Leo Hoestlandt

Leo Hoestlandt: over de warga negara’s

HALIN

Wikimedia Commons / Fotocollectie Anefo: De SS Almanzora met 1900 gerepatrieerden uit Indie aan boord in de haven van Amsterdam, 3 januari 1946

Leo Hoestland mailde me over zijn ervaringen in de late jaren 1940 in Indonesië. Ja, dat was een beladen tijd. En daar schrijft Leo ook over. Hij zegt het precies zoals hij het heeft ervaren. Here goes. Het gaat over HALIN, over warga negara en zijn gevoel.

 

Souvereiniteitsoverdracht

Het moet tijdens één van de laatste dagen van het jaar 1949 geweest zijn, dat ik na het ontwaken werd overmand door een vreemd gevoel: een onbestendig gevoel: een mengelmoes van droefheid, boosheid en onbegrip. Nadat ik me had gewassen – buiten – bij het kraantje ging ik naar de voorkamer, die vanwege de huizennood, werd benut als slaapkamer van mijn ouders, eetkamer en deels visitiekamer.
De radio stond aan want zo direct zouden de nieuwsberichten komen.
Tot mijn grote verbazing (ook wat boosheid) klonk niet het ‘Wilhelmus’ maar het ‘Indonesia Raya’. De omroeper lichtte toe, dat de Ronde Tafel Confrentie (R.T.C.) op 27 december 1949 was afgesloten met algehele souvereiniteitsoverdracht door H.M. koningin Juliana aan de Volks Republiek Indonesië.

Vanwege het tijdsverschil kwam dat bericht op een later tijdstip in de Indonesische media. Haastig werd er een triomphtour voor president Soekarno door de stad Jakarta in een open-limousine georganiseerd. Het hele gebeuren heb ik met eigen ogen kunnen aanschouwen, want die tour ging voor een deel langs de brede Gunung-Sari, waar ik niet ver vandaan woonde.

Ja hoor!! Daar stond hij in een grote Amerikaanse open-slee zijn juichend volk toe te zwaaien, op weg naar het Paleis van de Gouverneur voor de overdrachtsplechtigheden!
Nooit eerder heb ik zo’n grote mensenmassa gezien.
“Nu komt het!” dacht ik,” nog even en dan komt het gedonder in de colonne.”

Het gedonder

Dat gedonder begon met het uitdelen van plaagstootjes en dat waren er nog al wat.

  • om te beginnen stond in alle overheidsgebouwen een mededeling dat het niet  was toegestaan om Nederlands te spreken;
  • alle buitenlanders (ook INDO’s, die daar geboren en getogen waren) moesten een legitimatie, afgegeven door een wijkhoofd, bij zich hebben (Een geel papiertje)
  •  banksaldi en contante gelden waren door de sanering maar 1/3 waard, en voor 2/3 kreeg men obligaties,
  •  bioscoop kijken was ook niet meer leuk omdat het doek voor het grootste gedeelte werd bedekt door de ondertitelingen in de Bahasa Indonesia,en Nederlands,
  • verkeersovertredingen moesten direct ter plekke worden afgrekend, anders wachtte je een eindeloos durende rechtszaak
  •  ook dat was niet voldoende, want na enige tijd waren die gele papiertjes van het wijkhoofd niet meer voldoende en moesten toen vervangen worden door een soort visum van een wat hogere instantie,
  •  verder was het verplicht om een Nederlands-paspoort te tonen, als daarom werd gevraagd.

Zo werd gewone dagelijkse leven waar men aan was gewend omgeturnd tot iets vreemds, want iedere keer moest je bij jezelf nagaan, kan/magdit nog wel, of moet je eerst een vergunning vragen. Dat alles in die mate dat je er gek van kon worden.
Verder liepen allerlei vormen van belastingen/bijdragen zo hoog op, dat al snel schulden aan de diverse toko’s tot grote hoogten kwamen. Langzaam maar zeker trad de armoede in. Ook de hoge doktersrekeningen moesten worden betaald.

Paspoort aanvragen

Leo Hoestlandt

Als enige restte de gang naar de Nederlandse mmbassade om steun aan te vragen, en dus niet met open armen werden ontvangen.
Het aanvragen van een Nederlands-paspoort was – vreemd genoeg – ook een lijdensweg. Mijn vader ondervond zoveel tegenwerking en dat nota bene, dat hij op zijn oude dag Landstormsoldaat moest worden en uit dien hoofde als krijgsgevangene een aantal jaren gevangen werd gehouden, alsook op transport de scheepsramp van de Junyo Maru persoonlijk heeft meegemaakt en overleefd. Omdat zijn vader (mijn opa) een Belg was kon’volgens die ambtenaar aan ons geen Nederlands paspoort worden afgegeven.
Mijn vader vloekte en schreeuwde alle Heiligen bij elkaar en sloeg met zijn vuist op het bureau. Toevallig liep op de gang een hoge ambtenaar die her kabaal moet hebben gehoord. Hij vroeg wat er aan de hand was. Nadat hij zijn medewerker en mijn vader had aangehoord moeten wij achter hem aanlopen naar zijn bureau. Hij graaide wat in zijn bureau-laden, gaf ons allemaal ieder een formulier, met de woorden:” Goed lezen, invullen en ondertekenen en met pasfoto hier inleveren, dan hebben jullie binnen twee weken je paspoort.”
Door al die wantoestanden werd in Nederland opgericht::Stichting Hulp aan Landgenoten in Indonesië (Stichting HALIN), die met collectes en allerlei acties fondsen ging werven om die arme landgenoten te steunen. HALIN had intussen goede contacten opgebouwd met o.a. nonnen en andere kloosterlingen. 1 x per jaar vinden aldaar uitbetalingen van de steun plaats. Bekwame bestuursleden van HALIN staan borg voor een goede gang van zaken. Het aantal steuntrekkers had veel  meer kunnen zijn, maar door een maatregel van president Soekarno ( de z.g. zwarte Sinterklaas), omdat die maatregel op 5 decenber 1957 werd afgekondigd, verkozen velen om de grote onbekende stap te wagen door als spijtoptant toch maar naar het onbekende en koude Holland te gaan, ook al omdat zij in die bewuste toespraak op 5 december door Soekarno staatsgevaarlijk werden verklaard.

Debarkatie

Ik heb ze gezien met eigen ogen bij de debarkatie in Amsterdam en/of Rotterdam. Geld om koffers te kopen hadden ze kennelijk niet, dus werden hun laatste persoonlijke bezittingen in een boentelan (= een vierhoekig doek of laken) gelegd om daarna de vier hoekpunten aan elkaar te knopen.

Ik heb dat alles met eigen ogen van nabij kunnen zien, omdat ik als ambtenaar van D.M.Z. ( ja, ja, ja ik werkte voor D.M.Z.) behulpzaam moest zijn bij de debarkatie.
Dat openen en weer sluiten van die boentelans kostte onnodig veel tijd, hetgeen de rijtijden van de bussen alleen langer maakte.
Gelukkig kon ik daar een eind aanmaken door een opmerking te maken tegen een hoge douane-functionaris, met wie ik in de loop van de tijd bevriend was geraakt,”Zeg, wat denkt die knul te vinden in die hoopjes rommel? Misschien een slof Lucky Strike – sigaretten van dat beetje boord-geld gekocht in Singapore?
En met 10 minuten was het verholpen.

Deze groep Warga-Negara’s heeft het geluk gehad nog op tijd in Holland te zijn aangekomen, en in leven te zijn gebleven.
Het was in het begin een beetje moeilijk om de wennen, maar gaandeweg hebben zij allemaal hun plekje gevonden, vooral ook door gezinsherenigingen.

Het zou de Republiek Indonesia sieren als zij het zou kunnen opbrengen om alle in Nederland nog in leven zijnde INDO’S en WN-ers een afscheidreis naar hun moederland als een soort “Vredespijp”  aan te bieden! Immers, velen van ons hadden – al dan niet overleden – een zelfde tjang.


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan hier: Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.

levensverhaal

 

 

Leo Hoestlandt vertelt: een mooie herinnering

Leo Hoestlandt

“Doe maar op jouw website,” mailde Leo Hoestlandt me. Hij is nu 88 jaar (21 juli 1930) en hij is druk. Gelukkig ook met het opschrijven van herinneringen. En dan merk je weer: Indië was zoveel meer dan de oorlog. Oom Leo noemde zijn verhaal treffend: ‘ Een mooie herinnering’. Hier komt het.

Verhuizing

Toen ik een kleuter van 4 jaar was verhuisde ons gezin van Pekalongan (mijn geboorteplaats) naar Tegal, een plaats ongeveer 65 kilometer naar het Westen. Vanwege zijn werk werd mijn vader daarheen overgeplaatst. Hij was pakhuismeester van de Factorij, een uitvloeisel van de V.O.C., later de Nederlandse Handel Maatschappij.

De reden was de beoogde suikertransporten vanuit Indië naar Holland. In de directe omgving van Tegal stonden namelijk veel suikerfabrieken. Ik waag een poging om de namen op te noemen, in de overtuiging dat ik sommige ben vergeten. Daar gaat-ie dan: Tjomal, Pemalang, Kemanglen, Pagongan, Doekoewrigin, Djatibarang, Bandjaratma, Nieuw-Tersana. Zo! Dat waren er acht en het moeten er tien of elf geweest zijn.
Door die sterk stijgende suiker-productie stegen ook de arbeidsmogelijkheden, hetgeen te merken was aan de lange rijen koelies die in de morgen al langs ons liepen, op weg naar de suikerloodsen bij de haven.
Geleidelijk aan nam de welvaart toe.

Oude kerk

Niet ver van de haven en andere oude V.O.C.-gebouwen stond een oude katholieke kerk, vermoedelijk nog uit de 19e eeuw. Door de sterke toename van kerkgangers werd die kerk te klein, zodat de Missie besloot een grotere en meer aan de tijd gebonden kerk te laten bouwen in het beoogde Missie-gebied voor de kerk, pastorie, lagere school-gebouwen, nonnenklooster, broedersklooster en locaties voor de jeugdclubs. Dat grote complex lag aan de Kraton-West, niet ver van ons huis aan de Kraton-Zuid.

De kerk in Tegal rond 1910.

Intussen was ik zeven jaar geworden en op verzoek van mijn moeder werd ik, net als mijn broers, opgeleid voor misdienaar. Ik vermoed dat mijn moeder mij graag ooit als priester had gezien. Maar toen ze heel veel later de kleinkinderen mocht dragen, had ze daar ook wel vrede mee.
Voor die opleidng moest ik iedere dag een uurtje naar de pastorie. Begonnen werd met hardop de Latijnse gebeden opzeggen in volgorde van de Heilige Mis.
Er werd door één van de twee pastoors (een soort kapelaan) speciaal gelet op uitspraak en klemtoon. Daarna kwam de volgorde van de nodige handelingen aan de beurt. Toen die opleiding voorbij was, kreeg ik, net als alle anderen, de beurt om de vroegmis van zes uur te dienen in de kapel van het nonnenklooster.

Vulkaan

Het was toch nog wel donker, want straatverlichting was spaarzaam. Mijn fietsje werd toen voorzien van een petroleumlampje. Spannend. Na afloop, gauw naar huis, handen wassen, havermoutpap eten, om gezond te blijven en sterk te worden, dan een glas warme melk drinken, brood voor school inpakken en dan naar school. Als ik ons erf afreed, zag ik heel in de verte, voorbij
de voor ons huis aanwezige sawah’s, de top van de vulkaan, de Gunung Slamet.
Dat beeld is mij mijn hele leven bijgebleven.

Intussen had het kerkbestuur een koster aangesteld voor onze nieuwe kerk. Een katholieke Javaan uit de omgeving van Jokja. Een keurige nette en beleefde man.
Hij was erg gesteld op me en vroeg of ik een keer op een zondag na afloop van de Heilige Mis met hem mee wilde naar zijn huisje in de kampong om met zijn zoontje te spelen. Zijn naam weet ik niet meer, want ik sprak hem altijd aan met “Tuan Koster”.
Ofschoon ik wist dat mijn ouders zulks zouden afkeuren, want wij moesten toch nette kinderen worden, net als die blanke totok-kinderen, heb ik toch maar ja gezegd. Nou, daar heb ik geen spijt van gehad. De vrouw van de koster zette speciaal voor mij mierzoete thee, met daarbij op een bordje van aardewerk stukjes heerlijke gebakken cassave. De rest werd opgediend in een aardewerk schaaltje. Ik vond dat lekker omdat ik zoiets thuis nooit kreeg, maar vooral om die typische kampongsmaak. Simpel, maar toch indringend.
Van zijn zoontje leerde ik behendigheidsspelletjes en dan daarna Pentjak Silat. Desondanks ben ik nooit zo geweldig geworden als Paatje Phefferkorn, die nu zeker in de negentig moet zijn.
Kortom, voor mij zijn het mooie en fijne herinneringen geworden.

Ga naar de bovenkant