Go Oen Gwan van Toko Semarang,

Gisteren was ik op de uitvaart van meneer Go. Een zaal vol mensen die van hem hielden, elk met een eigen waarom, van familieleden, vrijmetselaars, kennissen en vrienden. Er werd mooi en warm gesproken, zodat ik van de weeromstuit naar zijn aanwezigheid verlangde.  Hieronder het artikel dat ik jaren geleden schreef voor Den Haag Centraal. De foto is een screenshot van de website van Toko Semarang.

Go Oen Gwan:
‘Chinezen zijn anders, wij aanvaarden wat er is’

Meneer Go (1929) is eigenlijk een beetje beroemd. “Ja, ja,” lacht hij, want hij wil er niet over praten en toch weer weI. Dat er een documentaire over hem werd gemaakt, twee jaar geleden, zegt hij. Hoe heette die? Ayam Kodok. “Kort maar hoor”, benadrukt hij het bestaan ervan. Zo is hij. Tegelijkertijd iets niet en iets wel zeggen. In zulke woordgrapjes schuilt zijn overlevingskunst. Hij weet nog dat zijn grootvader in Indië kapitein van de Chinezen was, vroeger, in de rijke tijd. Meneer Go kijkt naar zijn rij klanten.

De toko is alleen de laatste dagen van de week geopend. Op die middagen zijn “flexibele sluitingstijden” zoals het bordje op de deur zegt. Dicht betekent soms open, vooral wanneer er klanten op het raam tikken. Vaste klanten meestal, die durven dat. Anderen gaan keurig op winkeltijd naar de langgerekte toko, waar boven de vitrine met de snacks, de koekjes en de maaltijden twee grote portretten hangen. “Mijn ouders”, zegt meneer Go trots, de oprichters van Toko Semarang in de jaren 50. Zijn moeder Han Kim Nio en zijn vader Go Ing Liang. Poëzie voor Nederlandse oren.

In 2007 interviewde ik meneer Go in mijn talkshow De Eerste Generatie Show op de Tong Tong Fair. Voor een volle zaal vertelde hij over zijn leven, zijn ouders, over China en over Indië. Ach, had ik dat maar gefilmd. Maar nu is het te laat.

Meneer Go resideert bij de kassa, waarvandaan hij zijn kleine koninkrijk overziet. Een gemakkelijke kassastoel is wel nodig. Vijf supermarktmandjes ernaast. Plastic tassen op een haak, twee overjarige telefoons die het nog altijd doen. Met elke klant die afrekent, heeft meneer Go een speciale verstandhouding.
“Nog onder de twintig euro. Het is binnen uw budget, keurig, keurig”. “Koopt u liever drie potten sambal. Dat is voordeliger. Eén kopen is ongunstig voor u en voor mij want het is duurder en voor mij meer werk, ziet u”. “Och, 55 euro, dat is duur!” Uit medelijden dat de klant zoveel moet betalen, geeft meneer Go een koekje aan de klant. “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even”.

 “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even.”

Alles wat een mens kan willen kopen in een toko, heeft meneer Go. Op de planken, in de vitrines, in de vrieskisten of ergens anders waar een klantenoog nog niet gekeken heeft.

Wanneer er geen klanten zijn, denkt meneer Go een enkele keer aan vroeger. Zijn
grootvader die in Pasoeroean rijkdom vergaarde, de suikercrisis, de familie die de rijen sloot, de oorlog, daarna was de rijkdom weg. Hoe moeilijk Chinezen in Indië het hadden. Want meneer Go zegt, als een Chinees een dubbeltje verdient, dan spaart hij, maar als een Indonesiër dat dubbeltje verdient, geeft hij twaalf cent uit en wordt jaloers. Chinezen zijn anders.

Toen zijn ouders zeiden dat zijn hulp nodig was in het restaurant dat toen
bij de toko hoorden, nam hij onbetaald verlof van zijn baan en kwam. Zo is hij opgevoed. Uiteindelijk nam hij ontslag en ging bij zijn ouders werken. Later werd hij, alsof het vanzelfsprekend was, tokohouder te Den Haag. Eén keer is hij teruggegaan naar zijn geboorteland, maar na al die jaren in Nederland was Indië te warm voor hem.

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt  nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Indië is een gesloten boek voor meneer Go, maar China niet. Hij was 70 jaar toen hij voor het eerst naar China reisde. “Alles vond ik prachtig!” Momenteel neemt hij lessen in de Chinese taal en bestudeert hij via een ingewikkeld softwarepakket de karakters op zijn laptop. “Ik leer mijn nichtje in de winkel Chinees spreken. Elke dag leer je wat, toch? Het is jammer dat weinig mensen weten dat er in Den Haag echt goed Chinese les wordt gegeven. In het Mandarijn. Wie weet dat? Wie neemt de moeite het te leren?” Dat zouden er meer moeten doen, bedoelt hij. Want China is onstuitbaar in opkomst.
Praten over wat er mis is daar en hoe dat combineert met de Olympische Spelen, maakt meneer Go even scherp.
“Je moet geduld hebben. China heeft tijd nodig om een democratie te worden. Er is al veel bereikt, heel veel. Weet je wat het is, het buitenland oordeelt graag over China. Want China is vooruitgegaan. Nu is het een geleide economie. Met succes, groot succes, en andere landen zijn jaloers. De mensen gunnen het China niet. Ze zeggen te graag: ‘dit is misdadig’. Elk land doet er lang over om een democratie te worden, ik vraag aIleen, geef China de tijd.”

Veel tijd om te denken is er niet in een toko. De klanten komen voortdurend hem vragen over medicijnen of recepten. “Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go. Hij, dus.
Uit heel Den Haag komen ze naar hem en al die tijd in de stad wonen en werken betekent veeI Haagse herinneringen: “Ik was één van de eersten die op de Pasar Malam Besar in de Houtrusthallen erbij was. We hadden toen van Philips magnetrons gekregen als experimeriment. Iedereen kwam kijken. Nu heeft iedereen een magnetron”.

“Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go.

Meneer Go is intussen een beetje Hagenaar geworden, zegt hij. “Ik zou nergens anders kunnen wonen. In Amsterdam zeker niet. Door de winkel voel ik mij hier thuis, alle Indo-Chinezen kwamen vroeger hier en tegenwoordig komen
hun kinderen ook. Het is een vast punt voor ze. Ik kom niet zoveel in de stad, de stad komt hier. Je wordt een central punt voor de mensen. Je spreekt hun taal, je begrijpt ze”.

Tussen al die klanten heeft zich nog geen opvolger voor de toko gemeld. De twee
kinderen van meneer Go willen niet. Misschien zijn nichtje, hoopt hij, zij bakt zulke lekkere koekjes. Misschien. Voorlopig werkt hij door, want: “Ik heb geen pensioenregeling, weet u wel hoe duur zoiets is? Dat gaat niet, daarvoor verdien ik niet genoeg, ik ben geen handelsman. O, dan was ik allang rijk geweest!”

Zulke rijkdom zoekt hij niet, alleen innerlijke rijkdom. Meneer Go is lid van de Vrijmetselarij: “Als een van de weinige Chinezen. Dat komt ook door Indië: je was daar altijd anders…”
Bij de Haagse loge Sint Jan voelt hij zich thuis: “Daar hebben ze de Indische mentaliteit”. Hij vertelt er soms over China. Ze luisteren. De toekomst ligt dáár, zoals het verleden, voor meneer Go tenminste, in Indië ligt. Dat is voorbij.

Nog een foto uit de talkshow.

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag. Hij weet veel, meneer Go, ook wat berusting is: “Wij zijn de oude garde. De anderen zijn dood, al jaren dood. Als wij uitsterven is veel er niet meer. Wat doe je eraan, niets”.

Dan gaat meneer Go even naar achteren. Prompt weten de klanten in de winkel de weg niet meer en kijkt het nichtje achter de vitrine ongerust om zich heen: “Waar is oom?” “Ja, ja,” zegt mijnheer Go met glimogen, als hij terugkomt en iedereen, nichtje en klanten, opgelucht zijn, “ik ben een eenvoudige winkelier.”

 

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag.

Go Oen Gwan 1929-2018