Op zoek naar de familie (3-3)
Volgens mijn broer had hij van onze vader gehoord dat opa als een ware despoot – in hoeverre was hij streng, maar rechtvaardig? – kon heersen over het werkvolk. Opa had een driftig karakter. En soms kon men hem horen razen en tieren, als er iets mis ging in de productie.
Maar ik stel mij voor, dat het nooit is voorgekomen dat de plantagehouder met gemengd bloed, ook maar met een zweem van een gebaar van vriendschap zou willen neerhurken rond de kring van koelies bij het dobbelspel, een traditie van het werkvolk.
Niet alleen zijn waardigheid van machtige toewan (toean besar) hield dit tegen, de afstand van planter en werkvolk was groot en onoverkoombaar. De planter was op de plantage de heerser over de van oudsher min of meer onvrije arbeid. Die werknemers waren koelies, die deze vorm van werk als enige mogelijkheid zagen om inkomsten te verwerven.
In sommige bronnen wordt vermeld dat de koelies op basis van vrijwilligheid werden geworven, maar daar past wel van reserve bij. Ze werden veelal in de val gelokt door ronselaars en die val klapte dicht met vooruitbetaling van een deel van het loon, zodra het driejarige contract werd getekend. Omdat de plantages afgelegen waren, werd er door de planters onderling – naar voorbeeld van de koelies – veelvuldig gedobbeld om geldbedragen. Dit om de eentonigheid van het plantageleven te doorbreken. Carlo had als oudste zoon een goede band met zijn vader, hoewel hij niet deelde in de gokverslaving van zijn vader.
Andir
Mijn ouders hadden elkaar nog voor de oorlog uitbrak, ontmoet in Bandoeng. Mijn vader werkte al bij de technische dienst op het militaire vliegveld Andir, waar hij onder andere verantwoordelijk was voor het onderhoud van de (gevechts)vliegtuigen.
Mijn moeder, Geraldine Melanie (Milly) Boom, geboren op 24 oktober 1922 in Bandoeng, zat nog op school. Omdat haar opa, Frederik Anderson, commies was op een residentiekantoor op Java, moest zij volgens traditie goed onderwijs volgen. Zij zat nadat zij de Mulo afgerond had, op de AMS (algemene middelbare school) en zou daarna doorstromen naar de laatste klas van de Gouvernements-HBS B. Kinderen van bestuursambtenaren kregen voorrang bij toegang tot een middelbare school.
Oorlog
Toen de oorlog uitbrak, was mijn vader 28 jaar oud en mijn moeder 20 jaar oud. Door de oorlog werden zij van elkaar gescheiden, maar zij geloofden erin om elkaar na de oorlog terug te zien. Mijn vader werd op 19 augustus 1943 gevangen genomen en kwam in Japans krijgsgevangenschap. Eerst in het 15e bataljon Bandoeng. Dan werd hij vanuit het Tiende Infanteriebataljon Batavia (waarschijnlijk in mei 1944) via een Japans helleschip, mogelijk de Chuka Maru, vervoerd naar de dodenspoorweg Pakan Baroe op Sumatra. Het was een van de eerste transporten van krijgsgevangenen voor de aanleg van de Sumatraspoorweg.
Helleschip
De omstandigheden op het helleschip waren slecht: overvol, geen eten, drinken bestond uit brak water, veel kolenstof. Ook het leven in het kamp was erbarmelijk. De gevangenen werden over het algemeen slecht behandeld. Er was vaak weinig eten beschikbaar en men moest hard werken. Overtreders van de regels konden vaak rekenen op strenge straffen of martelingen.
Omdat mijn vader door het harde plantageleven weerbaar was geworden, overleefde hij de oorlog. Mijn moeder was buitenkamper, samen met haar moeder. Haar twee oudere broers kwamen ook in Japans krijgsgevangenschap terecht. Haar vader was al voor de oorlog in 1940 overleden.
De tijd erna
Ergens in november 1945 kwam mijn vader vrij. Hij is direct gaan zoeken naar zijn meisje (mijn moeder) en naar zijn familie. Hij ontdekte, dat de bezittingen en de plantage van zijn vader helemaal verwoest waren en vernam dat zijn ouders door de nationalisten weggevoerd waren naar een onbekende plaats.
Volgens mijn moeder, had mijn vader een heel goede band met zijn vader. Zij hadden een beetje hetzelfde karakter, branie-achtig, en avontuurlijk. Mijn vader was ook driftig, in de zin van vol levenslust. Door het Japanse krijgsgevangenschap kon hij echter ook soms lijden aan perioden van slapeloosheid en melancholie.
Mijn vader sprak weinig over de oorlog en de tijd daarna. Als mijn vader meedoet met de eerste politionele actie Operatie Produkt, om de plantages terug te winnen, heeft hij zijn vader nog steeds niet gevonden. Voor deze oorlog onderbreekt mijn inmiddels gehuwde vader zijn detachering op Biak (Nederlands Nieuw-Guinea). Mijn moeder blijft achter, hoogzwanger van haar eerste kind. Is mijn vader vrijwillig gegaan, of heeft hij daartoe een oproep van het Indisch leger ontvangen? In het eerste geval komen er allerlei vragen. Wat waren de overwegingen van mijn vader geweest om zijn prille huwelijk en jonge aanstaande gezinnetje in de waagschaal te stellen? Was er iets of iemand belangrijk genoeg om alles op het spel te zetten?
Droomverschijning
Op een keer vertrouwde mijn vader mij echter wel toe, dat hij op een warme middag, toen hij half aan het dromen was, er opeens een verschijning naar hem toekwam. Het was de droomverschijning van zijn vader, Gustaaf, die hem naderde, of hij iets wilde zeggen, en daarna weer verdween. Had zijn vader om hulp gevraagd? Waarom kwam zijn vader zo stilletjes en zwijgzaam? Waar was Gustaaf? Was het besluit tot deelname aan de politionele actie of het gehoor geven aan de oproep van het leger een onderdeel geweest van de zoektocht van mijn vader naar mijn opa? Is er van tevoren een woordenstrijd tussen het jonge echtpaar geweest?
Of heeft mijn moeder hem laten gaan. Berustend, stilletjes, met het verhaal van de droomverschijning in gedachten. Er was iets, wat nog gedaan, afgerond moest worden. Zachtjes verklaarde mijn vader, dat “later bleek, dat precies op die dag en op dat uur van de droom Gustaaf de Bats stierf in het nationalistenkamp Wonopringgo”. Op 18 februari 1947. Een stukje mystiek Indië. Die droom heeft mijn vader wel aan mij verteld, maar nooit dat hij in een gevechtseenheid van het KNIL had gezeten, en zich al vechtend – op zoek naar zijn vader – een weg heeft gebaand, Mijn vader had zijn (verwoede) zoektocht verzwegen, verdrongen. In dat zwijgen zit het verhaal geborgen.
Ereteken
Inderdaad vind ik op het afschrift van het uittreksel stamboek (nummer 54514) van mijn vader (Carlo Johannes Theodorus de Bats) vermeld dat hij op 15 mei 1933 – op 19-jarige leeftijd – werd ingelijfd als soldaat bij het KNIL (motorbrigade Batavia), waarna hij op 2 november 1933 met groot verlof gaat. In 1937 gaat hij gedurende 20 dagen voor eerste herhalingsoefening bij dezelfde motorbrigade Batavia. Op 1 mei 1946 wordt mijn vader gedemilitariseerd in de rang van sergeant. Hij is dan ook werkzaam – als burgermilitair technische dienst – op het militaire vliegveld Andir bij Bandoeng. Op 30 juni 1950 volgt de reorganisatie van het KNIL, en later volgt de opheffing ervan (26 juli 1950). De eerste politionele actie wordt niet vermeld op de kaart. In het algemeen worden de politionele acties met daartussen een wapenstilstand, niet vermeld op het stamboek. Waarschijnlijk voltooide mijn vader de twee politionele acties. Wel vind ik de aantekening: 30-11-1948. Gemachtigd tot het dragen van het Ereteken voor Orde en Vrede.