toko semarang

Nooit meer hoesten dankzij mevrouw Kloppenburg

Een jonge mevrouw Kloppenburg, omringd door haar kinderen. Zij draagt rouwkledij, want haar oudste meisje was overleden door een verkeerde diagnose van een westerse arts. Mede daarom bestudeerde mevrouw Kloppenburg planten en kruiden.

Hoesten put de mens uit, dat is nu zo en dat was vroeger ook zo. Wij hebben apotheken en supermarkten vol chemische middelen, maar vroeger, wat moest je?
Zelf wat maken.
Men neme… en dan het recept van vooral een Indische icoon als mevrouw Kloppenburg volgen. Dan ging het over. Dat weet ik van gesprekken over vroegere familieleden, die ik overal kon voeren toen mijn biografie van mevrouw Kloppenburg was verschenen. Plus daarbij een herdruk van haar receptenboek en de bijbehorende platenatlas, met afbeeldingen van de gebruikte planten en kruiden.

Vrieskist

Honderd procent Indisch erfgoed.
Toen een vanzelfsprekendheid, want iedereen wist wat is wat.
En nu?
Jaren geleden keek ik in een diepvrieskist die in Toko Semarang (Den Haag) stond. Ik zag een duisternis met vreemde vormen. En ik wist: wie hierin de weg weet, heeft belangrijke kennis.
Maar ook die toko moderniseerde en of de diepvrieskist er nog staat, durf ik niet te gaan onderzoeken. Dat is omdat ik mijn herinnering wil behouden.

Ik keek in de tweede druk van Indische planten en haar geneeskracht (1907) en vond negen recepten tegen hoest.
Hieronder geef ik ze allemaal. En ik ben benieuwd: kunt u ze maken, zijn alle ingrediënten in Nederland bekend en te koop?
Zelf kom ik niet ver.

Hoest I

Voor hoest is het binnenste van ’t blad van de Lidah Boeaja uitstekend. Men neemt daarvan voor ’t naar bed gaan en ’s morgens ook, een dessertlepel vermengd met stroop. Voor kleine kinderen is een theelepel voldoende.
Tegen hevige hoestbuien zijn jonge bladeren (de poepoes) van de Waroe-Lengis, gekookt met klontjes, verzachtend en lossen de slijm op. Men zegt dat deze bladeren erg verkoelend werken.

Hoest II

De vrucht van de Paré-Weloet wordt gebruikt als middel tegen hoest. Het binnenste deel van de vrucht en een paar korreltjes anijs (adas) worden met klontjes gekookt bij wijze van stroop, echter zonder toevoeging van water en den patiënt ingegeven.

Hoest III

Voor hoest levert de knol van de Widara-oepas, gekookt met klontjes Kandij-suiker, een uitstekend geneesmiddel; eerst wordt de knol geraspt en gezeefd of aan dunnen reepjes gesneden, en verder met klontjes dik gekookt.
Van dezen knol is honderd gram met één ons klontjes gekookt, voldoende voor twee dagen.
Sneller werkt het echter als de knol geraspt is en er wordt dan wat klontjes-stroop bij gevoegd en uitgewrongen door een fijn doekje. Als het gekookt is, kan men het evenwel bewaren, maar rauw gebruikt, helpt het spoediger.

Hoest IV

Mevrouw Kloppenburg op het achtererf van haar huis, Bodjongweg 80 te Semarang. Ooit heb ik daar ook gestaan, uit verlangen dichter bij haar te zijn.

De bladeren van de Djinten of Koetjing, gekookt met een stukje Zoethout, eenige korrels Ketoembar en klontjes-suiker is een hoestdrankje.
Een ander middel tegen den hoest is de Patjé. Men wringt dan per dag drie rijpe vruchten uit en vermengt deze naar smaak met gesmolten Arèn-suiker of kandijklontjes.
Let wel op, dat men om hoestdrankjes te maken, altijd Arèn-suiker gebruikt en geen Goela-teboe of Klappersuiker neemt, alle drie soorten zien er bruin uit, de smaak is evenwel verschillend. Slechts de Arèn-suiker kan men voor geneesmiddel tegen den hoest gebruiken,  de andere soorten verergeren de hoest door dat ze kriebeling in de keel bezorgen.

Hoest V

De Saga-plant is een klimop. De bladeren werken verkoelend en zuiverend, hebben veel weg van Tamarinde bladeren, zijn echter slapper en smaken zoetig net als zoethout. Het zaad gelijkt veel op peulen. Als de zaadpeul droog is, bevinden zich in de peul roode zaadjes met zwarte kopjes. De bladeren van de Saga worden veel tegen hoest gebruikt, daar deze dikwijls ontstaat door hitte in het lichaam.
Men neemt dan een handvol daon Saga, één rood berguitje (brambang goenoeng) drie korrels anijs (adas) en een klein stukje Poelosarie-hout, dit alles wordt met eenige stukjes klontjes-suiker in een Pisang-blad gepakt en gestoomd, een kwartier lang, daarna wordt alles door een fijn doekje gedaan en vóór het kind gaat slapen ingegeven.

Hoest VI

Nog een middel voor hoest bij kleine kinderen is het gebruik van de bloemen van de Rlimbing Woeloeh gemengd met eeuige korrels anijs (adas) en klontjessuiker. Doe een handvol bloemen, een paar anijskorrels en klontjes naar smaak met bijvoeging van een half bitterglaasje water, in een puddingvorm die goed gesloten kan worden. Men moet dat een uur stoomen, dan door een doek gieten en het ’s morgens op de nuchtere maag en ’s avonds vóór het naar bed gaan te drinken
geven.

Hoest VII

Voor hoest bij oud en jong is het volgende uitstekend. Neem het sap van de Djeroek-nipis, Sirih-kalk en een weinig Kajoepoetih-olie, hiermede wordt de borst en rug goed ingewreven. Om den hals doet men een natte, goed uitgewrongen doek en daar overheen een wollen doek of imitatieleer. Dit doet men vóór men naar bed gaat en met dien omslag gaat men slapen. Voor volwassen menschen is flink hard wrijven op borst en rug met Kajoepoetih-olie dikwijls voldoende.
Ook de Poko-blaadjes worden gebruikt tegen kou-vatten; als thee getrokken met klontjes of gekookt met tankwee, dat is gekonfijte chineesche Meloen, is dit een middel tegen hoest, door kou-vatten opgedaan.

Met haar man Herman Kloppenburg. Hij verbood zijn echtgenote geld te verdienen met haar praktijk als kruidengeneeskundige, maar… hij gaf haar wel de ruimte daarvoor.

Hoest VIII

Menschen en kinderen, die een droge hoest hebben, kunnen twee ons Assem-bladeren en twee ons daon Saga en een stukje zoethout van een halve vingerlengte gekookt met drie splitglazen water en tot twee verkookt, drinken als men dorst heeft. Echter dan geen ander water.

Hoest IX (droge)

Voor droge hoest is uitstekend daon Gagan, ongeveer een handvol opkoken met wat klontjes en dit innemen.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Gaat het Indische voorbij, kan dat?

voorbij
Toko Semerang, Den Haag: vakantietijd

Deze week en eigenlijk ook de week ervoor, hoorde ik iets dat me tot nadenken stemde. Het ging over een jongere generatie die zich niet Indisch voelde.

In twee van de drie gesprekken: Hollandse vader, Indonesische moeder. In het derde gesprek andersom. De kinderen, die al jaren volwassen zijn, hebben wel een band met Indonesië maar niet met Indië. Dat is te lang geleden, te ver weg, het doet ze niks, het is iets van de familie heel veel vroeger vinden ze.
Niet meer van nu.

Ja maar

En ik dacht eerst: Ja maar, je bent Indisch.
En daarna dacht ik: Nee, iedereen mag zelf beslissen wat en wie hij/zij/anders is.
Dus zo kwam ik op die vraag: gaat het Indische voorbij, kan dat?

Nieuwe betekenissen

Zelf denk ik dat het niet kan, maar dat komt omdat ik wil dat het Indische gevoel, de Indische cultuur, blijft bestaan, en ook omdat ik op de Tong Tong Fair en bij Moesson zie dat Indisch-zijn per generatie anders vorm krijgt, met nieuwe betekenissen erbij.
Hoera, voel ik.
Deze week was ik in Den Haag en ik dacht, even naar Toko Semarang. Maar helaas, met vakantie. Ik kom er al jaren en ik heb de toko zien veranderen, moderner worden, een nieuwe generatie trad aan, maar het was en bleef een toko. Je komt binnen en je voelt je meteen warm worden van binnen. Dat gevoel heb ik nooit in Albert Heijn.

Familie

Soms mag ik familiefoto’s zien. Een overgrootvader heeft hetzelfde gezicht als de achterkleinzoon, alleen heeft deze geen snor. Zou de kleinzoon best goed staan, dat zie je zo.
En er zijn achternamen, als ik die ergens lees in een opsomming, denk ik: mmm, Indisch. Vooral als het wat Frans klinkt. En namen als Dezentjé hebben vanzelf mijn belangstelling.

Generaties

Misschien zit het zo.
Indisch is familie en cultuur.
De een denkt: wij zijn al zeven generaties Indisch. De ander denkt, ik ben bicultureel. Een derde is te druk met het gezin om erover na te denken.
Maar toch, als het Indische in de familiegeschiedenis zit, dan is dat belangrijk genoeg om te bewaren en door te geven. Een paar generaties verder dan die we nu hebben, en opeens kan zelfs het meest biculturele neefje of nichtje besluiten toch Indisch te zijn. Ja, en dan komen de vragen. Ligt uw verhaal al klaar?

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken.  Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.


levensverhaal

Go Oen Gwan van Toko Semarang,

Gisteren was ik op de uitvaart van meneer Go. Een zaal vol mensen die van hem hielden, elk met een eigen waarom, van familieleden, vrijmetselaars, kennissen en vrienden. Er werd mooi en warm gesproken, zodat ik van de weeromstuit naar zijn aanwezigheid verlangde.  Hieronder het artikel dat ik jaren geleden schreef voor Den Haag Centraal. De foto is een screenshot van de website van Toko Semarang.

Go Oen Gwan:
‘Chinezen zijn anders, wij aanvaarden wat er is’

Meneer Go (1929) is eigenlijk een beetje beroemd. “Ja, ja,” lacht hij, want hij wil er niet over praten en toch weer weI. Dat er een documentaire over hem werd gemaakt, twee jaar geleden, zegt hij. Hoe heette die? Ayam Kodok. “Kort maar hoor”, benadrukt hij het bestaan ervan. Zo is hij. Tegelijkertijd iets niet en iets wel zeggen. In zulke woordgrapjes schuilt zijn overlevingskunst. Hij weet nog dat zijn grootvader in Indië kapitein van de Chinezen was, vroeger, in de rijke tijd. Meneer Go kijkt naar zijn rij klanten.

De toko is alleen de laatste dagen van de week geopend. Op die middagen zijn “flexibele sluitingstijden” zoals het bordje op de deur zegt. Dicht betekent soms open, vooral wanneer er klanten op het raam tikken. Vaste klanten meestal, die durven dat. Anderen gaan keurig op winkeltijd naar de langgerekte toko, waar boven de vitrine met de snacks, de koekjes en de maaltijden twee grote portretten hangen. “Mijn ouders”, zegt meneer Go trots, de oprichters van Toko Semarang in de jaren 50. Zijn moeder Han Kim Nio en zijn vader Go Ing Liang. Poëzie voor Nederlandse oren.

In 2007 interviewde ik meneer Go in mijn talkshow De Eerste Generatie Show op de Tong Tong Fair. Voor een volle zaal vertelde hij over zijn leven, zijn ouders, over China en over Indië. Ach, had ik dat maar gefilmd. Maar nu is het te laat.

Meneer Go resideert bij de kassa, waarvandaan hij zijn kleine koninkrijk overziet. Een gemakkelijke kassastoel is wel nodig. Vijf supermarktmandjes ernaast. Plastic tassen op een haak, twee overjarige telefoons die het nog altijd doen. Met elke klant die afrekent, heeft meneer Go een speciale verstandhouding.
“Nog onder de twintig euro. Het is binnen uw budget, keurig, keurig”. “Koopt u liever drie potten sambal. Dat is voordeliger. Eén kopen is ongunstig voor u en voor mij want het is duurder en voor mij meer werk, ziet u”. “Och, 55 euro, dat is duur!” Uit medelijden dat de klant zoveel moet betalen, geeft meneer Go een koekje aan de klant. “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even”.

 “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even.”

Alles wat een mens kan willen kopen in een toko, heeft meneer Go. Op de planken, in de vitrines, in de vrieskisten of ergens anders waar een klantenoog nog niet gekeken heeft.

Wanneer er geen klanten zijn, denkt meneer Go een enkele keer aan vroeger. Zijn
grootvader die in Pasoeroean rijkdom vergaarde, de suikercrisis, de familie die de rijen sloot, de oorlog, daarna was de rijkdom weg. Hoe moeilijk Chinezen in Indië het hadden. Want meneer Go zegt, als een Chinees een dubbeltje verdient, dan spaart hij, maar als een Indonesiër dat dubbeltje verdient, geeft hij twaalf cent uit en wordt jaloers. Chinezen zijn anders.

Toen zijn ouders zeiden dat zijn hulp nodig was in het restaurant dat toen
bij de toko hoorden, nam hij onbetaald verlof van zijn baan en kwam. Zo is hij opgevoed. Uiteindelijk nam hij ontslag en ging bij zijn ouders werken. Later werd hij, alsof het vanzelfsprekend was, tokohouder te Den Haag. Eén keer is hij teruggegaan naar zijn geboorteland, maar na al die jaren in Nederland was Indië te warm voor hem.

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt  nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Indië is een gesloten boek voor meneer Go, maar China niet. Hij was 70 jaar toen hij voor het eerst naar China reisde. “Alles vond ik prachtig!” Momenteel neemt hij lessen in de Chinese taal en bestudeert hij via een ingewikkeld softwarepakket de karakters op zijn laptop. “Ik leer mijn nichtje in de winkel Chinees spreken. Elke dag leer je wat, toch? Het is jammer dat weinig mensen weten dat er in Den Haag echt goed Chinese les wordt gegeven. In het Mandarijn. Wie weet dat? Wie neemt de moeite het te leren?” Dat zouden er meer moeten doen, bedoelt hij. Want China is onstuitbaar in opkomst.
Praten over wat er mis is daar en hoe dat combineert met de Olympische Spelen, maakt meneer Go even scherp.
“Je moet geduld hebben. China heeft tijd nodig om een democratie te worden. Er is al veel bereikt, heel veel. Weet je wat het is, het buitenland oordeelt graag over China. Want China is vooruitgegaan. Nu is het een geleide economie. Met succes, groot succes, en andere landen zijn jaloers. De mensen gunnen het China niet. Ze zeggen te graag: ‘dit is misdadig’. Elk land doet er lang over om een democratie te worden, ik vraag aIleen, geef China de tijd.”

Veel tijd om te denken is er niet in een toko. De klanten komen voortdurend hem vragen over medicijnen of recepten. “Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go. Hij, dus.
Uit heel Den Haag komen ze naar hem en al die tijd in de stad wonen en werken betekent veeI Haagse herinneringen: “Ik was één van de eersten die op de Pasar Malam Besar in de Houtrusthallen erbij was. We hadden toen van Philips magnetrons gekregen als experimeriment. Iedereen kwam kijken. Nu heeft iedereen een magnetron”.

“Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go.

Meneer Go is intussen een beetje Hagenaar geworden, zegt hij. “Ik zou nergens anders kunnen wonen. In Amsterdam zeker niet. Door de winkel voel ik mij hier thuis, alle Indo-Chinezen kwamen vroeger hier en tegenwoordig komen
hun kinderen ook. Het is een vast punt voor ze. Ik kom niet zoveel in de stad, de stad komt hier. Je wordt een central punt voor de mensen. Je spreekt hun taal, je begrijpt ze”.

Tussen al die klanten heeft zich nog geen opvolger voor de toko gemeld. De twee
kinderen van meneer Go willen niet. Misschien zijn nichtje, hoopt hij, zij bakt zulke lekkere koekjes. Misschien. Voorlopig werkt hij door, want: “Ik heb geen pensioenregeling, weet u wel hoe duur zoiets is? Dat gaat niet, daarvoor verdien ik niet genoeg, ik ben geen handelsman. O, dan was ik allang rijk geweest!”

Zulke rijkdom zoekt hij niet, alleen innerlijke rijkdom. Meneer Go is lid van de Vrijmetselarij: “Als een van de weinige Chinezen. Dat komt ook door Indië: je was daar altijd anders…”
Bij de Haagse loge Sint Jan voelt hij zich thuis: “Daar hebben ze de Indische mentaliteit”. Hij vertelt er soms over China. Ze luisteren. De toekomst ligt dáár, zoals het verleden, voor meneer Go tenminste, in Indië ligt. Dat is voorbij.

Nog een foto uit de talkshow.

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag. Hij weet veel, meneer Go, ook wat berusting is: “Wij zijn de oude garde. De anderen zijn dood, al jaren dood. Als wij uitsterven is veel er niet meer. Wat doe je eraan, niets”.

Dan gaat meneer Go even naar achteren. Prompt weten de klanten in de winkel de weg niet meer en kijkt het nichtje achter de vitrine ongerust om zich heen: “Waar is oom?” “Ja, ja,” zegt mijnheer Go met glimogen, als hij terugkomt en iedereen, nichtje en klanten, opgelucht zijn, “ik ben een eenvoudige winkelier.”

 

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag.

Go Oen Gwan 1929-2018

Oom Go van Toko Semarang

Oom Go (1929) resideert in Toko Semarang, aan de Haagse Danckertstraat. Ga er vooral heen, wanneer u kunt. Ondanks de vernieuwingen heeft de toko iets dat tijdloos is.

Wanneer u durft, werp dan een blik in de vriezer. Daar ligt ook obat in. En vormen die donker en vreemd zijn, niet voor ieders oog geschikt. Maar dat terzijde.

Go Oen Gwan heeft altijd goed opgelet en daardoor weet hij veel van vroeger. Ik interviewde hem een poos geleden tijdens de Tong Tong Fair. Tijdens het interview vertelde hij af en toe iets, waarvan iedereen dacht: wat? wat?

Zijn grootvader was kapitein der Chinezen te Pasoeroean. Hij werd rijk.  De suikercrisis.  Hoe de familie in de oorlog de rijen sloot.  En hoe zijn ouders wilden dat hij in de toko kwam, en hij dus alles opgaf wat hij voor zichzelf wilde en deed wat zij vroegen. Zonder wrok.

Het was door dit gesprek, dat ik opeens dichterbij de Chinese bevolkingsgroep in Indië kwam. Via Oom Go kon ik zo twee, drie generaties terug in de tijd. Weer besefte ik dat we nog zo heel veel verhalen over Indië nodig hebben. Gewone levensverhalen. Daar leer je het meeste van.

Nu is er gelukkig het Chinese Indonesian Heritage Center (CICH) met een Nederlandstalige website: klik en kijk.  De publieksmiddagen die ze organiseren zijn altijd bomvol. En het interessante is, ze trekken verschillende generaties aan. De jongeren lijken zelfs in de meerderheid te zijn.  Hoe actief ze kunnen zijn, hangt zoals vaak af van middelen en mensen, waarvan je altijd minder hebt dan je zou willen. Ik hoop dat ze in staat zullen zijn om heel veel verhalen van de oudsten vast te leggen, met Oom Go voorop.

Toen ik aan Oom Go dacht, borrelde zomaar een andere herinnering in me op. Ooit interviewde ik een Indische mevrouw van zekere leeftijd over haar kindertijd. Haar grootmoeder kwam ter sprake, en hoe: het gezicht van de mevrouw toonde warmte en bewondering. Oma was lief, maar ook een handelsvrouw eerste klasse. En van Arabische afkomst. Wat had ik haar levensverhaal graag willen lezen. Maar die kans is gemist.

Ga naar de bovenkant