Bersiap

DETA jongens werden ze genoemd

DETA-jongens, de uiitdrukking klinkt zo onschuldig. Maar dat was het niet. Jaren geleden was ik op een bijeenkomst waar ik de jongens, inmiddels mannen op leeftijd, ontmoette. DETA betekent:  Dienst Economische en Technische Aangelegenheden. We gaan naar Nieuw-Guinea. Dit artikel verscheen een hele tijd geleden in Moesson.  Ik plaats het weer, in de hoop dat er verhalen en herinneringen van de toenmalige DETA-jongens boven water komen.

“Gezond en vrolijk”, zegt Guus Sahetapy herhaaldelijk, als een van zijn honderden broers vraagt hoe het met hem gaat. Hij staat bij de ingang van de grote zaal waar de DETA-jongens elkaar ontmoeten. “We zijn broers, allemaal”, zei hij eerder tegen me. “We kennen elkaar langer dan we onze familie kennen, wij delen een lotsverbondenheid.” Die gaat lang terug, naar de jaren dat Guus met zijn broers op Nieuw-Guinea woonde en werkte. Nu is hij alweer 75, maar vandaag is hij weer de jongen die van Java vertrok.

Door de ogen van Guus kijk ik om me heen. Al die jongens, niet veel verschillend in leeftijd. Destijds gingen ze weg van Indonesië, na een lange tijd van oorlog en Bersiap. Ze tekenden een contract met DETA, om te beginnen voor een jaar. Een pop vijftig per dag verdienden ze, kost en inwoning inbegrepen. Op de foto’s in de bijzaal staan ze allemaal: de armen over elkaar, lachend in de lens. Maar ik zie ook meisjes, zittend op de rand van het zwembad. Guus legt uit: “Er waren ook ambtenarengezinnen uitgezonden. Die meisjes groeiden daar op. Die gingen dan wel zwemmen maar dan lette de vader altijd goed op. Het was daar niet zo ontspannen en vrij.”
De reünie is uitverkocht. Er is veel, erg veel belangstelling, vertelt Ankie Davies van de organisatie, juist nu de jaren gaan tellen voor deze generatie. Maar afscheid nemen is ook beseffen wie er nog wel zijn, en dat zijn vertellers zoals Guus: “Ik weet alles nog, alles.”

Bioscoop

“Ik was net 16 toen ik ging, twee oudere broers gingen mee. Wij wilden wèg uit het land. Toen ik kwam was ik een kind dat meteen volwassen moet worden. Maar ik had geen heimwee naar mijn ouders, dat kwam, er was geen toezicht, je mocht alles, je was daar vrijgevochten. Je werkte hard hoor. Huizen bouwen, goten graven, wegen en waterleidingen aanleggen, alles deden wij DETA-jongens. Na een jaar kon je blijven werken. Dat heb ik gedaan.”
“Ik was 28 toen ik Nieuw-Guina verliet. Na 12 jaar ging ik weg, dat was in 1962. We moesten. In Nederland kwam ik in een contractpension in Bennekom, later in Velp. Ik voelde me goed, ik had gespaard, en ik was nooit thuis want ik ging overal logeren. Het was alleen, je gaat van een warm land naar een koud land. De Hollandse meisjes… dat was een openbaring. Op Nieuw-Guinea noemden ze ons ‘tuig van Laban’, ze trokken hun neus voor ons op, maar hier, je kon gewoon met een meisje praten en als ze je aardig vond, ging ze met je naar de bioscoop. Ik heb mijn schade ingehaald. Daar heb ik enorm van genoten. Later werd ik wel ongelukkig, toen ik ging werken. Als je licht van huid was, kreeg je meer kansen. Er was nog steeds die koloniale mentaliteit.”
Guus Sahetapy vertelt verder. Zijn gezin. Zijn vele reizen, ook naar Nieuw-Guinea met zijn oudste zoon. En dat hij eigenlijk nergens thuishoort, niet daar, niet hier, en ook al niet op de Molukken waar zijn vader geboren is. Alleen vandaag is hij thuis, tussen al die andere DETA-jongens.

De zaal is inmiddels tjokvol, en iedereen wacht tot de band gaat spelen. Het programma loopt tot ver na middernacht. Heerlijke catering, bingo, foto’s en films, wat een organisatie zit hier achter. Om één uur ’s nachts is er alweer dansen met muziek, en dat is nadat de nieuwe jarigen om 12 uur precies zijn toegezongen. Wat een feest, wat een geschiedenis.

In de beeldbank van het Nationaal Archief vond ik wat foto’s uit 1960. De uitleg: “Op 22 november 1960 vertrok de “Grote Beer” uit Hollandia. Nu waren de passagiers particulieren, kleine zelfsandigen, ex “lokale krachten” en een groep ex-DETA-jongens, die op Gouvernementsvoorschot de reis naar Nederland aanvaardden, om elders een toekomst op te bouwen. Familie en vele vrienden deden de vertrekkenden uitgeleide.”

Weer woorden van afscheid. Weer ergens anders een nieuwe toekomst op zien te bouwen. En hoe, daarop had niemand een goed antwoord.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Over de voormalige landgenoten in Indonesië

landgenoten

Deze dagen denk ik met reden aan de voormalige landgenoten in Indonesië. “Zij konden toch kiezen?” Die vraag hoorde ik het vaak toen ik aan dit boek voor HALIN werkte. Over degenen die bij en na de onafhankelijkheid in het nieuwe Indonesië bleven. Kiezen, dacht ik dan, maar hoe vrij is die keuze?

Het lijkt of het kassian met de ouderen daar in golven gaat. Soms is er een televisieprogramma en dan weten we het allemaal weer.  Er zijn meer stichtingen dan HALIN die zich om hun lot bekommeren, en al werken ze op een eigen manier, ze hebben gemeen dat er altijd geld tekort is. Dat gaat vanzelf, als je voor de ouderen daar zorgt. Er is tekort aan alles. Niet iedereen heeft kinderen die voor je kunnen zorgen.

Kiezen

Wie minderjarig was, mocht niet kiezen. Dat deden je ouders voor je. Dus wat zij wilden, gebeurden. Geen vrije keuze. Er waren mensen die de zorg hadden voor hun vader of moeder die niet weg wilde of durfde. Wat weegt zwaarder in zo’n situatie: de zorg die je voelt, of verkassen naar een ander land? Of je hebt simpelweg niet alle papieren die de Nederlandse regering eist, voordat je naar Nederland mag. Die eisen waren aanzienlijk, ook al werden ze steeds minder hoog.

Nee, echt kiezen was het niet.

Ja, voor een aantal wel. En er zijn er ook, die het uitstekend hebben gedaan als nieuwe Indonesiërs. Maar het gaat nu over die anderen. Ik lees regelmatig dat er weer een boek over de dekoloniatie is verschenen, dat er weer een toneelstuk op de planken komt van de derde of vierde generatie die op zoek gaat naar de roots. Dan denk ik aan deze ouderen. Ze zitten vol met woorden, uitdrukkingen, ervaringen – meer dan de jongere generatie zich kan voorstellen. Deze generatie noemt zich onbevangen ‘Indo’, daar zullen deze ouderen heel voorzichtig mee zijn.

Terug

Deze dagen is er het nieuws van de teruggave van onder andere de zogeheten Lombok-schat; kostbaarheden op Lombok door het KNIL mee naar Nederland genomen. Een hele discussie over eigenaarschap hoort erbij. Over zorgplicht. Over de koloniale tijd. En ik weet dat hiervan een echo klinkt in het dagelijks leven van deze ouderen. Toen ik er was, hoorde ik het zelf: als er iets moeilijks in Nederland is,  gaan deze ouderen voorzichtiger over straat. Degenen met een Nederlandse naam helemaal.

Betaaldag

landgenotenVoor mijn HALIN-boek reisde ik naar Indonesië. In Bandoeng woonde ik een zogeheten betaaldag bij. In een bijgebouw van een kerk was dat. Iedereen op stoelen aan de kant. Dan een welkomstwoord van de contactpersoon. Daarna werd iedereen bij naam genoemd. Opstaan, naar voren, het geld voor de steun van die maand in ontvangst nemen.

Toen ik de zeer oude mevrouw van de grote foto boven zag, voelde ik dat kassian weer van binnen, het kassian dat pijn doet omdat je zo graag wil dat iets anders is dan het is en je weet, het is zoals het is.

Ik vroeg naar haar leeftijd. Ze was pas ergens in de 60 jaar. Dan weet je: een moeilijk leven.

Er waren ook ouderen met kinderen en kleinkinderen. Dat stemde me tot nadenken over het doorgeven van het Indische, dat wij hier in Nederland zo belangrijk vinden. Is het dat daar ook? Minder, lijkt het. De kinderen weten wel iets van dat vader of moeder in ‘de Nederlandse tijd’ leefden, de kleinkinderen al minder. Wat ik hoorde over de kleinkinderen was dat ze zich overwegend Indonesisch voelen. Vanzelfsprekend thuis in hun eigen land, al zijn ze misschien in hun uiterlijk toch iets anders dan de anderen.  Kunnen blijven in het land waar je familie woonde, vinden zij vanzelfsprekend – maar misschien is het wel een luxe.

Levensverhalen

De verhalen van de Warna Negara’s raakten me toen en raken me nog steeds. Al die ouderen daar, er zijn er nog zo veel, en ze komen zo op leeftijd met alle gevolgen van dien. Het is zo’n belangrijke generatie, aangeraakt door oorlog en Bersiap, de ouderen daar en de ouderen hier hebben verhalen om over te huilen. Maar vooral om naar te luisteren. Ik hoop dat er ook daar een derde generatie opstaat die op zoek gaat naar de verhalen uit de familie.

Praktische schrijftip

Moeilijke herinneringen liggen meestal verborgen onder een deken van verdriet of geen-weg-mee-weten. Toch zijn het vaak juist die herinneringen, waar de volgende generaties iets aan hebben. Zij moeten begrijpen wat het onvoorstelbare is geweest. Misschien kunt u feiten noteren: wat gebeurde er wanneer. Dat is toch iets. En mogelijk kunt u later wat meer schrijven. Wilt u hier eens met mij over van gedachten wisselen? Maak dan een afspraak voor een gratis overleg-gesprek via mijn digitale kalender. Klik hier en kijk hoe dat gaat. (Opent in een nieuw venster.)


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Waarom dat cijfer van de Bersiap zo belangrijk is

bersiap

Een eeuwigheid geleden ontmoette ik Herman Bussemaker. Of nou ja: ontmoeten. Ik zag hem, wist wie hij was en van de weeromstuit durfde ik niets tegen hem te zeggen.
Ik ging een lezing geven, hij zat in de zaal en luisterde.

Uitleg

Voor de jongere lezers en lezeressen even wat uitleg.
Dr. ir. H. Th. Bussemaker (1935-2015) was een erudiete, strenge en toch ook beminnelijke man. Hij was ondermeer voorzitter van de Vereniging Kinderen uit de Japanse bezetting en Bersiap 1941-1949 (KJBB) en voor mij vooral de auteur van Bersiap! Opstand in het paradijs (2005). Dat is een zwaar boek: het onderwerp. En ook een goed boek, door de degelijkheid ervan en door wat voelbaar is: de persoonlijke ervaring van de auteur ermee.

Cijfer

Na de lezing kreeg ik een knikje.
Dat was voor mij genoeg om opgelucht en blij te zijn.
En nu hij er niet meer is, al langer niet meer, spijt het me nog steeds niet langer met hem gepraat te hebben. Wat zou hij gezegd hebben van dat nieuwe cijfer van zesduizend slachtoffers uit de Bersiap, dat het dekolonisatie-onderzoek gaf?

Het boek

Ik nam Bersiap! Opstand in het paradijs uit de stapeltjes boeken in mijn huiskamer en zocht even. Daar stond op pagina 342:

Na de Indonesiërs hebben de Nederlanders de hoogste prijs in de Bersiap betaald. Het totaal aantal militaire doden aan Nederlandse kant is niet hoog, maar het aantal civiele doden wel. Schattingen lopen uiteen tussen 3.500 en 20.000 burgerdoden aan Nederlandse kant. Ik ben geneigd om uit te gaan van het hoogste getal, zeker als men het door honger en uitputting voortijdig overlijden van een aantal Nederlandse ouderen en kinderen in de zogenoemde Bersiap-kampen in aanmerking neemt.
Het merendeel van de Nederlandse burgers is echter omgekomen bij ontvoeringen en moordpartijen zoals in dit boek beschreven, met een piek in de periode oktober-november 1945.

Emotie

Wat ik voelde toen ik deze woorden las: mededogen, en een beetje pijn van binnen om hoe hij het zei, door honger en uitputting voortijdig overlijden van een aantal Nederlandse ouderen en kinderen.
Ik voelde ook het belang van het cijfer, de schatting die hij maakt – want dat geeft het gewicht. Het geeft er een erkenning aan dat dit een periode van belang was. De schatting is een serieuze inschatting, en Bussemaker neemt daarin dus mee: degenen die voortijdig stierven.

Ander cijfer

Nu het dekolonisatieboek Over de grens.
Daarin staat op pagina 452 de verantwoording van het Bersiap-cijfer:

Op basis van eigen onderzoek – onder andere in het bestand met slachtoffers van de Oorlogsgravenstichting en in lijsten en dossiers met namen uit diverse archieven – naar slachtoffers die van 17 augustus tot en met 31 maart 1946 vielen aan Nederlandse zijde, inclusief Indo-Europeanen, Molukkers en Indonesiërs, komen wij uit op een beredeneerd aantal van 3723 doden aan Nederlandse kant, van wie 1344 met zekerheid door geweld om het leven zijn gekomen.
Tellen we hierbij de 2000 vermisten op die in december 1949 nog geregistreerd stonden, en de ruim 125 omgekomen personen die in gebruikte bronnen zijn gevonden maar van wie de overlijdensdatum onbekend is, dan komen we uit op een verantwoorde schatting van bijna 6000 dodelijke slachtoffers.
Dit aantal ligt zeer dicht bij vroegere schattingen en weerspreekt de schattingen van 20.000 of zelfs 30.000 slachtoffers die de afgelopen twee decennia op grond van weinig onderbouwde aannames en extrapolaties, circuleerden.

Hierbij dus geen voortijdig gestorven ouderen en kinderen.
Het ligt er dus maar aan, wie je meetelt.
En als Herman Bussemaker ze meetelt, dan tel ik ze ook mee.

Doorgeven

Hierbij komt nog iets anders.
Dat deze periode zo beladen is met emoties, waardoor het moeilijk kan zijn om over te praten of te schrijven. Cijfers zijn niet het verhaal. Mensen zijn het verhaal.
En de jongere generaties moeten ook dit kunnen begrijpen.
Dus daar zit een afweging voor wat te doen, wat kan en wat is nodig, omdat ook deze tijd begrepen kan worden, voorzover mogelijk.

Yvonne van Genugten: “Ons museum is nu gesloten”

Contractpension Geerestein in Woudenberg. Op de eerste foto een verkleedpartij: mijn moeder is tweede van links vooraan zitttend.

“We werken nu anders,” zegt Yvonne van Genugten, directeur Indisch Herinneringscentrum. “De deuren zijn nu gesloten. Voor andere musea is het een ramp, maar gelukkig niet voor ons.”

Poekoel teroes: in gesprek met Indische ondernemers

“We werken nu allemaal in de cloud. Dus als ik op de werkomgeving inlog, heb ik toegang tot alle bestanden, de mail en ook de kantoortelefoon. Zo blijven we met elkaar in verbinding, en we kunnen doorwerken aan wat wèl door kan gaan.”

Ik praat met Yvonne van Genugten, directeur van het Indisch Herinneringscentrum, dat gevestigd is in Museum Sophiahof in Den Haag. De deuren zijn nog helemaal niet zo lang geopend, en in deze corona-tijd gingen ze met een klap dicht. Tentoonstellingen, lezingen, discussiemiddagen, alles dat gaande en komende was: weg. Het publiek zit thuis.
Net als Yvonne en haar medewerkers. De stemming onderling is heel redelijk gezien alles, en dat komt ook door de financiële situatie.

Subsidie

“We hebben de luxepositie dat we een gesubsidieerde instelling zijn. Bij collega’s zie ik dat ze meteen werktijdverkorting moesten aanvragen. Dat hoeft bij ons niet. Die subsidie geeft een bepaalde basis waarop we nu terugvallen, we zijn niet afhankelijk van publieksactiviteiten. Dus we vallen niet meteen om.”

Evenzogoed horen die publieksactiviteiten er wel bij. “Daarvoor kijken we nu naar de tweede helft van het jaar,” zegt ze.

Maar ja, wat dóét iedereen dan thuis?
De administratie bijwerken duurt ook niet eeuwig.
En iedereen is thuis, want de vakanties gaan nou helemaal niet door: “Ik zou zelf op 30 maart naar Dubai gaan, gelukkig kreeg ik een mail dat het kosteloos geannuleerd kon worden. Wat ooit belangrijk was, is er ineens niet meer. Het is omschakelen.”

Wat iedereen doet, is praktisch.
Programma’s voor de tweede helft van dit jaar voorbereiden. Teamoverleg met videobellen. Zorgen dat alles klaar is voor wanneer het leven weer min of meer normaal is in Nederland,

“Er lopen grote projecten waarvoor we subsidie hebben gekregen, zoals Huizen van Aankomst. Dat is een echt publieksprogramma in augustus. De piek van de voorbereiding is nu. Ik ben blij met de techniek die we nu hebben, daardoor kunnen we doorwerken.
We zagen elkaar in het begin nog een enkele keer op kantoor, wel met gepaste afstand, om de lopende zaken door te spreken en af te stemmen waar we wel mee verder gaan en wat we nu laten rusten. Nu vergaderen we online. Zelf werk ik aan de jaarverslagen en aan projectverantwoordingen en -aanvragen. Er is veel minder telefoon, er zijn nergens meer presentaties, dus ik kan doorwerken. De strategiedag met het bestuur en de staf is geannuleerd, daar keek ik wel naar uit.”

Gewone leven

Thuiswerken of niet, dat virus kan zomaar overal zijn. “Ik blijf zoveel mogelijk thuis,” zegt ze. “Buiten ben ik voorzichtig en ik hou afstand. We worden allemaal op onszelf en onze naasten terug geworpen. Dus ik probeer het verder over me heen te laten komen, want ik weet niet hoe lang dit gaat duren, voordat het gewone leven terug komt.”
Het klinkt nuchter. Maar misschien moet ze dat ook wel zijn in haar positie. denk ik. Als de directeur in paniek raakt, raken de medewerkers en de vrijwilligers ook van het pad. Dat moet niet.

Stip op de horizon

“Ik denk altijd: ik laat me niet gek maken. Een stip op de horizon zetten helpt altijd. Dan kun je vooruit blijven kijken naar de dingen die echt weer gaan komen.

De familie maakt een uitstapje

Die houding zit in de familie. Mijn moeder is in 1943 als driejarige geinterneerd, mijn grootmoeder heeft met haar vijf kinderen in verschillende kampen gezeten en ze heeft de Bersiap overleefd. Over die tijd vertelt mijn moeder pas de laatste jaren iets, dat kan ook door mijn werk komen. Ik hoor verhalen die elkaar tegenspreken, maar met elkaar komt de familie tot een breder verhaal. Mijn moeder is pas tachtig geworden. Ze wilde haar verjaardag groots vieren maar dat is door de omstandigheden niet doorgegaan. Dus dat doen we later.” Alweer een stip op de horizon, ook voor de tachtigjarige.

We praten nog even door over dat gewone leven van de toekomst. Hoe dat zal zijn. “Hopelijk waarderen we het dan meer. Omdat we nu zien, dat het niet vanzelfsprekend is.”


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje hieronder te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.

Ik heb al heel lang het voornemen om deze onrust in mij weg te schrijven

Indië, 1947. Jan Benetreu (1919) en Sylvia van Krieken (1922) zijn pas getrouwd. Knijpt u de ogen ook dicht? Ik wel. Dat jaar. Die jonge mensen.  Hun zoon Ed Benetreu stuurde een open brief aan Marion Bloem, die ik hier ook mag publiceren.

Geachte mevrouw Bloem,

Met heel veel belangstelling heb ik uw opinie Wat ik bij Pauw had willen zeggen gelezen.
Hoewel ik eigenlijk geen tijd heb (*) om te reageren, raakt dit onderwerp mij al een tijd zodanig dat ik graag even snel een spontane reactie geef. Ik ben het niet op alle punten met u eens, maar in essentie onderschrijf ik de strekking van uw opinie.
Zoals gezegd reageer ik nu spontaan waardoor mijn reactie niet altijd even logisch en gestructureerd van opzet zal zijn. Ik worstel de laatste jaren met deze problematiek en heb al heel lang het voornemen om deze onrust in mij weg te schrijven.

(*) Mijn zus is helaas nu in haar laatste levensfase als gevolg van die verschrikkelijke ziekte die ook uw zus heeft getroffen. Mij zus heeft geen partner en geen kinderen en ik ben het enige familielid. Dus veel zorgtaken, maar vandaag hebben mijn vrouw en ik dankzij vrienden een dag “vrij”.

de hele bladzijde was leeg

Het onderwerp houdt mij (70 jaar) de laatste jaren zeer bezig en ik ben me er helaas de laatste jaren pas van bewust hoe zwaar mijn ouders het hebben gehad.
Mijn ouders wilden nooit over die zwarte periode in hun leven spreken, af en toe een enkele opmerking of toespeling. Zelf wilde ik er nooit naar vragen of er dieper op ingaan. In het begin besefte ik de impact nog niet zo en later wilde ik er niet over beginnen omdat ik zag dat het pijn deed.
Mijn vader heeft op verzoek van zijn kleinkinderen zeer beknopt zijn leven beschreven. Over de oorlogstijd wilde hij het niet hebben. Er stond slechts zwart en de hele bladzijde was leeg met een schuine streep er door heen.

Verloren jeugd

Natuurlijk heb ik nu spijt dat ik pas heel laat ben gaan beseffen wat er in werkelijkheid speelde en hoe zwaar die periode geweest moet zijn.
Eerst de verschrikkingen van de oorlog (moeder op 17e jaar in Jappenkamp zwaar gemarteld, vader overlevende van de Birma spoorweg), daarna geen thuis, alles weg geen ouders, geen of nauwelijks familie en daarna het veranderde politieke klimaat en de Bersiaptijd. Een totaal verloren jeugd.
(ik ben totaal a-technisch, mocht niet met elektriciteit omgaan van mijn moeder omdat ze hangend met stroomstoten werd gemarteld; in dit kader vertelde ze dus wel iets over de oorlog, dus via zo’n omweg)

Mijn ouders waren het toonbeeld van lieve zorgzame ouders

Geen wonder dat zoveel mensen ‘verminkt’ uit die periode zijn gekomen en dat velen een geestelijke ‘deuk’ hebben opgelopen. Nu begrijp ik een beetje de klachten van vele Indo’s over hun soms hardhandige opvoeding. Ik ben enorm geschokt door het boek De tolk van Java. Ik heb zulke ervaringen gelukkig nooit meegemaakt. Mijn ouders waren het toonbeeld van lieve zorgzame ouders. Nooit geslagen, laat staan mishandeld. Juist omdat ze hun jeugd verloren hadden mochten de kinderen niets te kort komen. Wij hadden het niet breed, maar alles werd opgeofferd voor het welzijn van de kinderen. Maar ik besef nu heel goed dat het door al die ontberingen in hun jeugd ook anders had kunnen zijn.

Inzicht krijgen

Ik ben al heel lang van plan – ook op uitdrukkelijk verzoek van mijn kinderen – om elke herinnering op te schrijven en zaken te benoemen. Ik wil proberen door middel van het distilleren van mijn herinneringen en het analyseren van alle opmerkingen/gedragingen van mijn ouders inzicht te krijgen in hun zwaar getraumatiseerde jeugdperiode. En ook in de periode daarna, de onzekerheid, bij wie hoorde je, waar moest je voor kiezen, waar moest je naar toe. Verschrikkelijke dilemma’s voor die generatie. Deze problematiek wil ik proberen voor mij deels in kaart te brengen en te bewaren en eventueel door te geven. Het mag niet verloren gaan. Tot nu is het bij mij bij gedachten gebleven en geen tijd, geen tijd. Nu ik gestopt ben met werken mag dat niet echt een excuus zijn en ik merk dat het in me blijft borrelen. Dus dit is misschien een eerste stap naar aanleiding van uw opinie.

Wegcijferen en aanpassen

Helaas is deze problematiek pas zeer laat echt bij mij binnengekomen. Indische mensen hebben inderdaad de ‘gewoonte’ zich weg te cijferen en zich aan te passen. Ik heb dit ook herkend bij mijn ouders. Uiteindelijk hebben ze het fantastisch gedaan en zijn hun twee kinderen goed terechtgekomen. Maar het leed, het verdriet, de onzekerheid over hun toekomst, het zich niet geaccepteerd voelen, de onwetendheid/het gebrek aan kennis over de Indische Nederlander moet enorm pijn gedaan hebben. Pijn die ze hebben weggestopt en voor zichzelf hielden. Het spijt me enorm dat ik die pijn niet heb onderkend en er niet met mijn ouders over heb kunnen spreken. Dat doet mij zeer.

En ook ik moet bekennen dat ik tot diegenen behoor die niet gereageerd hebben en u in uw ogen niet gesteund hebben. Maar het besef van de problematiek is zoals hopelijk uit het bovenstaande is gebleken pas laat tot mij echt doorgedrongen

Indische geschiedenis

Na de periode met mijn zieke zus, zal ik zeker beginnen met het op papier zetten van mijn gevoelens en mijn bevindingen over deze problematiek. Ik heb het mijn kinderen beloofd, maar vind het ook belangrijk dat de Indische geschiedenis niet verloren gaat. Hopelijk blijft iets hangen over het verleden van Nederland en de Indische gemeenschap.

Ga naar de bovenkant