Nusantara

“de scheiding tussen de Indische binnenwereld en de Hollandse buitenwereld”

“Mijn vader, moeder, broer en ik, en als grote bijzonderheid onze lieve “kokkie”. Genomen op Scheveningen in 1938 toen mijn vader op tropenverlof was en wij in Den Haag in een pension woonden. De reis ging per boot en kokkie was gevraagd mee te reizen om op ons, de kinderen, te passen.”

Winnie Goldman-Schultz schreef me. Of ik haar verhaal wilde lezen. Ja, natuurlijk. Ik las het en moest het meteen herlezen, maar toen zat er een klem om mijn hart. Maar ik was blij dat ze het schreef.  En om het positieve einde. Het verhaal had ze ingestuurd voor de Nusantara wedstrijd.

Ik ben een Indische vrouw van 83 jaar, geboren in Semarang, Midden-Java

Omdat ik nu alleen ben, sinds 5 jaar weduwe, nemen de herinneringen een grote plaats in mijn gedachten in. Als een uitdaging zich voordoet – zoals deelnemen aan een schrijfwedstrijd – en omdat ik graag schrijf en praat, moet ik van mezelf op de uitdaging ingaan.

Willem Ruys

Als kind van twaalf ben ik met moeder en broer op de Willem Ruys in Holland beland. In mei 1948 stapten wij als volledig gezin van ouders, zoon en dochter aan boord om zes maanden tropenverlof van mijn vader te vieren. Tot groot verdriet werd mijn vader na drie dagen aan boord door een hartaanval getroffen.
Het was een verschrikkelijke gebeurtenis.
Wij hadden elkaar na de Japanse gevangenenkampperiode die drieënhalf jaar duurde, teruggevonden en dan raak je elkaar ineens weer kwijt. In overleg met de kapitein van het schip besloot mijn moeder mijn vader een zeemansgraf te geven. Haar reden was: hij hield van de zee, zijn werk bij Internatio, het scheepvaartbedrijf van de Rotterdamsche Lloyd in Indië, bestond veelal uit het bezoeken van binnengekomen schepen in Tandjong Priok, de haven van Batavia.

Wij waren opeens met ons drieën

Wij waren opeens met ons drieën. Moeder bleef in haar hut en kreeg overdag een rustige plek op het dek. Ik zwierf rond, mocht overal komen, voelde mij zeer eenzaam. Het leek alsof ieder van ons zijn eigen verdriet moest verwerken, de grote klap was nog niet doorgedrongen. Broer en ik zaten in de eetzaal opeens met ons tweeën in plaats van met ons vieren. We voelden ons bekeken en zouden het liefst onder de tafel zijn gaan zitten. Niemand van de passagiers – voor ons allemaal onbekenden – bemoeide zich met ons.

Vreemdelingen

Terugkijkend op de aankomst in Nederland en de periode daarna kan ik zeggen dat wij als vreemdelingen werden bejegend. Nederland was met haar eigen moeilijkheden bezig en men vroeg zich af wat wij hier kwamen doen. Zij hadden net hun oorlog achter de rug. Vertellen over wat achter ons lag kwam niet aan de orde. Een voorbeeld hiervan is het volgende: ik werd nagelopen door een groep jongens die mij uitscholdt voor aap. Ik begreep er niets van. Later drong het tot mij door, ons uiterlijk verschilde van de totoks, oftewel de Hollanders.

Ondanks de moeilijke beginperiode werd er van ons verwacht dat wij ons aanpasten, naar school gingen, niet zeurden, met het weinige geld niet ontevreden waren en zo gauw mogelijk de maatschappij in zouden gaan. Dat alles bijna zonder woorden van mijn moeder, die haar uiterste best heeft gedaan om op de been te blijven. Weer voelde ik mij eenzaam, wilde mijn moeder die haar man had verloren niet belasten met mijn angsten en onzekerheid. Dat ik een vader had verloren, die ik eigenlijk niet had leren kennen door de oorlogsperiode, was nog niet tot mij doorgedrongen.

pension

“Mijn moeder, broer en ik, omstreeks 1949 genomen in een onderkomen in Den Haag.”

Pension

Wij vonden onderdak in een pension in Den Haag. Mijn vader had alle reserveringen tot in de puntjes al vanuit Batavia geregeld. De pensionhoudster was heel vriendelijk voor ons Wij pasten ons aan, onder andere aan het Hollandse eten, het badkamer-gebeuren: geen douche maar alle drie achter elkaar in de badkuip in hetzelfde water, niet meer dan eens in de week. Ik was altijd de laatste en moest daarna de badkuip schoonmaken.
Als mijn moeder bezoek kreeg dat kwam condoleren kroop ik gauw onder de dekens waar niemand notitie van mij nam maar waar ik alles kon horen wat er gezegd werd. Bijvoorbeeld: Ja, zo is het, de beste gaat het eerst. Het schokte mij. Toen de vakantietoelage op was konden wij de twee kamers waar wij woonden niet meer betalen. Een oplossing van de pensionhoudster was dat wij tijdelijk konden verhuizen naar de zolder waar een paar ruimten werden gemaakt door gordijnen en lakens op te hangen.

School

Op een gegeven moment verhuisden wij van het pension in Den Haag naar een klein flatje aan de rand van Den Haag. Het dagelijks leven werd wat ‘gewoner’, we kwamen wat tot rust. Broer en ik mochten weer naar school. Ook toen was het, zeker voor mij, moeilijk om mee te komen op de HBS tegenover het Gemeente Museum in Den Haag. In Batavia had ik na de oorlog korte tijd bij de nonnen van de orde Ursulinen op hun HBS gezeten waar het onderwijs op een ander niveau lag. Hollandse kinderen hadden op de lagere school gezeten, hadden rekenen, grammatica, Frans en andere vakken geleerd. Ik miste vele vakken en zette een tandje bij om bij te blijven.

Mijn schooltijd was een samenraapsel van perioden met en zonder lessen. In het eerste Jappenkamp was er geen schoolgebouw. De nonnen, die in Indië het onderwijs in handen hadden, gaven les in de buitenlucht. De lessen waren vooral mondeling omdat er geen potloden en papier beschikbaar waren. In het tweede kamp waar wij naartoe werden vervoerd, werd er helemaal geen les gegeven, en in het derde en laatste kamp ook niet. Ik mat mij een houding aan van geen vragen stellen, niet over thuis praten, geen aandacht vragen.

Mond houden

Op een schoolkamp had op een gegeven moment iedereen ruzie met elkaar, behalve met mij. Dat kan ik mij nog zo goed herinneren, het voelde alsof ik er niet bij hoorde. In de klas was ik het enige getinte meisje. Een moment dat de aandacht op mij gevestigd werd kwam toen de lerares Nederlands, een strenge vrouw, vroeg wie er in de klas Rooms Katholiek was. Ik was de enige die mijn vinger opstak, waarop zij zeer negatief reageerde en ik alle blikken op mij gericht voelde. Naderhand had ik spijt van mijn actie en dacht: mond houden.

Mijn moeder en haar vriendinnen spraken weleens over het verleden in Indië en de kamptijd. Zij eindigden die verhalen altijd met “maar we hebben zo gelachen.” Ik vond dat vreemd en begreep dat niet. Zij en ik, maar ook mijn broer en vader hadden toch heel erge dingen meegemaakt in hun Jappenkampen, zoals de wreedheid van de Japanse bezetter, de honger, angst, ziekte en de vraag: hoe lang zal dit duren en zullen we elkaar ooit terugzien.
Ik heb die houding van mijn moeder ten opzichte van het oorlogsverleden ten dele overgenomen en begreep pas later dat het voor haar een manier was om ermee om te gaan. Mij heeft het enigszins geholpen om wat er gebeurd was te verzachten. De ervaringen verdwenen echter niet. Een hulp bij het leven in deze periode was het gevoel voor humor. Zowel mijn moeder, broer en ik bleken de zorgen van alledag aan te kunnen door onze humor te gebruiken. Dat maakte alles wat moeilijk was wat lichter en luchtiger zodat we weer verder konden.

de Indische binnenwereld

In ons nieuwe leven in Den Haag speelde ons verleden helemaal geen rol. Ik denk dat toen de scheiding tussen de Indische binnenwereld en de Hollandse buitenwereld is ontstaan.

In die Hollandse buitenwereld was ik aan mezelf overgeleverd, wat zich uitte in om je heen kijken, presteren, nieuwsgierig zijn naar hoe anderen het doen. Oorzaak van deze manier van leven was het feit dat ik mijzelf moest ‘opvoeden’. Moeder leunde in alles op mij, broer ging zijn eigen gang. Ik – puber – voelde mij verantwoordelijk voor het welzijn van mijn moeder. Zij kreeg te maken met financiële problemen, belastingaanslagen, contacten met het kantoor van mijn overleden vader. Omdat zij totaal niet op de hoogte was van deze materie bracht haar dit van haar stuk.
Ik kan mij nog diverse malen herinneren dat ik haar huilend in de woonkamer vond met moeilijke brieven in haar handen. Ik kon haar niet helpen, alleen maar naar haar luisteren en samen een bevriende persoon zoeken die ons kon helpen.

Indische jongen

Ik ben met een Indische jongen getrouwd. Dat gaf zowel in mijn omgeving als in de zijne de nodige opschudding. “Moet je niet een blanke vriend hebben in dit land.” Hoe groter de negatieve reactie hoe vasthoudender ik werd in mijn keuze voor hem. Gebleken is dat mijn gevoel goed is geweest: 55 jaar gelukkig getrouwd geweest met als kroon op het leven twee prachtige kinderen.
Op den duur is duidelijk gebleken dat mijn man zelfs voor mijn moeder mijn juiste keuze bleek te zijn. Hij was een lieve schoonzoon, was zeer attent voor haar. Hij liet haar meedelen in het leven van ons tweeën. Kortom, ze waren dol op elkaar. Wat bijzonder was, was dat er altijd humor in de lucht hing. Mijn moeder fleurde er van op als hij in de buurt was.

Ik heb mij beheerst

Het onbegrip van de buitenwereld heeft wel mijn hele leven op onverwachte momenten de kop opgestoken. Een voorbeeld: baas tegen mij, zijn secretaresse – we zijn in 1978 – “hoe is het mogelijk dat je dit bereikt hebt zonder voldoende scholing”. Ik had er geen antwoord op. Nog een incident: meisje van de boekhouding: “hoe komt het dat jij zo goed kan schrijven, jij bent toch niet in Holland geboren. Spraken jullie daar Hollands”. Ik heb mij beheerst.
Uiteindelijk heb ik 28 jaar als directie-secretaresse gewerkt met heel veel plezier. In die periode heb ik kennis gemaakt met voor mij interessante bazen, die wat over hun vak te vertellen hadden en dat met mij wilden delen. Ik kon daar in mijn persoonlijk leven van profiteren. Het maakte mij mondiger.

In balans

Gijs en Winnie

Terugkijkend moet ik vaststellen dat ik, ondanks mijn Oosterse karakter waar bescheidenheid een onderdeel van is, op beslissende momenten standvastig, eigenwijs en sterk ben geweest. Mij niet heb laten ondersneeuwen en in de schaduw heb laten wegzetten. Ik heb een eigen mening gevormd en heb niet alles voor zoete koek aangenomen.

Op dit moment moet ik vaststellen dat het verleden mij heeft gemaakt tot wat ik nu ben, sterker, met meer inzicht in de gebeurtenissen van alledag. Ik heb eigenschappen in mijzelf moeten ontdekken en gebruiken om een pad te vinden dat bij mij past, waar verleden en heden met elkaar in balans zijn.

Samengevat: op een schoen en een slof begonnen en kijk nu: een gelukkig mens!

Winnie Goldman-Schultz

 

Praktische schrijftip

Een levensverhaal schrijven hoeft niet altijd een groot werk te zijn. U kunt best klein beginnen met een paar kantjes. Over uw ouderlijk huis, de kindertijd en de jeugd, wat er gebeurde in uw volwassen leven. Of u in de computer schrijft of met de hand in een schriftje, dat maakt niets uit. U doet gewoon wat voor u het gemakkelijkste is.

Maar waar was Paatje Phefferkorn? (filmpje)

Paatje Phefferkorn

Op de afgelopen Tong Tong Fair misten veel mensen Paatje Phefferkorn. Ik ook. Elke keer ging ik even bij de Rotonde kijken, want waar mensen dansen, daar is Paatje te vinden. Maar dit jaar niet. Bij de infobalie hoorde ik dat Paatje in Patria zit, een van de woonzorghuizen van Nusantara. Dus ik naar Patria.

Indruk

Meteen toen ik binnenkwam, voelde ik me senang. De sfeer was goed, warm en gezellig. Klein minpuntje: de toko was dicht en ik winkel zo graag. Maar ik kwam voor Paatje. Hij woont op de negende etage, vast met uitstekend uitzicht.

Ik wist niet goed wat ik moest verwachten. Paatje is 96 jaar. Hij ziet nogal slecht, hij is tamelijk doof en hij zit nu in een rolstoel. En in een woonzorgcentrum kom je niet zomaar.

Druk

In een vertrek even verderop van zijn kamer zat Paatje achter een tafel. Ik vroeg hem waarom hij niet op de Tong Tong Fair was geweest. Dat kwam door lichamelijke mankementen: “Ik zat met mijn ogen, weet je.” En ook door drukte: “Beneden was ook een passar. Het was druk hier, gezellig druk.”  Misschien had het ook iets te maken met de tijd die achter hem ligt. Thuis wonen ging niet meer, dus moest hij weg uit zijn woning in Zeist, waar ik hem een paar keer eerder had bezocht. Paatje: “Ik ben hier terecht gekomen, hoe weet ik zelf ook niet helemaal. Maar ik had een ongeluk gehad.” Er waren voortekens: “Dus dat was al een soort waarschuwing.”  En dan vertelt hij dat de moeilijke ervaringen uit de oorlogtijd sterker terug zijn gekomen: “Ik heb er nu nog de naweeën van.”

Mentaal sterk

De lichamelijke mankementen waren dan wat toegenomen, maar hij was nog altijd de man die hij was. Mentaal sterk. Hij traint “zowat elke dag”, vertelde hij. Ja, ondanks die rolstoel. Dat tekent hem als sportman: doen wat je wèl kunt, het gaat niet alleen om de bewegingen van het lichaam. “Innerlijke kracht,” legt hij uit.

Zoals altijd zit Paatje vol verhalen over Indië. Hij is bezield van een plichtsgevoel die door te geven, te vertellen aan de jongeren die hem komen bezoeken. Wanneer je 96 jaar bent, zijn bijna alle anderen die jongeren.  “Ik krijg veel bezoek van mensen die meer willen weten.”

Fijnste moment: aan het einde van het filmpje zegt Paatje toe dat hij volgend jaar naar de Tong Tong Fair komt. Hoera!

Ga naar de bovenkant