Schoonheidssalon Jeanne Pinke in Atjeh

Woning van de gouverneur van Atjeh, Kota Radja

Wie Atjeh zegt, zegt oorlog. Ik las in de Sumatra Post uit 1937 een verslag van H.C. Zentgraaff en daarin kwam ik een verrassing tegen. Hij noemt de schoonheidssalon van Jeanne Pinke. Nooit van gehoord. Niks over kunnen vinden, behalve wat advertenties. De salon ging failliet in 1939 dus die moet enkele jaren bestaan hebben.

Ik neem hieronder het verslag van Zentgraaff over met wat advertenties van Jeanne Pinke. Weet iemand wat Linda’s crème’s zijn? En hoe zit het met die kousen?


Sumatra Atjeh-kout

Van oude en nieuwe dingen. Uit: De Sumatra Post, 7 juni 1937

Z. vertelt in de „Javabode:” „lt ’s a long way” naar „de” Blang. Er zijn vele „blangs” (grasvlakten, veelal met dennen begroeid) in het Gajoeland, doch als men spreekt van „de” Blang, dan wordt Blang Kedjeren bedoeld, het hart van de Gajoe-Loeös, waar de oorsprong ligt van vele groote rivieren die naar den Indischen Oceaan of Straat Malakka stroomen. Men heeft eerst per auto te rijden tot Medan (608 K.M.) en vandaar naar Koeta Tjané (218 K.M.), waarmee als regel twee dagen zijn gemoeid.

Ik maakte de reis in gezelschap van majoor Doup, commandant van het korps Marechaussee, die juist in die dagen op inspectie moest. Wij reden des namiddags van Koeta Radja naar Bireuen (218 K.M.) zoodat er voor den tweeden dag 608 K.M. overbleven, vanaf Kabandjahé in het Karo-Batakland bijna geheel een bochtige bergweg. Hiermee is een reisdag aardig gevuld, doch de nette en gezellige pasanggrahan van Koeta Tjané, en de gastvrijheid der kapiteinsfamilie gaven een aangenaam slot aan dien langen dag. Op den derden reisdag kan men nog 30 K.M. per auto rijden tot Lawé Aoenan, meer bekend als Goenoeng Setan, waar de driedaagsche tocht, te voet of te paard, naar de Blang begint. Te Lawé Aoenan staat een oud marschbivak, en er is eene keudéh waar een Chinees listig stooft en snierkt.

Jeanne Pinke

Als er nieuwe menschen naar de Blang— wel het meest geïsoleerde deel van Atjeh— gaan, en vooral als er dames bij zijn, dan pleegt men een officier of geleide naar Goenoeng Setan te zenden om de nieuwelingen daar te ontvangen en op den driedaagschen tocht langs het boschpad te begeleiden. Ik zei al: de Blang is het meest geïsoleerde plekje van Atjeh, en reizigers of bezoekers zijn er zeldzaam, zoodat het voor de hand ligt dat van het eindpunt van den autoweg door den afhaler even wordt getelefoneerd naar de Blang: alsdat „hij” een aardige baas schijnt, en „zij” een snoepje, althans: eene zeer aannemelijke vrouw, met veel, of weinig, van Jeanne Pinke (de eenige zaak-in-dames-artikelen van Koetaradja), zoodat ze op de Blang al heel tijdig weten dat hen boven het hoofd hangt.

jeanne pinke

Advertentie van Maison Jeanne Pinke, Soerabaijasch Handelsblad, 12 februari 1935

Marschdagen

Meestal echter kennen de ouden en de nieuwen elkaar, van de verschillende bivaks in Atjeh: van Blang Pidie, Koeala Bèh, Djeuram, Bakongan of elders en dan brengt de aankomst weinig verrassingen. Blang Kedjeren is ook vanuit Takengon te bereiken, officieel in zes marschdagen, waarvan er nu, voorbij Isaq, weer één schijnt weg te vallen omdat het terpentijnbedrijf daar gestadig het voor auto’s berijdbare deel laat verlengen. Dus: drie marschdagen van Goenoeng Setan tot de „Pintoe Rimba” van de Blang, en onderweg de marschbivaks Meloewak en Koenké. Het was, in den beginne, een schitterende tocht over het boschpad dat langs den rechteroever der Alas-rivier loopt — die als Simpang-kiri bij Singkel in zee valt — door zeer geaccidenteerd terrein, waar het aspect elk moment verandert. Rechts loopt de lange keten van het Wilhelminagebergte, links jaagt de Alas haar water met donderende stem over de ontelbare rotsblokken in de breede, ondiepe bedding. Te Liang — een gehucht met een keudétje en enkele huisjes — ligt de grens tusschen de Alaslanden en de Gajoe Loeos, en op keudé waar men nasi goreng kan eten is op een plank geschilderd: „Grensstation. Douane”. Hier sluit luit. Freudenberg van de Blang zich bij majoor Doup aan.

Gedenksteen

Des namiddags passeert men den gedenksteen, aangebracht boven den weg die daar in de helling is uitgekapt en gegraven, ter plaatse waar destijds drie personen bij den aanleg van dezen weg den dood vonden, toen een geweldig rotsblok van ongeveer 4 Meter in het kubiek plotseling losraakte van den bergwand en die drie mannen bedolf. Deze steen bedekt hen tot heden, en daarboven, op den soberen gedenksteen, meldt de plaat: „Door vallend gesten te vonden in deze rivier op den 13en Februari 1924 den dood de Amb. Maréch. la kl. Hetipeuw (enz.), de Alf. Maréch. le kl. Tjoemoe-Tjoemoe en de Inl. veroordeelde Ronokarmin”. Het is eene blijvende herinnering aan zeer goed vredeswerk, door dit korps van uitgelezen soldaten in den loop der jaren verricht; overal in het binnenland vindt men wegen en bruggen, door of onder leiding der Marechaussee gemaakt, voor een schijntje geld.

In den middag valt een stortregen, en groote aardschuivingen hebben op eenige kilometers vóór Meloewak het pad vrijwel geheel vernield zoodat er nog slechts een modderige, uiterst smalle strook overblijft tusschen afgrond en berghelling. Voor den Marechaussee is dit geen bezwaar; hij pleegt te zeggen: „di mana ada tanah, ada djalanan”. De gezette burger, in zijn waan, vooral: met zijn ongetrainde beenen, denkt hierover aanvankelijk nog anders en is blij als-ie door steenen en modder heen is. In het marschbivak Meloewak is het ramé, want daar is dienzelfden middag gearriveerd kapt.
Gortmans, commandant der le divisie marechaussee die te Blang Kedjeren ligt en met eene brigade onder luit. Cox een lang gekoesterd plan heeft verwezenlijkt: een bezoek aan het weinig bezochte bergmeertje Laoet Tiga Sagi. Ook dr. van Steenis van de Loserexpeditie, is er geweest, doch vergat er zijn wandelstok. In een onvoorzichtig moment heeft hij later een „pawang oetan” (boschlooper) gevraagd, dien stok voor hem te halen. Wij kwamen dien pawang tegen op de terugreis, voorbij Meloewak, en toen had hij het lange traject voor den boeg naar de Blang allemaal voor dien wandelstok. Het tarief voor het dragen van goederen naar de Blang is 12 cent per kilo — it’s a long way — en natuurlijk wil de heer Steenis in geen geval dat die Gajoe voor andermans pleizier een halve week loopt. En als er dan de verdere verzendingskosten bijkomen tot Buitenzorg, dan wordt dat een kostbaar wandelstokje, dat wel een gouden knop verdient.

Marschbivak

Jeanne Pinke

Kousen te koop bij Jeanne Pinke. De Sumatra Post, 10 juni 1936

Terwijl buiten de regen blijft neerslaan, is het gezellig in het marschbivak. De marechaussee, die allereerst de wachtposten hebben uitgezet, hebben vuur gemaakt en koken hun maal, zooals zij dit plegen te doen in drie groepen: Amboneezen, Menadoneezen en Javanen, die men „droms”, pleegt te noemen. Bij elk dier drie corporaties, bestaande uit marechaussee van denzelfden landaard, is er één die, buiten zijn complete uitrusting en wapens, de kookpan der „drom” draagt; een tweede draagt de rijst, een ander de „boemboe” (verschillende kruiden enz. voor het eten) en de oudste der „drom” is inkooper.
De vuren laaien uit, en men droogt de kletsnatte kleeren; de onze worden ’s avonds gewasschen en zijn, tot verbazing des burgers, den volgenden morgen — het regende vrijwel onophoudelijk door —droog. Men riekt dan alleen erg naar gedroogde bokking, doch het is merkwaardig aan hoeveel goede dingen men zich hier went, en hoeveel verkeerde men afleert, als men echt moe en hongerig is. Vooral: hoe goed dan het eten smaakt.

De „kookbeer” (de dwangarbeider die voor het eten der officieren zorgt) had voor een een uitstekend maal gezorgd, en ik at als een wolf. Dit ging al die dagen zoo: driemaal per dag die vermaarde lekkere rijst uit het Gajoeland, dan nog een weinigje nasi goreng in een barmhartig keudétje hier of daar, en een enkele maal boonensoep keuren in een boschbivak van maréchaussée’s die daar voor een paar weken liggen… wat heeft een mensch toch weinig noodig om gelukkig te zijn! In geen jaren zoo lekker gegeten als in deze marschbivaks, kleine stippeltjes menschenleven in cc 1 chaos van bergen en bosch, waar niets wordt gehoord als het blaffen en doffe roepen van apen, de klare zang van de tjoetjarawa, en rollende roep der tallooze „boeltok’s”.
Hier heeft Natuur zich uitgevierd in een dollen lust van boom en struik en slingerplant, in eene verbijsterende veelheid van vormen.

 


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken.  Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.

vilan van de loo