Go Oen Gwan

Wat is dat: peranakan? (video)

peranakanWat is dat: peranakan? De eerste keer dat ik het gezicht van Sajia zag, vroeg ik me dat af. Want ik zag een vrouw met een Chinees gezicht. Zij was de grootmoeder van de schrijfster Melati van Java (1853-1927) De vraag bleef.

peranakanToko Semarang

De vraag was er ook toen ik jaren geleden Go Oen Gwan interviewde. Oom Go vertelde dat zijn grootvader kapitein der Chinezen was te Paseroean. Ach, had ik ons gesprek maar op de film, hij vertelde ook zo mooi. Ook over zijn ouders, de oprichters van de Haagse Toko Semarang in de jaren 50. Zijn moeder Han Kim Nio en zijn vader Han Kim Nio.
Oom Go zei tegen mij: “Door de winkel voel ik mij hier thuis, alle Indo-Chinezen kwamen vroeger hier en tegenwoordig komen hun kinderen ook. Het is een vast punt voor ze. Ik kom niet zoveel in de stad, de stad komt hier. Je wordt een centraal punt voor de mensen. Je spreekt hun taal, je begrijpt ze.”
Nu is hij er niet meer, maar de herinnering blijft en ook dat woord: Indo-Chinezen.

Ik las het mooie boek van Oei Hong Kian: Kind van het land, peranakan Chinezen in drie culturen. “kind van het land”, zo legt de auteur peranakan uit. Daar geboren, uit Chinese (voor)ouders.

Wat is wat

  • Indo-Chinezen
  • Indische Chinezen
  • Peranakan Chinezen
  • Indonesische Chinezen

Iedereen heeft het recht zichzelf zus of zo te noemen.

Chinezen uit Indonesië

Op de afgelopen Tong Tong Fair interviewde ik mr dr Patricia Tjiook-Liem, voorzitster van het Chinese Indonesian Heritage Center, kortweg CIHC. (hier staat de website: https://cihc.nl/ )
Vooral dankzij het CIHC komt de geschiedenis van de Chinezen uit Indonesië meer voor het voetlicht. Dus niet: Indië, waar Oom Go zich meer verwant mee voelde.
Er zijn dus families waar de ene generatie meer verbonden is met Indië, en de generatie erna meer met Indonesië.
Hoe is dat, denk ik. Misschien heel anders dan Eerste Generatie die daar geboren is en de Tweede Generatie die hier geboren is. Ik ken verhalen van gezinnen waar de kinderen verdeeld zijn tussen daar-hier.
De kinderen uit Indië, al lang volwassen, vinden dat ‘hier’ is: Indië. De andere kinderen vinden Indië juist weer ‘daar’.
Ja, dat is ingewikkeld tot je denkt: het is een mozaïk, en elk steentje is deel van het geheel.

Ik heb een korte video uit het gesprek geknipt. Door het rumoer van de Tong Tong Fair heen, is Patricia Tjiook-Liem goed te horen. Ze vertelt over het belang van deze boeken.

(tekst gaat door onder video)

Twee boeken

Naast mij op tafel liggen twee boeken over Chinezen uit Indonesië, van het CIHC:
1 Een foto vertelt. Vijftig familieverhalen van Chinezen uit Indonesië
Steeds: een foto en dan het verhaal erbij, soms een pagina, soms wat meer. Allemaal ingezonden door de achterban. En nog komen ze binnen.
Zo kan het dus ook, een boek maken en het is onderhoudend door al die verschillende aspecten. Geweldige foto’s van vroeger, ook vrouwen in een shanghai-dress, waar koop je tegenwoordig toch nog zoiets moois?

2 Chinezen uit Indonesië: de geschiedenis van een minderheid
Een nuttig boek voor mij, want het bouwt goed op, van 1619 tot 1961, zijnde het eerste en laatste jaartal in de inhoudsopgave.
Ooit was ik bevriend met een Chinees-Indische vrouw die nooit veel wilde vertellen over de tijd kort-voor het vertrek naar Nederland. En ik wist: beter niet vragen. Het voelde zo ongepast. Door dit boek begrijp ik iets meer van het niet-vertelde. Een voorbeeld uit de na-oorlogse hoofdstukken en het komt flink aan door de onderkoelde zakelijke stijl.

  • Het steeds weer opnieuw moeten bewijzen dat zij Indonesisch staatsburger waren maakte hen echter kwetsbaar voor intimidatie en chantage.
  • Chinezen werden voortdurend geconfronteerd met bedreigingen, vernieling en afpersing.
  • Het leger was in die dagen onderbetaald, militairen waren afhankelijk van onconventionele bronnen, die zij bij Chinezen probeerden te vinden.
  • De regering verkeerde zelf ook in onzekerheid, het gezag moest na de mislukte coup van september 1965 eerst worden hersteld.
  • De situatie was extreem instabiel.

En: geen bescherming van de overheid.
En eerder: de druk om de eigen Chinese naam te veranderen in een Indonesische naam.
En weer eerder: het moeten kiezen tussen de Chinese en Indonesische nationaliteit.

Levensvragen

Het raakt me omdat ik in deze woorden de vraag voel: waar hoort een mens thuis?
en:
wat betekent het dan om ergens geboren te zijn en op te groeien, de aarde te voelen, de lucht in te ademen, daar te leven en dan, door omstandigheden, een ander te moeten worden?
Levensvragen. Dat zijn de belangrijkste vragen. Ook en vooral als u over de familie schrijft. De tijd nemen om te denken is belangrijk. Praten ordent uw gedachten.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Go Oen Gwan van Toko Semarang,

Gisteren was ik op de uitvaart van meneer Go. Een zaal vol mensen die van hem hielden, elk met een eigen waarom, van familieleden, vrijmetselaars, kennissen en vrienden. Er werd mooi en warm gesproken, zodat ik van de weeromstuit naar zijn aanwezigheid verlangde.  Hieronder het artikel dat ik jaren geleden schreef voor Den Haag Centraal. De foto is een screenshot van de website van Toko Semarang.

Go Oen Gwan:
‘Chinezen zijn anders, wij aanvaarden wat er is’

Meneer Go (1929) is eigenlijk een beetje beroemd. “Ja, ja,” lacht hij, want hij wil er niet over praten en toch weer weI. Dat er een documentaire over hem werd gemaakt, twee jaar geleden, zegt hij. Hoe heette die? Ayam Kodok. “Kort maar hoor”, benadrukt hij het bestaan ervan. Zo is hij. Tegelijkertijd iets niet en iets wel zeggen. In zulke woordgrapjes schuilt zijn overlevingskunst. Hij weet nog dat zijn grootvader in Indië kapitein van de Chinezen was, vroeger, in de rijke tijd. Meneer Go kijkt naar zijn rij klanten.

De toko is alleen de laatste dagen van de week geopend. Op die middagen zijn “flexibele sluitingstijden” zoals het bordje op de deur zegt. Dicht betekent soms open, vooral wanneer er klanten op het raam tikken. Vaste klanten meestal, die durven dat. Anderen gaan keurig op winkeltijd naar de langgerekte toko, waar boven de vitrine met de snacks, de koekjes en de maaltijden twee grote portretten hangen. “Mijn ouders”, zegt meneer Go trots, de oprichters van Toko Semarang in de jaren 50. Zijn moeder Han Kim Nio en zijn vader Go Ing Liang. Poëzie voor Nederlandse oren.

In 2007 interviewde ik meneer Go in mijn talkshow De Eerste Generatie Show op de Tong Tong Fair. Voor een volle zaal vertelde hij over zijn leven, zijn ouders, over China en over Indië. Ach, had ik dat maar gefilmd. Maar nu is het te laat.

Meneer Go resideert bij de kassa, waarvandaan hij zijn kleine koninkrijk overziet. Een gemakkelijke kassastoel is wel nodig. Vijf supermarktmandjes ernaast. Plastic tassen op een haak, twee overjarige telefoons die het nog altijd doen. Met elke klant die afrekent, heeft meneer Go een speciale verstandhouding.
“Nog onder de twintig euro. Het is binnen uw budget, keurig, keurig”. “Koopt u liever drie potten sambal. Dat is voordeliger. Eén kopen is ongunstig voor u en voor mij want het is duurder en voor mij meer werk, ziet u”. “Och, 55 euro, dat is duur!” Uit medelijden dat de klant zoveel moet betalen, geeft meneer Go een koekje aan de klant. “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even”.

 “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even.”

Alles wat een mens kan willen kopen in een toko, heeft meneer Go. Op de planken, in de vitrines, in de vrieskisten of ergens anders waar een klantenoog nog niet gekeken heeft.

Wanneer er geen klanten zijn, denkt meneer Go een enkele keer aan vroeger. Zijn
grootvader die in Pasoeroean rijkdom vergaarde, de suikercrisis, de familie die de rijen sloot, de oorlog, daarna was de rijkdom weg. Hoe moeilijk Chinezen in Indië het hadden. Want meneer Go zegt, als een Chinees een dubbeltje verdient, dan spaart hij, maar als een Indonesiër dat dubbeltje verdient, geeft hij twaalf cent uit en wordt jaloers. Chinezen zijn anders.

Toen zijn ouders zeiden dat zijn hulp nodig was in het restaurant dat toen
bij de toko hoorden, nam hij onbetaald verlof van zijn baan en kwam. Zo is hij opgevoed. Uiteindelijk nam hij ontslag en ging bij zijn ouders werken. Later werd hij, alsof het vanzelfsprekend was, tokohouder te Den Haag. Eén keer is hij teruggegaan naar zijn geboorteland, maar na al die jaren in Nederland was Indië te warm voor hem.

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt  nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Indië is een gesloten boek voor meneer Go, maar China niet. Hij was 70 jaar toen hij voor het eerst naar China reisde. “Alles vond ik prachtig!” Momenteel neemt hij lessen in de Chinese taal en bestudeert hij via een ingewikkeld softwarepakket de karakters op zijn laptop. “Ik leer mijn nichtje in de winkel Chinees spreken. Elke dag leer je wat, toch? Het is jammer dat weinig mensen weten dat er in Den Haag echt goed Chinese les wordt gegeven. In het Mandarijn. Wie weet dat? Wie neemt de moeite het te leren?” Dat zouden er meer moeten doen, bedoelt hij. Want China is onstuitbaar in opkomst.
Praten over wat er mis is daar en hoe dat combineert met de Olympische Spelen, maakt meneer Go even scherp.
“Je moet geduld hebben. China heeft tijd nodig om een democratie te worden. Er is al veel bereikt, heel veel. Weet je wat het is, het buitenland oordeelt graag over China. Want China is vooruitgegaan. Nu is het een geleide economie. Met succes, groot succes, en andere landen zijn jaloers. De mensen gunnen het China niet. Ze zeggen te graag: ‘dit is misdadig’. Elk land doet er lang over om een democratie te worden, ik vraag aIleen, geef China de tijd.”

Veel tijd om te denken is er niet in een toko. De klanten komen voortdurend hem vragen over medicijnen of recepten. “Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go. Hij, dus.
Uit heel Den Haag komen ze naar hem en al die tijd in de stad wonen en werken betekent veeI Haagse herinneringen: “Ik was één van de eersten die op de Pasar Malam Besar in de Houtrusthallen erbij was. We hadden toen van Philips magnetrons gekregen als experimeriment. Iedereen kwam kijken. Nu heeft iedereen een magnetron”.

“Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go.

Meneer Go is intussen een beetje Hagenaar geworden, zegt hij. “Ik zou nergens anders kunnen wonen. In Amsterdam zeker niet. Door de winkel voel ik mij hier thuis, alle Indo-Chinezen kwamen vroeger hier en tegenwoordig komen
hun kinderen ook. Het is een vast punt voor ze. Ik kom niet zoveel in de stad, de stad komt hier. Je wordt een central punt voor de mensen. Je spreekt hun taal, je begrijpt ze”.

Tussen al die klanten heeft zich nog geen opvolger voor de toko gemeld. De twee
kinderen van meneer Go willen niet. Misschien zijn nichtje, hoopt hij, zij bakt zulke lekkere koekjes. Misschien. Voorlopig werkt hij door, want: “Ik heb geen pensioenregeling, weet u wel hoe duur zoiets is? Dat gaat niet, daarvoor verdien ik niet genoeg, ik ben geen handelsman. O, dan was ik allang rijk geweest!”

Zulke rijkdom zoekt hij niet, alleen innerlijke rijkdom. Meneer Go is lid van de Vrijmetselarij: “Als een van de weinige Chinezen. Dat komt ook door Indië: je was daar altijd anders…”
Bij de Haagse loge Sint Jan voelt hij zich thuis: “Daar hebben ze de Indische mentaliteit”. Hij vertelt er soms over China. Ze luisteren. De toekomst ligt dáár, zoals het verleden, voor meneer Go tenminste, in Indië ligt. Dat is voorbij.

Nog een foto uit de talkshow.

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag. Hij weet veel, meneer Go, ook wat berusting is: “Wij zijn de oude garde. De anderen zijn dood, al jaren dood. Als wij uitsterven is veel er niet meer. Wat doe je eraan, niets”.

Dan gaat meneer Go even naar achteren. Prompt weten de klanten in de winkel de weg niet meer en kijkt het nichtje achter de vitrine ongerust om zich heen: “Waar is oom?” “Ja, ja,” zegt mijnheer Go met glimogen, als hij terugkomt en iedereen, nichtje en klanten, opgelucht zijn, “ik ben een eenvoudige winkelier.”

 

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag.

Go Oen Gwan 1929-2018

Oom Go van Toko Semarang

Oom Go (1929) resideert in Toko Semarang, aan de Haagse Danckertstraat. Ga er vooral heen, wanneer u kunt. Ondanks de vernieuwingen heeft de toko iets dat tijdloos is.

Wanneer u durft, werp dan een blik in de vriezer. Daar ligt ook obat in. En vormen die donker en vreemd zijn, niet voor ieders oog geschikt. Maar dat terzijde.

Go Oen Gwan heeft altijd goed opgelet en daardoor weet hij veel van vroeger. Ik interviewde hem een poos geleden tijdens de Tong Tong Fair. Tijdens het interview vertelde hij af en toe iets, waarvan iedereen dacht: wat? wat?

Zijn grootvader was kapitein der Chinezen te Pasoeroean. Hij werd rijk.  De suikercrisis.  Hoe de familie in de oorlog de rijen sloot.  En hoe zijn ouders wilden dat hij in de toko kwam, en hij dus alles opgaf wat hij voor zichzelf wilde en deed wat zij vroegen. Zonder wrok.

Het was door dit gesprek, dat ik opeens dichterbij de Chinese bevolkingsgroep in Indië kwam. Via Oom Go kon ik zo twee, drie generaties terug in de tijd. Weer besefte ik dat we nog zo heel veel verhalen over Indië nodig hebben. Gewone levensverhalen. Daar leer je het meeste van.

Nu is er gelukkig het Chinese Indonesian Heritage Center (CICH) met een Nederlandstalige website: klik en kijk.  De publieksmiddagen die ze organiseren zijn altijd bomvol. En het interessante is, ze trekken verschillende generaties aan. De jongeren lijken zelfs in de meerderheid te zijn.  Hoe actief ze kunnen zijn, hangt zoals vaak af van middelen en mensen, waarvan je altijd minder hebt dan je zou willen. Ik hoop dat ze in staat zullen zijn om heel veel verhalen van de oudsten vast te leggen, met Oom Go voorop.

Toen ik aan Oom Go dacht, borrelde zomaar een andere herinnering in me op. Ooit interviewde ik een Indische mevrouw van zekere leeftijd over haar kindertijd. Haar grootmoeder kwam ter sprake, en hoe: het gezicht van de mevrouw toonde warmte en bewondering. Oma was lief, maar ook een handelsvrouw eerste klasse. En van Arabische afkomst. Wat had ik haar levensverhaal graag willen lezen. Maar die kans is gemist.

Ga naar de bovenkant