscheen eerder en de lijn die ik erin heb aangebracht is zeker nieuw. De magische lijn van mijn voormoeders wilde ik zichtbaar maken, en ik wilde laten zien wat die lijn betekent, met een link naar adat.”

(tekst gaat verder onder de video)

Voormoeders

Wies trouwde met een Indische man en kreeg kinderen. Het leven was vol en druk, en dat had zo kunnen blijven als ze niet tot drie keer toe wakker was geschud.
De eerste keer: ze hoorde haar moeder Maleis spreken met Malino-studenten. “Die taal verstond ik niet. En hoe ze lachte, dat ze zo kon klinken, was ik vergeten.”
De tweede keer: op haar bruiloftfeest kreeg ze een grote taart van tante An Nikyuluw, die zei dat ik haar pela was. “Ik wist niet wat dat was, pela. Maar ik begreep dat het met bescherming te maken had.”
De derde keer was het haar voormoder Johanna zelf, die plaatsnam op een trapje in Wies’ tuin. “Door te verschijnen liet ze zien, dat voor haar de banden niet waren doorgesneden, dat ze me zou beschermen.” De lijn met voormoeders was getrokken en Wies had er een plaats in gekregen.

Familiegeschiedenis

Het klinkt zo mooi: een plaats innemen in je eigen familiegeschiedenis, verhalen verzamelen en vragen stellen. De werkelijkheid is weerbarstig. Niet iedereen van de ouderen vertelt even gemakkelijk over wat in het verleden ligt. Feiten als namen en jaartallen kunnen onvindbaar zijn.
Dat ondervond Wies, toen ze in 1992 naar het familiehuis in Oma reisde. “De familie heeft me vlak voordat ik wegging in het oude huis van de Hukoms gebracht. Er werd gebeden en ik kreeg de stamboom te zien, een grote rol papier waar wel namen maar weinig jaartallen op stonden. Omdat ik de taal niet sprak, is mij veel ontgaan. Het is toch iets traumatisch geweest, dat ik als kind mijn moeder hoorde praten zonder haar te verstaan. Of er een andere wereld zichtbaar werd, waarin ik misschien geen plaats zou hebben.”

KNIL-vrouwen

Dan is er nog dat ene grote plan: “In een flits dacht ik: er moet een monument komen voor de vergeten KNIL-vrouwen, dat kan haast niet anders. Honderden jaren lang zijn er vrouwen met hun man meegegaan, en waar zijn ze begraven? Niet alleen in de koloniale periode, maar ook tijdens de Bersiap zijn er veel vrouwen die geen graf hebben. Waar moet je dan een bloem leggen, als je niet weet waar je voormoeder is begraven? Dat monument moet voor de onbekende KNIL-vrouw zijn. Een plaats, om haar te kunnen ontmoeten en te eren.” Ze kijkt naar de kleine prauw in haar vensterbank en zegt zachtjes: “Er zijn zo veel voormoeders geweest die ergens, geen mens weet waar, begraven liggen.”

(Delen van dit artikel verschenen eerder in Marinjo en op de website Damescompartiment.nl. Foto en filmopname door Vilan van de Loo)


Wilt u ook over uw moeder schrijven? Dat kan. Op 2 oktober begint de korte cursus Schrijf het levensverhaal van uw moeder. U kunt meedoen als u al tien keer bent begonnen of als u  nog nul schrijfervaring heeft. Er is een aparte pagina over de cursus, ook met ervaringen van andere cursisten. Klik en lees hier  meer.  U kunt het ook, en ik help u graag.

Waarom een levensverhaal hoofdstukken nodig heeft

hoofdstukken

Wanneer u een levensverhaal schrijft, dan heeft u vanzelf te maken met structuur. Want hoe ordent u nu alles wat u weet en denkt? Dat is structuur: alles ordenen. De grote structuur is die van hoofdstukken. Het meest overzichtelijk is een chronologische ontwikkeling, dus eerst de ouders, dan de kindertijd, de periode van jong volwassen zijn en zo verder. Dat is niet saai. Dat is juist overzichtelijk.

Alles wat hier niet in past, kunt u opbergen in een bijlage of in lange eindnoten. Of in een tekst-kader tussendoor, maar wees daar zuinig mee. U wil uw lezers vasthouden en wanneer u ze veel terzijdes geeft, raken ze de draad van het verhaal kwijt.

Maak alsutublieft hoofdstukken. Anders heeft u heel veel tekst en misschien ook foto’s zonder indeling en dat schrikt af.

  • Een levensverhaal met hoofdstukken: overzichtelijk en daardoor aantrekkelijk om te lezen en te herlezen
  • Een levensverhaal zonder hoofdstukken: een enorme hoeveelheid woorden waarvan je denkt hoe kom ik erdoor

Maar hoe schrijf ik een hoofdstuk?

Dat ga ik nu uitleggen.  Wanneer u een hoofdstukindeling heeft gemaakt en u bent er tevreden over, dan komt de vraag: hoe schrijf  ik een hoofdstuk?

Een hoofdstuk zit in principe eenvoudig in elkaar. Een begin, een einde en dan gebeurtenissen tussen begin en einde. Aan het einde is er een andere situatie dan aan het begin. dat komt door de gebeurtenissen. Vaak zitten mensen lang over dat begin te tobben. Mijn advies: hou het simpel. Doe iets dat werkt en waarin u plezier in hebt omdat het u gemakkelijk afgaat. Dat is de techniek: van groot naar klein.

Gebruik de techniek van groot naar klein

Voorbeeld: een hoofdstuk over uw jeugdjaren in Batavia.

U beschrijft eerst iets groots:

“In de jaren 1930 woonden we in Batavia.”

Dus: het grote is hier de stad Batavia. Hier beschrijft u hoe de stad was: druk of niet, armoede, hoe was het toen met toerisme,  had iedereen telefoon, wat voor winkels waren er toen.  Het doel is: iedereen moet de stad van toen kunnen begrijpen. Het kan geen kwaad, hier te vermelden dat er destijds geen internet was en dat iedereen nog postzegels in huis had.  Dat is het mooie van levenservaring, kunnen vertellen dat er vroeger andere vanzelfsprekendheden waren.

Daarna gaat u een stapje omlaag, bijvoorbeeld naar de straat waar u toen woonde:

“Ons gezin woonde bij het Koningsplein.”

Hier beschrijft u dat plein. Wat voor huizen stonden er, was het er veilig, werd er veel op straat gespeeld, hing er was buiten, welke geluiden waren er te horen en rook het er misschien speciaal? Denk ook aan de Willemskerk.

Nu weer een stapje omlaag en daar wordt het al klein:

“Wij woonde op nummer 12.”

Kijk, hier is uw ouderlijk huis op een mooie logische wijze in beeld gekomen. U beschrijft het huis zodat een lezer er als het ware in kan rondlopen. Het erf, de bomen.  Hoe waren de kamers ingericht? Vertel het alsof u iemand rond gaat leiden.

Nu kunt u de jeugdervaringen die in dit hoofdstuk horen, gaan noteren. U begint bij uw eerste herinnering:

“Ik herinner me mijn baboe.”

Al uw lezers denken: wie was dat? Dat moet u hebben, die nieuwsgierigheid naar uw verhaal.

Zo kunt u in chronologische volgorde het hoofdstuk opbouwen.  Voordelen:

  • U pakt op een mooie manier het tijdbeeld mee
  • U kunt later gemakkelijk nieuwe herinneringen invoegen
  • U heeft een structuur die voor iedereen te volgen is

Hou het simpel. Moeilijk maken kan altijd nog. 

Als u dit onder de knie heeft, kunt u het ook andersom proberen. Dus van klein naar groot. Dan begint u met de alleerste herinnering, of met uw ouders, en dan maakt u het beeld voor uw lezers steeds groter. Het is leuk om te experimenteren en te ervaren wat voor u het prettigste werkt en wat u het mooiste vindt. Dat hoeft niet met een heel hoofdstuk, hoor. Een eerste pagina is genoeg, dan ziet u het al. U heeft het verhaal, en nu komt het plezier van het goed opschrijven.

“We werden met open armen ontvangen” zei Ena Stok-van Es

Ena Stok-van Es   “We werden met open armen ontvangen”, zei Ena Stok-van Es. De volle zaal van het Bibit Theater joelde en lachte. Iedereen wist wat de schrijfster bedoelde: hoe koud Nederland had gereageerd op Indische Nederlanders die hier kwamen.

Ena Stok-van Es (1918-2008) is een van de leukste schrijfsters die ik ooit ontmoette. Vol herinneringen aan het Indische leven, spraakzaam, geestig en daarbij gebruikte ze heel vanzelfsprekend woorden als mieters.  Ze schreef verschillende boeken en ze werkte ook nog aan een boek dat Vriendelijk vaderland moest gaan heten – over die ontvangst dus. Dat boek is er niet meer gekomen. Jaren geleden interviewde ik haar voor de Tong Tong Fair.  Bij ons eerste gesprek had ze speciaal voor mij suikervrij hazelnootgebak gekocht. Het smaakte naar gesmolten plastic, maar voor Ena at ik het helemaal op en prees het uitvoerig, zodat ik een tweede stuk kreeg.

Oproep

Ik moest weer aan Ena denken toen ik deze oproep las van de Tong Tong Fair 2018:

Tijdens de 60e Tong Tong Fair plaatsen we de expositie ‘Naar Holland’, over de repatriëring van Indische Nederlanders. De tentoonstelling focust zich dit jaar op de periode 1952-1956, toen veelal Indo-Europese Nederlanders repatrieerden. Of was hun komst een vlucht? Ten behoeve van interviews zoeken wij Indische Nederlanders die in deze periode naar Nederland kwamen. Repatrieerde u in 1952-1956 en wilt u vertellen waarom u Indonesië verliet? Of bent u kind of kleinkind van een repatriant uit 1952-1956? Wat hoorde u thuis? Hoe heeft ú de ervaringen van uw ouders ervaren? Stuur een mail naar de samensteller van de tentoonstelling, dr. Margaret Leidelmeijer: margaret@leidelmeijeronderzoek.nl

Opname

Ena Stok-van EsWat had Ena hier geweldig over kunnen vertellen. Ze kon met humor (die een beetje pijn deed) herinneringen aan de kille ontvangst ophalen. Misschien was het juist die kilte, waardoor ze op latere leeftijd besloot naar haar geboorteland terug te gaan om daar onderzoek te doen voor de romans die ze wilde schrijven.

Had ze schrijfervaring? Ena bezat gezond verstand, optimisme en ze wist dat ze een belangrijk levensverhaal had. De kinderen waren benieuwd, al begrepen ze pas hoe een en ander zat bij het eerste boek.

Dat Ena de romanvorm koos, was goed gedaan. Zo was ze vrijer in het noteren van gevoelige passages, details die ze zich niet precies meer herinnerde kon ze in alle vrijheid aanvullen en het belangrijkste: ze had er veel meer plezier in.  Dat is te merken. De romans zijn meeslepend en spannend.

Het interview en de gesprekken die er waren,  heb ik niet gefilmd. Daar heb ik nu spijt van. Echt, dat gevoel alsof er iets in je hart wordt omgedraaid. Ik dacht er toen niet aan.  Ik durfde ook niet goed. Misschien nam ik aan, dat er altijd een ‘volgende keer’ zou komen. Dat er nog tijd genoeg zou zijn om dit en dat nog te vragen. Zo heb ik over meer mensen spijt. Die levensverhalen komen niet meer terug.

Ena Stok-van Es heeft gelukkig haar boeken achtergelaten met heel wat autobiografische elementen erin. U kent Het geurend goud van Banda toch wel?

 

Praktische schrijftip

Noteer voor uzelf de belangrijkste vragen die u heeft over de familie of uw leven. Maar een top tien, de belangrijkste vraag staat bovenaan. Wie zouden daar het antwoord op kunnen geven? Werk van de eerste vraag af naar beneden, zo weet u het belangrijkste het snelste.

Drie zusjes in Batavia en de hoop op een beter leven

zusjes Zusjes is zo’n lief woord, dat ik nooit gedacht had dat het zoveel moeilijkheden kon herbergen. In 2008 ontmoette ik Betty, Lenny en Thea Kalshoven. We spraken in Jakarta, de stad die voor de zusjes altijd Batavia blijft. Indische zusjes met een familieverhaal. Thea was als oudste wat bedachtzamer, de andere twee wat onstuimiger in hun manier van praten.

Op de foto ben ik druk aan het schrijven. Van ons gesprek zal een interview komen, en dat komt in het boek over de Stichting Halin. Ze zijn arm. Speciaal voor de ontmoeting dragen ze hun nette kleren. Ik zie wat slijtageplekken aan een kraag en denk: hoe lang al doen ze met deze kleren?

Ik kan me nu wel voor de kop slaan dat ik het gesprek niet heb opgenomen. Of gefilmd, dat was nog beter geweest.

Tip: wanneer het kan, neem een gesprek op. Of film het. Soms is er maar één kans.

De zusjes spreken met elkaar Nederlands, zo houden ze de taal bij. Nederlands blijven spreken in Indonesië is best moeilijk, je moet er je best voor doen. Keer op keer vertellen ze elkaar – en mij nu ook – hun familieverhaal: over hun grootvader Oscar Ellinger die fabrieken en grond bezat in Oost-Java. Een vermogend man. Hij trouwde met Rasmani, zij kwam van Madoera. Een prinses. Hun dochter werd de moeder van de zusjes. Zij trouwde met een Hollander. Dat was de vader van de zusjes. Hij is er niet meer.

Zo lopen de familielijnen. En dat betekent, dat Betty, Lenny en Thea na het overlijden van hun vader de erfgenamen zijn van opa Oscar. Dat is een gedachte vol troost. Met geld kunnen ze elk hun huis laten opknappen, bijvoorbeeld. Het gaat niet om luxe. Hoewel een dak dat niet lekt, ook een vorm van luxe is.

Er is alleen dat ene probleem: de bewijzen dat ze erfgenaam zijn.

Niemand heeft genoeg opgeschreven. Ze kunnen niets bewijzen. En geen bewijs betekent: geen geld. Dus leven de zusjes in hoop. En met de toelage van de Stichting Halin. Ze hebben kinderen, maar ja: die hebben ook een eigen leven. En die zijn ook meer Indonesisch, dus ze weten niet veel meer van vroeger. Misschien liggen de papieren in Holland, zeggen ze, maar kom daar eens achter. En dan heb je nog de procedures.

Wat doe je eraan?

Lenny: “We moeten bewijs hebben. Dat is er niet meer door de oorlog. Er zijn getuigen die verklaren dat wij de gerechtigden zijn, omdat wij de nazaten van de oorspronkelijke eigenaar zijn. Getuigen als  de chauffeur van Opa. Eigenlijk is dat genoeg maar in Indonesië is dat niet zo. Hier heb je voor bewijzen geld nodig.”

En precies daaraan hebben ze tekort. Gelukkig krijgen ze steun van de Stichting Halin. Dan nog is het puzzelen om uit te komen. En de kinderen? Betty woont alleen: “Ik wil geen last zijn voor de kinderen, ik vraag nooit iets aan mijn kinderen. Ze moeten zelf een leven opbouwen en voor hun kinderen zorgen.”

Dromen

Het was voor mij een moeilijke middag. Ik voelde het belang van hun droom over dat geld. Dromen geeft hoop, en hoop doet leven.  Juist als het dagelijks bestaan moeilijk is, heb je iets nodig om naar uit te kijken. Iets dat alles goed maakt, of in ieder geval veel. En dat was voor deze drie zusjes de erfenis van hun grootvader.

Ik ken de archieven in Nederland een beetje. En ik ken de verhalen over corruptie.  Dus ik zei niets over mijn indruk van de onhaalbaarheid van het plan dat ze hadden. Ik stelde vragen, luisterde en knikte. Wat ik anders kon doen, weet ik nog altijd niet.

 

Praktische schrijftip

Er kan een verschil zijn tussen ‘waar gebeurd’ en ‘mijn herinnering’. Maar wanneer u herinneringen van uzelf of van een ander opschrijft, is dat een persoonlijke beleving van de werkelijkheid. Het is alletwee echt. Zo kunt u het ook beschouwen en benoemen, als u een levensverhaal schrijft.

 

Kitty Kommer: Hier heb ik vroeger nooit over gesproken

kampkind

Kitty aan de rechterbuitenste rij, met een wijde rok aan.

Kitty Kommer is 76 jaar, ze doet aan fitness, lacht veel en en van binnen is ze een kampkind. “Mijn moeder zat net in Kampili toen ik werd geboren.”

Dit zijn de levensverhalen waar het om gaat. Hoe oorlog doorgaat in mensen, hoe dat voelt en wat de herinneringen zijn. Voor Nederland is de oorlog in Indië nu een onderzoek naar oorlogsmisdaden. En al die gewone mensen dan, die de oorlog nog meedragen?

“In Centrum ’45 heb ik geleerd erover te praten,” zegt Kitty Kommer. Dat kan ze ook. Ze benoemt duidelijk en precies ervaringen en gevoelens.

Baleh baleh

“Ik ben de tweede van vier kinderen, en mijn moeder zat net in Kampili (Celebes) toen ik werd geboren. Ze vond het vreselijk dat ze me alleen moest achterlaten in een barak van bananenbladeren. Dan lag ik op zo’n baleh baleh en af en toe kreeg ik van iemand die langs wandelde wat rijstwater te drinken. Ook daardoor sukkel ik nog steeds met mijn gezondheid. De eerste drie-en-half jaar van mijn leven heb ik in het kamp doorgebracht.”

Dan hoop je tegen beter weten nog op een positief vervolg.

Makassar

Kitty: “In november 1945 zaten we nog in het kamp. Het werd nu bewaakt door de Japanners omdat we als Nederlanders buiten het kamp niet zeker waren. Mijn vader kwam ons halen. Ik weet nog dat ik bang van hem was, gek heb ik dat altijd gevonden.
Ons huis in Makassar was helemaal kapot geschoten, althans het had heel veel kogelgaten. We werden verplicht met Engelsen voor een tijdje daar te wonen tot de laatsten vertrokken. Hier houdt mijn herinnering op.”

Dat was de Bersiap. Wie er iets van weet, begrijpt dat herinneringen met een reden kunnen ophouden.

CAS

Het gezin bleef in Indonesië vanwege de goede betrekking die Kitty’s vader had. Na een half jaar verlof keerden ze terug naar Djakarta, waar Kitty naar school ging: naar het CAS (Carpentier Alting Stichting).

Er zijn vrolijke foto’s van. Eentje staat helemaal bovenaan.

Kitty rechtsvooraan, in een lichte jurk

Schoolfuiven

Kitty: “Ik heb er fijne herinneringen aan. Omdat daar geen MMS was hebben mijn oudste zus en ik tot de 3e klas de HBS-A gevolgd. Veel aan sport gedaan, kastie, softbal, turnen, zwemmen, dat laatste vooral in de weekenden met grote groepen vrienden en vriendinnen. Of zwemmen in de zee bij Tandjong Priok, of ineen heel groot meer waar we dan met zijn allen op de fiets naar toegingen.”
“Op de schoolfuiven draaiden we plaatjes en dansten we, vooral jiven. Bij mij thuis nooit, vanwege de slechte sfeer. Mijn vader was verknipt uit de oorlog gekomen, zo noemde mijn moeder dat.”

De schooltijd was in 1953 tot eind 1957. Indonesië verandert.
“Op school moesten we Bahasa leren. Op het CAS werd nog Nederlands gesproken.”
Een paar jaar later begon het.

Onveilig

“Het werd onveilig voor ons Indische Nederlanders. Ons huis werd weer beschoten. Onze hond werd doodgeschoten. We woonden in Kebajoran, een soort compound waar alle buitenlanders woonden. Gewoon naar school gaan kon niet meer. Iedereen werd met de bus opgehaald. De chauffeur had een geweer onder zijn stoel en wij moesten ons paspoort bij ons hebben. Als we aangehouden werden, konden we aantonen dat we er voorlopig waren en terug zouden gaan Nederland.”

“Op 21 december 1957 kregen we te horen dat we op 22 december op de vrachtboot moesten. Van de ene dag op de andere. Mijn moeder zag nog kans om bij de naaister voor ons flanellen pyjama’s te laten maken, vanwege de kou in Nederland.”

Captain Cook

Zo kwam het dat Kitty Kommer in Amsterdam arriveerde, op 21 januari 1958, met de Captain Cook. Weinig koffers, veel emotionele bagage.  “Pas in Centrum 45 begreep ik wat ik aan de oorlog en de tijd erna heb overgehouden en ik heb geleerd het direct te benoemen. Het is angst. En eenzaamheid.”
“Dat is wel leefbaar maar je hebt andere kijk op de mensheid gekregen. Ik ben vaak bang voor veel mensen. Veel mensen vinden mij somber maar ik kan ook lol maken. Hier heb ik vroeger nooit over gesproken.”

En daar heeft Kitty Kommer genoeg van: dat niet erover spreken. Ze gaat haar levensverhaal op papier zetten, ook voor haar dochter die geen vragen stelt. Nòg niet, maar als ze vragen gaat stellen, liggen de antwoorden klaar.

Oproep:
1 Foto gezocht. Wie heeft er een foto van de aankomst van de Captain Cook in Amsterdam? In de Panorama van 22 januari 1958 stond een foto waarop een jong meisje over de loopplank wandelt. Dat is Kitty. Kent u die foto?
2 Passagierslijst gezocht. Van deze scheepvaart zijn twee passagierslijsten. Wie heeft deze?

Oom Leo en de doorwerking van het verleden

Hier komt Leo Hoestlandt

Hier komt Leo Hoestlandt

“Och, ik heb wel erger meegemaakt,” zegt Leo Hoestlandt (88) als ik informeer naar zijn gezondheid. Wegens problemen kon hij niet aanwezig zijn bij de presentatie van zijn eigen boek Gevangene van het verleden.

Dansschool

Nu is Oom Leo een verteller. Dus meteen volgt het verhaal over dat “wel erger”. Eigenlijk moet je hem horen, dat is beter.
“Ongeveer tien jaar geleden heb ik in Rotterdam een open hart operatie gehad. Doormidden gezaagd. Net als spare ribs. Ik kreeg zes bypassen, uit aderen van twee benen geplukt. Het herstel ging zo voorspoedig dat ik snapte dan Onze Lieve Heer mij niet wilde hebben. Na een half jaar stond ik weer op de tennisbaan. En hoe dat kwam, zal ik je nu vertellen.
Als laatste van een hele rij kwam ik eindelijk bij de narcotiseur. Dat bleek een oude Chinees te zijn. Hij zegt op z’n plat Indies (en dan imiteert hij): “JIj bent van die dansschool in Rijswijk, ja toch?”
Ik: Hoezo?
“Wah, ik heb jou gesien toch.”
Terwijl ik op die brancard lag heb ik me rot gelachen. Dat heeft me moed gegeven me aan hem over te geven. Toen ik bijkwam, stond hjj aan mijn bed.”

Dat soort verhalen dus. Dat je vanzelf met hem meelacht, al is het onderwerp serieus. Maar we zouden over zijn boek praten. “Een grove schets van mijn leven, 86 pagina’s op A5-formaat,” zegt hij. En die titel Gevangene van het verleden heeft te maken met zijn leven. Wat verkeerd ging en nog steeds doorwerkt. Dat is het ding met het verleden. Het is voorbij. Maar het is niet weg.

“Ik heb het geschreven uit een onvrede over de minpunten die ik hier in Nederkand heb moeten ondervinden, zoals in mijn carrière – al is dat later goed bijgesteld, hoor.”

Oom Leo stuurt me via whatsapp oude foto’s – ja, hij is dan wel 88 maar pienter met de apparaten – en die foto’s laat ik inkleuren via Algorithmia. Het gaat automatisch dus niet alles klopt, maar de foto spreekt veel meer. Zag u boven die knappe jongen? Oom Leo. Hieronder nog een ingekleurde foto.

leo hoestlandt

In de verkeringstijd

Hollands diploma

Dan praten we over de eerste tijd van zijn leven. Leo Hoestlandt was een buitenkampkind, ging niet naar school maar hij had wel een grote honger om te leren: “Ik had een Amerikaans boek over tennis, dat heb ik overgeschreven om bezig te kunnen zijn.” Dan na de oorlog de HBS. “Ik zat op het Canisius College in Batavia. Mijn leraar Nederlands was Rob Nieuwenhuys.”

“Mjn grootste wens was om naar de Zeevaartschool in Den Helder te mogen gaan. Dat ging niet door, want toen ik me aanmeldde kreeg ik te horen dat ik te oud was. Ze konden er geen rekening mee houden dat ik door de oorlog vier jaar lang geen onderwijs had gekregen. Ik heb dat naar voren gebracht in mijn bezwaar tegen het besluit, maar leeftijd is leeftijd was het.
Dus ik besloot: nu ga ik aan een Indonesische universiteit studeren. Maar daar werd me de toelating geweigerd, omdat ik een Hollands diploma had.”

Leo (linksachter met de familie)

Leo (linksachter) met de familie

Bioscoop

“Ik dacht, barst dan ga ik wel werken. Zo begonnen er allerlei ontwikkelingen die me hebben gebracht tot het schrijven van dit boek. Ook nadat ik al in Nederland was. We zijn in 1955 aangekomen, want daar was het voor ons Indische mensen niet meer… te verdragen. Je veiligheid was er niet. Langzaam maar zeer kwamen er… hoe zal ik het noemen… plagerijtjes naar de Indo-kant. Op alle grote kantoren hing een bord: verboden Hollands te praten. Zo was er meer.”
“Als je met vriendinnetje naar de bioscoop wilde, waren de ondertitels onderaan. Later kwamen daar de Indonesische ondertitels bij, dus je had haast geen beeld over. Daarna was er alleen nog maar de Indonesische tekst. Het is mij op school wel aangeboden Indonesisch te leren, maar door rancuneuze gevoelens uit de republikeinse tijd heb ik daar geen aandacht aan geschonken. Dom. Maar het is niet anders. Ik spreek wel een beetje Javaans.”

Dus daar gaat het boek over. En over zijn kindertijd. En over de angsten van families die de berichten over Europa horen. Een Indisch verhaal, persoonlijk en oprecht. Schrijfervaring had Oom Leo al. “Ik heb in Jakarta het een en ander geschreven voor het weekblad Katholiek Leven, en in Holland veel notulen en verslagen.”

Naar Nederland

O ja, die carrière, hoe is het daarmee in orde gekomen? “Zelf cursussen volgen, onder ander boekhouden en handelscorrespondentie Engels.” En opklimmen deed hij ook. Eerst loketbeambte van de NV Overzeesche gas en electriciteitsmaatschappij, wij zorgden voor de energie van West-Java”. Dan naar de Escompto bank: “Daar heb ik van een jonge Indonesische chef een strenge opleiding gehad.” Daarna bij de Nederlandse ambassade, bureau Compatibiliteit. “Om een flutding kreeg ik bonje. Dankzij de ambassadeur zaten we binnen vier weken op de boot naar Holland. Het was mijn eigen keuze maar toen ik de kustlijn van Java kleiner zag worden en voorvoelde dat ik mijn geboorteland ging verliezen, heb ik inwendig gejankt.”

En zo arriveerde Leo Hoestlandt in 1955 in Nederland. “De eerste jaren in Holland wilde ik niets van Indonesië in huis. Geen schilderij. Geen beeldje. Niks. Niks. Ik wilde er niets meer van weten. Dat staat ook in het boek. Ik heb het voor mijn uitgebreide familie geschreven, ze stelden steeds vragen over hoe iets was en zelf weten ze niets of ze hebben het te druk om het uit te zoeken.”

Gevangene van het verleden

Dat boek, kan iedereen dat kopen?
Daar is hij nog niet helemaal over uit met zichzelf. “Ik kom bij koempoelands van Indische verenigingen als de V.V.G.V., de ROKI en de TVR, daar kan het dan misschien.” Dan gaat het ongeveer tien euro kosten, wat helemaal niet duur is.

De familie van Oom Leo boft maar, zij vinden al hun antwoorden zomaar in een boek opgeschreven. Maar wij mochten er nu ook al een beetje van genieten. En ook van wat hij eerder schreef: Een mooie herinnering

 

Praktische schrijftip

Wacht met het opschrijven van uw levensverhaal niet tot kinderen of kleinkinderen vragen gaan stellen. Ze weten niet waarover die vragen moeten gaan. Als ze dat wèl beseffen, moet uw verhaal op papier staan.

Ga naar de bovenkant