levensverhaal schrijven Indische Nederlanders

Gedicht Levensverhaal door Eric Stokking

levensverhaal

Wikimedia/Collectie Tropenmuseum

Levensverhaal

Mijn levensverhaal is zo’n lange weg.
Ik dacht, dat loop ik dan wel even.
Maar bij elke bocht hoorde ik: “Zeg,
Dìt moet je echt weer herbeleven!”

Dat doe ik dan, nieuwsgierig,
Maar dit houdt wel het tempo op!
Niet dat ik daar wakker van lig,
Of vaak toch wel
Ik zeg dan “STOP!”

Dát wil ik niet horen,
Ik heb dit weggestopt!
Het is voor mij al lang verloren.

Toch wordt er even op de deur geklopt,
Ik doe voorzichtig open
en stap voor stap zal ik verder lopen.

Eric Stokking


Mooi, hè? Zo gaat het vaak met herinneringen. Ze komen voorzichtig, want ze weten niet altijd even zeker of ze welkom zijn.  Daar zit ook enige verlegenheid in. Mensen kunnen voor zichzelf verlegen zijn. Om wat er was, om hoe het was, om juist dat ene en niet dat andere gedaan te hebben. Dat hoort allemaal bij een mensenleven. Het maakt ons tot wie we zijn, van binnen, wie we zijn voor onszelf.

Een levensverhaal schrijven is dus vooral voor uzelf. Het is een manier om de familieverhalen te bewaren, dat zeker. Maar het is ook een manier om voor uzelf de balans op te maken. Terugkijken en wegen: hoe was dat voor mij, hoe heeft dat in mijn leven doorgewerkt, wat vind ik er nu van?

Tijd voor uzelf

Het is dus tijd voor uzelf reserveren. En ik weet dat juist dit moeilijk kan zijn, voor degenen die gewend zijn klaar te staan voor anderen, te zorgen en te regelen. Dat zijn degenen die altijd het kleinste stukje spekkoek nemen. Uit gewoonte.  Dat is lief, en tegelijkertijd zeg ik: is er genoeg voor uzelf?

Samen

Dit jaar krijg ik meer mails van vijftigplussers, zestigplussers die in Nederland geboren zijn maar wel hart en ziel naar het Indische neigen. Omdat ze Indisch zijn, of op een andere manier ermee verbonden zijn en blijven. Ja, en wat betekent dat, hoe is dat vroeger geweest en wat ermee te doen? Dat zijn ook levensverhalen die belangrijk zijn.  Voor uzelf en ook voor anderen. Schrijven is blijven. (Hoera!)

 

 

 

Gratis workshop Levensverhaal schrijven

 Gratis workshop Levensverhaal schrijven

Gratis workshop Levensverhaal schrijven

Klaar om nu eens écht uw levensverhaal op te schrijven? Of dat van uw vader of moeder? Want dan ligt het tenminste vást, voor nu en voor later.

Heeft u er ook genoeg om het steeds uit te stellen naar morgen? Of van piekeren over hoe u zoiets nou moet beginnen? Bent u er klaar voor nu dat mooie levensverhaal op te schrijven, voordat het niet meer kan? En bent u bereid om ermee aan te slag te gaan? Dan is dit uw kans: een gratis workshop Levensverhaal Schrijven!

Een uur lang leg ik u uit hoe u het moet aanpakken om een levensverhaal op papier te krijgen. Het is geen hogere wiskunde. Alleen een kwestie van het weten en het dan doen. Ik heb met mijn methode zo’n dertig boeken geschreven. Die methode werkt dus. En in deze workshop leg ik aan u uit hoe die methode in elkaar zit. Dan kunt u erna aan de slag.

De workshop Levensverhaal is op zondag 28 oktober 2018, om 20.00 uur. Legt u pen en papier klaar?

In het kort:

  • Bent u klaar met het uitstellen naar morgen en overmorgen waardoor het er nooit van komt?
  • Wilt u moeilijke ervaringen van u áf schrijven?
  • Bent u al twintig jaar bezig en is het nóg steeds niet af?
  • Of heeft u juist geen idee hoe u moet beginnen?
  • Bezit u genoeg levenservaring om te weten dat u het met een beetje hulp best voor elkaar krijgt?
  • En bent u bereid om plezier te beleven aan het schrijven?

Dan is dit de oplossing voor u. Het enige dat u hoeft te doen, is u op te geven voor de workshop. Maar alléén doen als u deze keer echt dat verhaal op papier wilt gaan zetten. Ik heb er enorm veel zin in om wat ik weet aan u te vertellen. Doet u mee of doet u mee?

klik hier om u op te geven

met hartelijke groet,

Vilan

Mijn Javaanse oma Raden Adjeng Momoh

Javaanse omaTelkens weer als ik in een toko of op de Pasar Malam tussen de Javaanse koekjes ook wadjik zie liggen denk ik even terug aan mijn Javaanse oma Raden Adjeng Momoh.

 

Een verhaal van: Arnold  Herbig.

 

Muziek klinkt zacht uit de radio. Mammie en ik zitten in de huiskamer. Alhoewel, Mammie zit op de bank een tafelkleed te borduren terwijl ik naast haar lig te lezen. Het wachten is op Pappie want zodra hij thuis is, kunnen wij aan tafel voor het middageten.
Het geschuifel van blote voeten nadert ons en weldra staat Sanapi, onze baboe dalam, bij ons.
“Ndòrò”, zegt zij, “bij ons op de achtergalerij staat een vrouw die naar u of ndòrò toean vraagt.”
“Wie is het?” vraagt Mam.
“Dat weet ik niet ndòrò, dat zei de vrouw niet. Zij zei alleen dat zij de ndòro njonja en de ndòrò toean heel goed kent.”
Mammie legt haar handwerk naast zich neer en staat dan op. Gevolgd door Sanapi loopt zij mij voorbij. Nieuwsgierig als altijd heb ik het boek rap naast mij neergelegd en volg beide vrouwen op een afstand.
Vanaf de binnengalerij zie ik vóór de keuken Ira, onze kokkie, in gesprek met een oudere Javaanse vrouw. Naast de vrouw staat op de grond een koffertje van gevlochten rotan. Tijdens het gesprek draait de vrouw zich om en ziet Mammie op zich afkomen. Mammie houdt haar pas een tel in om daarna snel naar de vrouw toe te lopen.

Sedert ons gezin na de oorlog weer enkele jaren is herenigd, weet ik dat de vriendenkring van Pappie en Mammie ook Javanen en Chinezen omvat. Dit in tegenstelling tot de vriendenkring van Oma Juul door wie ik de eerste zes jaren van mijn leven ben grootgebracht. Daarom zijn er soms momenten dat ik mij nog verwonder over mijn ouders.
Kijk Mammie nu! Zo gauw zij bij de vrouw is aangekomen neemt zij haar in haar armen. Wanneer de vrouwen hun omhelzing hebben verbroken, zegt de oude vrouw: “Adoeh non, ik heb zó verlangd jullie weer terug te zien. Door de oorlog wist ik niet meer waar jullie zaten. Het is zo lang geleden, ja non?!”
Mammie en de vrouw raken elkaar steeds weer even aan. Het lijkt of zij zich ervan moeten overtuigen dat de ander voor haar staat.
Plotseling draait Mammie zich naar mij om en zegt: “Nolleke, kom jij eens hier en groet Oma eens netjes.”
Ik twijfel even want waar komt deze Oma opeens vandaan? Ik heb geen Javaanse familie dat weet ik zeker!
“Nolleke, hoor je wat ik gezegd heb? Kom hier!”
Mammies stem klinkt nu heel ongeduldig, voor mij een teken om subiet te gehoorzamen.

Ik loop naar de oude vrouw toe.
“Dag Oma”, zeg ik terwijl ik haar een hand geef.
“Allah njootje, wat ben jij groot geworden. Ik heb je zoveel gedragen toen je nog een baby was”, zegt mijn nieuwe Oma in het Indonesisch.
“Nolleke, breng jij Oma’s koffer naar jouw kamer. Lieke komt toch nog niet thuis dus kan Oma bij jou op de kamer slapen.”
‘Ook dat nog’, denk ik, ‘wij hebben hier achter toch een logeerkamer!’
Ik weet dat ik niets hoef te zeggen wanneer mijn mening niet wordt gevraagd dus doe ik maar wat mij is opgedragen.
Wanneer Pappie thuis komt, volgt hetzelfde toneel. Hij omarmt de oude vrouw die bijna in zijn omhelzing verdwijnt.
De volwassenen hebben elkaar heel wat te vertellen terwijl ik met mijn boek naar mijn kamer ga om weer verder te lezen.
Het middagmaal wordt opgediend en wij gaan aan tafel. Tot mijn verbazing schuift Oma niet bij ons aan tafel aan. Zij gaat weer naar achteren naar de bedienden. Op mijn vraag waarom zij dat doet, krijg ik van Pappie alleen als antwoord dat Oma bij het avondeten wel bij ons aan tafel zal zitten. Aan zijn stem hoor ik dat ik niets meer moet vragen en beter mijn bord kan leegeten.
Het is middag, Pappie is nog op kantoor en Mammie en ik zitten op het platje voor het huis. Op het tafeltje tussen ons in staat een kopje koffie voor Mam, een kopje thee voor mij en een schaal met plakken roti koekoes. Na over ditjes en datjes gekletst te hebben vertelt Mammie over mijn Javaanse Oma.

De ouders van Pappie waren Opa Charles en Oma Eugenie, zij woonden in Midden-Java. Zij hadden vijf kinderen waarvan Pappie de oudste was. Het huwelijk van Opa en Oma ging niet goed en daarom besloten zij uit elkaar te gaan.
Oma Eugenie leerde toen Opa Karel kennen. Zij besloten met elkaar te trouwen en vertrokken met de vier zusjes van Pappie naar Batavia.
En Opa Charles? Opa had een Soendanese vrouw leren kennen en vroeg haar of zij bij hem wilde komen wonen. Die vrouw was Oma Momoh. Opa en Oma Momoh vertrokken naar Oost-Java waar Opa, samen met Pappie, op een vezelonderneming ging werken. Opa en Oma kregen samen vijf kinderen. Zij waren gelukkig samen totdat kort na de geboorte van hun jongste dochter Opa overleed. Oma Momoh had het niet breed maar met de maandelijkse geldelijke bijdrage van Pappie kon zij haar gezinnetje draaiende houden.
Mammie was nog maar zestien jaar toen zij met Pappie trouwde, maar zij was nu wel de vrouw des huizes en daarom moest zij allerlei zaken leren die een huisvrouw diende te weten. Oma was daarbij een grote steun voor haar.
Tijdens de oorlog hadden zij elkaar uit het oog verloren tot niet zo lang geleden de vroegere chauffeur van Pappie achter de woonplaats van Oma was gekomen. Daarop had Pappie Oma een briefje gezonden en haar gevraagd een keer naar ons toe te komen.

Na mammies verhaal waren wij beiden even stil, maar dan wilde ik weten waar Oma nu was. Mammie dacht dat Oma bij de bedienden zou zitten.
Dat kan ik niet begrijpen, als zij mijn Oma is dan behoort zij bij ons te zitten en niet achter. Ik sta op en wil het huis ingaan.
“Wat ga jij doen?” vraagt Mam.
“Oma halen, zij hoort toch bij ons?”
“Laat Oma met rust. Zij komt heus wel als zij dat wil.”
“Neen, ik ga haar halen.“
“Nolleke luisteren!”
“Maaam”.
“Ga je gang zoek het dan maar zelf uit.”
Ik loop naar binnen. In de woonkamer komt de scherpe geur van een krètèk sigaret mij tegemoet. Bij mijn slaapkamer aangekomen zie ik Oma op de rand van haar bed zitten met een sigaret in haar hand.
“Oma djangan merokok di kamar saja toch. Niet in mijn kamer roken oma. Kom mee naar voren bij Mammie zitten.”
“Nee njootje, ik ga wel bij Ira zitten. Ik hoor niet bij jullie daar voor.”
“Oma maar ik wil dat u met mij meekomt.”
“Njootje luister jij nou naar Oma, ik hoor daar niet.”
Terwijl Oma opstaat pakt zij haar pakje sigaretten op, streelt mij even over het hoofd en verlaat de kamer.
“Oma wil niet bij ons zitten”, zeg ik tegen Mam als ik weer terug ben.
“Ik heb je gezegd om Oma met rust te laten maar jij wilt weer eens niet luisteren.”
“Maar als zij mijn Oma is dan …..”
“Nolleke houdt nu op. Ik wil er niets meer over horen!”
“Goed, mag ik naar Dolf?”
“Als je maar zorgt dat je op tijd thuis bent.”
“Mam, Dolf woont hier naast hoor.”
“Dag jong.”

Bij het avondeten zit Oma wél bij ons aan tafel. Ik durf daar niets over te zeggen maar ik begrijp de grote mensen soms niet.
Wanneer het voor mij bedtijd is geworden geef ik niet alleen Pap en Mam een nachtkus maar ook Oma Momoh.
“Njootje wat voor koek zal ik morgen voor jou maken?” vraagt zij voordat ik naar mijn kamer ga.
Ik hoef niet lang na te denken en zeg: “Wadjik graag Oma en lekker zoet.”
De volgende middag bij de thee staat een schaal met wadjik op tafel.
Wadjik is een heel simpele koek die gesneden is in een ruitvorm en is gemaakt van kleefrijst, goela Djawa en klappermelk. De wadjik die Ira maakt of Mammie een enkele keer voor mij koopt, is gemaakt volgens het geijkte recept en dus nooit zoet genoeg naar mijn smaak. Maar vandaag proef ik dan eindelijk de koek zoals ik die wil hebben.
De tijd verstrijkt en het is voor Oma weer tijd om naar huis te gaan, maar de dag vóór haar vertrek maakt zij nog een keer mijn koekje voor mij.

Sindsdien komt Oma Momoh regelmatig bij ons logeren en altijd staat dan de wadjik voor mij klaar. Dan wordt Mammie in het ziekenhuis opgenomen en ik zie Oma nog één keer aan Mammies ziekbed. De tijd verstrijkt. Pap ligt weer voor een lange tijd in het ziekenhuis. Tijdens de oorlog heeft hij TBC (tuberculose) opgelopen en door verwaarlozing heeft de ziekte weer zijn kop opgestoken. Nadat Pap op een gegeven moment wordt ontslagen terwijl hij in het ziekenhuis ligt, hertrouwt hij met Marian. Zij was voor ons geen onbekende. Zij werkte als verpleegster in het ziekenhuis waar Pappie na de oorlog was opgenomen. Mammie, Pappie en Marian werden vrienden en hielden door de jaren heen altijd contact me elkaar.
Na een bezoekje van Marian aan Oma Momoh, komt Oma regelmatig Pappie opzoeken. Een enkele keer ontmoet ik Oma in het ziekenhuis. Enkele weken na een valpartij in de badkamer van het ziekenhuis komt Pap te overlijden.

Een paar maanden daarna krijg ik toestemming om naar Nederland te vertrekken. In afwachting van mijn vertrek logeer ik tijdelijk bij de Chinese familie voor wie Marian werkt, wanneer op een dag Oma Momoh het voorerf komt oplopen. In haar hand heeft zij een pakketje gebonden in een theedoek. Oma mag niet via de voordeur naar binnen, neen, zij moet via de tuindeur naar achteren lopen! Oma is maar een eenvoudige Javaanse vrouw en is niet welkom in de woning van deze rijke Chinese familie. Ik schaam mij dat ik haar op deze wijze moet ontvangen. Fluisterend bied ik haar mijn verontschuldigingen aan maar dan zegt zij zacht: “Njootje, Oma is al oud en ik heb veel meegemaakt. Het is goed zo.”
Op de achtergalerij gezeten ontknoopt Oma de theedoek en ja, ik had het kunnen weten! In haar hand houdt zij een schaal met mijn geliefde, zoete wadjik. Oma vertelt dat zij op een dag Marian in de stad was tegengekomen en van haar had gehoord dat ik binnenkort naar Holland zal vertrekken. Zij is blij dat ik eindelijk kan gaan, want in Indonesië heb ik geen toekomst. Met tranen in onze ogen nemen wij afscheid van elkaar.

Als ik jaren later met Dick, mijn levenspartner, een bezoek breng aan Indonesië is mijn Javaanse Oma Raden Adjeng Momoh lang geleden heen gegaan en net als Oma is ook mijn heerlijke, zoete Javaanse koekje nog maar een herinnering.


Voor de Indonesische woorden heb ik de oude schrijfwijze aangehouden.

Raden Adjeng = titel voor vrouw van adel
of Momoh Oma’s echte naam was, kon niemand mij vertellen
later leerde ik dat Oma de Njai van Opa was. Gelukkig werd zij goed behandeld
baboe dalam = voor vrouwelijke bediende voor in huis
ndoro njonja/toean = Hoog Javaans voor mevrouw/meneer.
Naar gelang van haar leeftijd wordt een vrouw aangesproken met: non of nonnie (klein meisje), njonja moedah (jonge dame) of njonja (mevrouw). Bevindt de njonja zich in dezelfde kamer als haar moeder dan ‘zakt de njonja in waarde’ en wordt ze weer njonja moedah genoemd.
Het voorgaande geldt ook voor een man: sinjo, njo of njootje (kleine jongen), toean moedah (jonge heer) en daarna toean. Bevindt de toean zich in dezelfde kamer als zijn vader dan wordt de toean weer toean moedah.
Soenda = streek in Midden-Java waar, naar men zegt, de mooiste vrouwen van Java vandaan komen
krètèk sigaret = sigaret met kruidnagel al dan niet gerold in het fijnste binnenblad van de maïskolf

 

Een echtvriend van onder de waringin

Op 4 februari 1938 publiceerde Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië een bijzonder vermakelijk verhaal over een gestolen eend. Die was weg. Opgegeten. Evenzogoed was het diefstal. Ik kwam een opvallende uitdrukking tegen: een “echtvriend van onder den waringin”. Wat betekent dat ongeveer?

Hier komt het hele artikel. Zo leuk, met al die details.

Staartje van een Manila-Eend

De Landrechter te Batavia behandelde de zaak tegen den Europeeschen beklaagde Van der S., tot voor kort mandoer bij een particulieren nachtveiligheidsdienst, wien lichte begunstiging ten laste gelegd was. Als getuigen in deze strafzaak fungeerden de Europeesche jongelui B. en Br. Laatstgenoemde verscheen in het blauwe pakje van Soekamiskin voor den rechter, terwijl B., die zijn straftijd reeds achter den rug heeft, „in civiel” zijn opwachting maakte.

Beiden zijn zij inderdaad geen onbekenden voor de politie en Justitie. Het eerste, gezamenlijke, vonnis werd geïncasseerd, toen zij voor den Politierechter te Batavia terecht stonden wegens het plegen van diefstal met braak, op klaarlichten dag, ten huize van een Chineesche vrouw in gang Hauber ketjil 11, waar zij ook woonden. Vervolgens hadden zij zich, wegens diefstal door insluiping ten huize van den heer De Hond op Kramat, gepleegd in den vooravond, eveneens voor den Politierechter te verantwoorden. Br., die den diefstal gepleegd had, werd toen opnieuw tot gevangenisstraf veroordeeld, terwijl B., die buiten was blijven wachten, werd vrijgesproken, omdat het wettig en overtuigend bewijs niet kon worden geleverd, dat hij geweten had wat B. in de woning van den heer De H. ging doen en dat hij voor die woning op den uitkijk had gestaan.
Vervolgens stonden beide jongelui nog voor den Landrechter terecht vanwege het doodslaan van een Manila-eend, afkomstig uit den (gemeentelijken) vijver aan den Lembangweg, met een sikoe-sikoe (breekijzer). Ze hadden deze zaak uit eigen beweging aangegeven, omdat ze, toen de affaire van de inbraak in gang Hauber aan het rollen was gebracht, met een schoone lei wilden beginnen. De eend was ten huize van Van der S., bij wien B. en Br. toen inwoonden, volgens alle regelen der lekkerbekkerswetenschap klaargemaakt en verorberd.
En in deze nieuwe zaak ging het er om, dat Van der S., de gastheer, precies geweten had, althans vermoed moest hebben, dat het met de eend geen zuivere koffie was geweest en dat hij niettemin gedaan had, alsof zijn neus bloedde, de eend door zrjn Inlandsche vrouw had laten klaarmaken en er vervolgens braaf van had gegeten.

 

De Eend van Tante

Beklaagde Van der S. begon en eindigde met hardnekkig schuld te ontkennen. Hij vertelde, dat omstreeks Februari 1936 B. en Br. bij hem waren komen inwonen: ze zouden nl. voor hun eigen kost zorgen, doch B. zou de helft van de huishuur dragen, waarvan echter niets was gekomen.
Argwaan had beklaagde heelemaal niet gekoesterd. B. beweerde, dat hij bij de N. K. P. M. in Zuid-Sumatra werkte en dat hij over eenigen tijd weer terug zou gaan; Br. voerde weliswaar niets uit, maar men moet zich nu eenmaal niet met andermans zaken bemoeien en aangezien beklaagde geen last van zijn not paying guests had gehad, had hij zich van hen niet veel aangetrokken. B. had bovendien bij zijn komst ruim ƒ 150 op zak en daar kan mem een heelen tijd van leven.
Toen kwam de avond, dat de twee jongelui met een eend thuiskwamen. Ze maakten me wakker, aldus vertelde beklaagde, en zeiden dat ze een eend hadden meegebracht, die reeds achter in de keuken lag. Op de vraag hoe ze aan die eend waren gekomen, had B. geantwoord, dat hij het beest van zijn tante op Petodjo had gekregen. Bekl. had dat zonder meer geloofd, was weer gaan slapen, ditmaal extra-fijn in het vooruitzicht den volgenden morgen eenige eendenboutjes te kunnen verschalken.
Daaraan had dan ook niets gemankeerd. Bekl.’s Inlandsche vrouw had er een heerlijk zwartzuurtje van gemaakt en met z’n allen had men voor de rest gezorgd: dieven, diefjesmaat en de respectieve vrouwelijke aanhangselen.
Maar nu zij voor dit geval hadden moeten brommen, schenen B. en Br. het niet meer dan billijk te vinden, dat ook Van der S. de eendenboutjes niet voor niets kreeg. Beide getuigen waren in hun verklaringen uiterst bezwarend, vooral 8., die lachend zijn verhaal deed.

„Hallo, we hebben wat fijns”

Dien avond thuiskomend, aldus B., riep ik tegen Van der S., die in de slaapkamer was: „Hallo, we hebben wat fijns op den kop getikt, zeg. Een vette Manila-eend”.
“Schreeuw niet zoo hard,” zei Van der S., “anders hooren de buren het.” En vervolgens, bij het overnemen van de eend uit de handen van B.: “wees voorzichtig, praat er niet over; ik zal wel zorgen, dat er geen veertje overblijft, zoodat de politie niets vindt als ze een inval mocht doen . . .” Persoonlijk had Van der S. daarna het vette eendje op de kast in de keuken gelegd.

Het debat tusschen beklaagde en getuige B. was niet onvermakelijk, zij het ook minder hartelijk van toon en wezen. Zoo voegde beklaagde den getuige op een gegeven moment allervinnigst toe: „Ik heb dat beest nooit vast gehad, B., dat lieg je”. Waarop B., kalm en lachend: „Ach jij, je bent de man die achter de schermen wilt blijven, maar nu lukt dat niet meer.” En toen bekl. weer, blazend van nijd: „Heelemaal niet. Dat is alles gelogen. Als ik het ook maar vermoed had, dat de eend van diefstal afkomstig was, had ik het zelf aan de politie doorgegeven.” En vervolgens de getuige, op zijn beurt dupliceerend: „Ja hè, jij bent de flinke kerel. Maar je moet den Landrechter ook vertellen, dat je mij opium wou laten smokkelen en dat ik daarop niet wou ingaan.” Beklaagde persisteerde standvastig, ook toen Br. hem eveneens bezwaarde, door o.m. te verklaren dat bekl. had gezegd: ik zal de veeren wel door mijn vrouw laten wegmoffelen. Als de politie dan een inval doet, vindt ze toch niets meer. Maar beklaagde hield vol: hij had de eend niet aangeraakt, had niet in de verste verte vermoed dat het beest niet van B.’s tante cadeau was gekregen enz. enz.

Bier en Pait als Huishuur

Want hij herhaalde het met klem en waardigheid: als hij ook maar iets vermoed had, dan zou hij Wist de Landrechter wel (en dat kon navraag velen) dat hij, beklaagde, in de drie jaar gedurende welke hij bij dien particulieren nachtveiligheidsdienst werkzaam was geweest, de meeste zaken had aangebracht? Dat hij meermalen de politie tips had gegeven, om op het spoor van misdaden te komen? Hier, inspecteur W e r s o n van de derde sectie wist daar alles van. En nou was-ie, alleen „door die rot-eend”, zijn baantje van bewaker der misdaad kwijtgeraakt.
De Landrechter kwam, onaardig genoeg, heelemaal niet onder den indruk van deze lijst van wapenfeiten. Hij bromde zelfs zooiets van dat je nu eenmaal dieven met dieven vangt, en dat men zeer wel zaken bij de politie kan aanbrengen en zelf zaakjes afwikkelen, om tusschen de bedrijven door persoonlijk dingen uit te halen, die niet in den haak zijn.
Getuige B. was overigens een zeer kwade en hechte tegenpartij. Hij werd bij wijze van spreken kalmer naarmate bekl. zich opwond, en deelde nog mede, dat bekl. hem had overgehaald, samen te gaan wonen. Inderdaad had hij nooit de halve huishuur betaald, maar daar stond tegenover dat hij beklaagde heel vaak had getracteerd op bier en pait en hem ook dikwijls had meegenomen naar de bioscoop. De halve huur was dus in natura dubbel en dwars betaald geworden
Toen wilde de Landrechter weten, waar bekl.’s vrouw thans wel was; want die moest er toch ook iets van geweten hebben hoe het gegaan was.

Het afvallige Vrouwtje

Maar deze mevrouw Ojé bleek foetsie en dubbel-afvallig. Want in de eerste plaats had ze bekl. in den steek gelaten, om haar geluk elders te beproeven, en in de tweede plaats had ze bij haar verhoor door de politie beklaagde vrij onbehoorlijk bezwaard.
Ja, bevestigde bekl., ze is aan den haal. Ik geloof dat ze nu in Bandjermasin zit, maar weten doe ik het niet. Ik zelf kan haar nergens vinden, terwijl ik haar noodig heb voor een andere zaak.
Je hebt haar natuurlijk zoolang aan den haal laten gaan, hè?, veronderstelde de Landrechter listig.
O neen, zei bekl., ze was allang weg voordat deze zaak begon.
Niettemin, de verklaring van de trouwelooze mevrouw Ojé werd er niet minder bezwarend door. Bij de thuiskomst der jongelui met de eend had ze tegen haar echtvriend van onder den waringin gezegd: Jan, ik begrijp niet, dat jij je met zulke menschen als B. en Br. inlaat.


Niettemin, de verklaring van de trouwelooze mevrouw Ojé werd er niet minder bezwarend door. Bij de thuiskomst der jongelui met de eend had ze tegen haar echtvriend van onder den waringin gezegd: Jan, ik begrijp niet, dat jij je met zulke menschen als B. en Br. inlaat.


Landrechter: Ze vertrouwde dat eendenzaakje dus niet. Misschien kwam dat wel, omdat zij geen mandoer bij een nachtveiligheidsdienst was en dus niet zoo verstandig was als U beweert te zijn geweest. ..
Oan had mevrouw Ojé bekl. ook nog hooren zeggen: ssst, schreeuw niet zoo hard, anders hooren de buren het. En den volgenden dag: nou, zeg, jullie hebben een goede eend uitgezocht, er is geen veertje meer te vinden, daarvoor is gezorgd.
Beklaagde gaf den strijd niet op. Hij viel maar weer terug op zijn wapenfeiten bij den nachtveiligheidsdienst en zijn waardevolle tips aan inspecteur Werson. En dan zou hij, bij een voorwaardelijke straf, wellicht een nieuwe baan kunnen krijgen.
Landrechter: Tja, met dieven vangt men dieven. Maar je kan zelf ook wel wat vangen, een dooie eend b.v. En er zijn er, die het veel handiger aanleggen en de zaken door anderen laten opknappen.
Waarop getuige B. maar weer inviel met: Ja, Landrechter, hij wou me opium laten smokkelen, maar ik wou niet. En getuige Br. had toen nog een verhaal omtrent een clandestienen Mauser, welken bekl. voor hem zou verkoopen, hoewel hij bekl. gezegd had, dat het een clandestien vuurwapen was.
Bekl.: Dat is niet waar. En ik heb inspecteur Werson zoo vaak geholpen.
Landrechter: Ja, dat is een manier. Anderen aanbrengen en het zelf ook doen. Als jij dacht, dat het zaakje van die thuiskomst met een dooie eend gezond was, moet je zelf toch wel een heel domme eend geweest zijn. Je bracht veel zaken aan, dus zoo dom was je niet en bovendien zie je er ook wel leep uit.
Wat vanaf het begin wel duidelijk was geweest, werd steeds duidelijker. Beklaagde hing.
Ik zal gratie vragen, kondigde hij reeds aan voordat het vonnis uitgesproken was. Er hangt voor mij zooveel van af, het gaat om een nieuwe baan.
Maar de Landrechter kwam ook toen geenszins onder den indruk. Doe wat je niet laten kunt, zei hij bijna minzaam. En voor mij gaat het hierom, dat niet alleen de dief, doch ook de diefjesmaat er achter gaat.
Het vonnis luidde: twee weken (onvoorwaardelijke ) gevangenisstraf.

Houdt u ook een dagboek bij?

dagboeken

(Wikimedia Commons/ Nationaal Archief)

Wie deze foto ziet, denkt: wie is zij? En ik denk: hield ze een dagboek bij? Van deze mooie intelligente vrouw heb ik geen naam, maar haar gezicht vertelt me dat haar leven inhoud had. Toen, daar, met alles dat ze gewoon en ongewoon vond.

Zulke levens hebben wij ook, vol gewone en ongewone dingen. Houdt u een dagboek bij? Voor later, voor kinderen en kleinkinderen? Het kan al in een klein notitieblokje. Dat u iets schrijft over uw dag. Over waar u aan moest denken toen er dit of dat gebeurde. Dat u over vroeger droomde.

Grootmoeder

Zelf dagdroom ik soms dat mijn grootmoeder een dagboek bijhield en dat het er opeens is, en dat ik dan haar zo leer kennen. Waar ze van hield. Of ze snel boos was. Wat ze graag at.  Ik heb haar vooral gekend als vrouw op leeftijd, knorrig vanwege allerlei toestanden. Maar op oude foto’s lacht ze zo vaak, en ze ziet er uit als iemand die in heel veel plezier heeft. Die vrouw heb ik nooit gekend.

Zeg nou zelf, hoe graag zou het dagboek van uw grootmoeder lezen?

Er zijn gelukkigen die een kookschrift van oma hebben. Dat komt heel dicht in de buurt daarvan, vooral wanneer er kleine verhalen bij staan. Maar dat heeft niet elk kookschrift. Een foto-album is supermooi, alleen: die bijschriften ontbreken zo vaak.  En als ze er zijn, roept dat vragen op. Wie, wanneer en waarom eigenlijk?

Generatie

Dat is het ongeluk van de generatie die veel vragen over Indië heeft. Veel moeders en grootmoeders – of hun echtgenoten – hielden geen dagboek bij en vertelden niet zo heel veel, omdat ze de kinderen niet wilden belasten. Zij moesten in Nederland een leven opbouwen.  “We zijn nu hier.”  Gelukkig zijn er nog ouderen om vragen aan te stellen. Maar ooit zijn wij, bent u, de oudere generatie. De oudste generatie.

Levensverhaal

Zoals wij naar de foto van deze vrouw kijken, zo kijken latere generaties naar een foto van mij of u. Een dagboek bijhouden kan een mooi begin zijn om een levensverhaal te schrijven. U went een beetje aan het schrijven. Het blijkt best te gaan. Dan kunt u verder.

dagboek

Helemaal links: mijn eerste dagboek

Ik ben zo ook begonnen, dat zag u al aan de foto. Toen ik tien jaar was, kocht ik bij de toko zo’n glimmend notitieboek. Er staat zelfs diary op de rug. En ik begon, gewoon voor mezelf, om op te schrijven wat er die dag gebeurde en hoe ik me voelde. De dag erna deed ik het weer. En zo werd het een gewoonte. Als ik wil weten hoe ik was toen ik elf, twaalf jaar was, lees ik het dagboek en dan ben ik weer bij het kind dat ik was.

Als u vandaag met uw dagboek begint, is dat een goede dag. Volgende week leest u het alweer met belangstelling terug. Het leven gaat zo snel. Leg het vast.

Stichting Japanse ereschulden en de erkenning

Japanse ereschulden

“‘t is een klotevolk,” zei de een kalm. Een ander: “Ik sta hier voor mijn ouders, die hebben ze doodgehongerd.” De derde: “Wij blijven hier komen tot de Japanse keizer op zijn knieën gaat of tot de laatste van ons er niet meer is.” Een later spreekt de voorzitter woorden van diplomatie, van de geleidelijke weg, van de dialoog zoeken, en hoe tactvol dat ook klinkt, hij zal net zo min wijken als de anderen.

Japanse ambassade

Die middag ben ik bij de maandelijkse demonstratie van de Stichting Japanse Ereschulden. We staan op de stoep tegenover de Japanse Ambassade aan de Tobias Asserlaan in Den Haag. De zon schijnt. Het is een rustige buurt, vol ambassades en je zou kunnen denken dat er hier een gezellig groepje mensen staat. Tot je ziet dat sommigen een JES-hesje dragen, wit met een rode cirkel erop, die creatief bewerkt is. Daarop staat: “Pay your debts”, en voor de zekerheid staat dezelfde boodschap er ook in Japans schrift. Alles is zéér goed leesbaar, evenals de tekst op de spandoeken. In de ambassade hebben ze de lamellen dichtgedaan. Er beweegt niks. Het lijkt net, of niemand in de ambassade wil weten hoeveel jaren oorlogsellende er op de stoep aan de overkant staat. Toch kunnen ze er de klok op gelijk zetten, want de mensen van JES komen elke maand, ook als het vriest, regent of ijzelt. En dat doen ze meer dan twintig jaar lang.

Ereschuld

Vandaag biedt de Stichting Japanse Ereschulden voor de 173ste keer een petitie aan, bestemd voor de Japanse minister-president. Dat aanbieden doet de voorzitter met enkele leden van het bestuur. Ze worden ontvangen door de ambassadeur. Hek open, naar binnen. Wij wachten en praten.
Die middag zijn er zo’n zestig, zeventig mensen, maar in het begin waren er wel 400. Ook toen de Stichting 60 jaar bestond. Uit dat jaar dateren de knalgele paraplu’s met JES-slogans, die ik vandaag ook zie. Een mevrouw zegt: “Als ik op 15 augustus naar het Indisch monument ben geweest, rijd ik hierlangs en dan steek ik de paraplu even uit het raam.” Erkenning, daar gaat het om. Van de schuld, de ereschuld vooral, die de Japanse regering draagt voor het oorlogsleed. Daar hoort een spijtbetuiging bij en vervolgens een compensatieregeling.

Diplomatie

JES heeft de weg van de diplomatie gekozen. Praten, ook met de Nederlandse regering. Als ik aanbied een steen door de ruiten te keilen, hoeft dat niet. “Dan schiet iedereen de loopgraven in en wat heb je dan?” Dat is waar. Het moet moeilijk zijn de balans te vinden. Al die herinneringen van toen… en toch, nu een geaccepteerde gesprekspartner willen zijn.
Ha, daar is de voorzitter weer. Op de Japanse stoep nog wel. Hij vertelt over het gesprek, en verzekert dat het woord ‘ereschuld’ vaak is gevallen. Dan zijn we een minuut stil om degenen te herdenken die er niet meer zijn. Daarna zingen we twee coupletten van ‘the captives’ hymn’, met regels als ‘may the day of freedom dawn’. Het klinkt lekker hard, ook door de geluidsinstallatie die JES meenam. In de ambassade zitten ze vast met hun handen over de oren.

Tram

De demonstratie is nu officieel afgelopen, maar tijdens de lunch wordt er verder gepraat. Ook over het wel en wee, want de meesten komen al jaren lang. Ik loop langzaam naar de tramhalte. De zon schijnt nog steeds. Als de tram langs het Binnenhof boldert, zie ik een groep Japanse toeristen staan. Het is een vreemd gezicht, maar volgende maand ga ik weer naar een koempoelan.

 

Stichting Japanse Ereschulden (JES)
Opgericht: 2004, Stichting sinds januari 2009
Aanwezig: ca 60, aantal donateurs circa 12.000
Activiteiten: demonstratie voor de Japanse ambassade te Den Haag (elke tweede dinsdag van de maand), aanbieden van petities, aandacht vestigen op de rechtsongelijkheid
Website: www.japanse-ereschulden.nl
Eigen periodiek: JES Nieuwsbrief


Dit artikel verscheen eerder in Moesson

Stichting Sakura en de kinderen van een Japanse vader

Japanse vader

Die zaterdagmiddag ben ik in Spijkenisse, waar de stichting Sakura een bijzondere bijeenkomst heeft. Een terugblik op de reizen naar Japan is aangekondigd. Japan, dat is voor de leden het land waar hun vader is geboren. Moeder, vader, oorlog, dat is het verhaal in drie woorden. Eigenlijk is het veel langer. Ik zal die middag ademloos luisteren en Indische gezichten zien met Japanse ogen.

Zoekacties in Japan

“Vooral toen we pas bestonden, hebben we veel zoekacties in Japan gedaan. Door ons netwerk daar vonden we veel vaders en familieleden terug,” vertelt Claudine Meijer, secretaris van de Stichting. Zelf heeft ze haar vader nooit ontmoet, een foto bezit ze evenmin: “Ik ken alleen zijn naam”. De situatie van Claudine staat niet op zich. Voorzitter Richard Volckmann schat dat er ongeveer tweeduizend “lotgenoten” in Nederland zijn: “Er is vaak schaamte, want in de Indische gemeenschap ben je een kind van de vijand. Van de tweeduizend zijn er ongeveer vijftig lid.” Die leden koesteren de Stichting, die sinds 1995 een open oor en hart biedt aan deze lotgenoten.
De oorlog is voorbij en toch niet, denk ik als ik luister naar de levensverhalen. Al zijn de kinderen van toen nu zestigplussers, ze zijn nog altijd een beetje (of meer) het kind dat ze waren. Een kind dat het eenvoudige verlangen heeft van moeder en vader te houden. Alleen ligt dat hier gecompliceerd. Door de afkomst van de vader maar ook, vertelt Claudine: “Soms heb je een lieve pleegvader gehad met een oorlogsverleden, die wilde je niet kwetsen door naar je Japanse vader te vragen. Die opvoedvader kan echt lief zijn geweest, maar ook een eigen trauma aan zijn kamptijd hebben overgehouden. Er zijn opvoedvaders die dat op ons afreageerden, omdat we een Japans gezicht hadden.” Van wie mag je dan ongestraft houden, vraag ik me af.

Japanreizen

Goed zijn zoals je bent, is het laatste dat hier vanzelf spreekt, begrijp ik. Of een familie hebben waar je thuishoort. Het lijkt me zo’n levensrecht. Maar waar zijn deze kinderen thuis? Nederland vindt het verschil tussen Indisch en Indonesisch al héél moeilijk. De Indische gemeenschap accepteert gemakkelijker ‘Jappenhaat’ dan een Japanse vader. Richard: “Leden zeiden vroeger dat ze Chinees bloed hadden, vanwege hun uiterlijk. Dat kon wel.” In het Indisch Platform zat Claudine naast bestuursleden van de Stichting Japanse Ereschulden aan tafel. Dat ging, maar op persoonlijk niveau is het anders. Ik hoor een man vertellen dat hij vijftien jaar was toen hij hoorde dat zijn vader Japans was: “Ik wist meteen dat het een geheim was.” Zijn de ‘kinderen’ dan thuis in Japan? Wel en niet. De ontvangst door de Japanse vader of de familie kan hartelijk zijn, dan mag je erbij horen. Een man zegt trots dat een familielid vond dat hij zo op hun vader leek. Maar de Japanse familie kan ook elk contact weigeren, en dan mag je wéér niet zijn zoals je bent.
Het zijn lastige onderwerpen voor een zaterdagmiddag, al zijn er ook veel foto’s te zien van de Japanreizen en is er ruimte voor, nou, gewone gezelligheid. Veel eten is er ook.

Kinderen

De ‘kinderen’ worden ouder en de Japanse vaders ook. Velen zijn overleden. Een graf bezoeken kan troost bieden, maar, zegt Richard: “We richten ons op de toekomst. Daar betrekken we ook onze kinderen in, want die hadden een ouder die naar een eigen identiteit zocht.” Dan gaat het groepsgesprek verder en komen er weer nieuwe verhalen over vaders, moeders en ‘kinderen’ die naar Japan gingen. Ik zit er stil bij en luister, met een beetje verdriet van binnen.

Stichting Sakura
Opgericht: 1995
Aanwezig: circa 25 van de ongeveer 800 leden
Activiteiten: regionale bijeenkomsten, themadagen, jaarlijks barbequefeest, zoekacties in Japan, reizen naar Japan.
Website: www.stichting-sakura.nl/
Periodiek: twee keer per jaar Sakura Bulletin
Facebook: Kijk en klik


Dit artikel verscheen enigszins gewijzigd eerder in Moesson.

dominee Stanley Tjahjadi van de Indische kerk

Stanley Tjahjadi   Zo is de dominee. Vrolijk als het kan, met aandacht voor wat er werkelijk toe doet. Hij kwam uit Bogor naar Nederland om hier de Indische kerk te steunen. Dat is officeel de Geraja Kristen Indonesia Nederland (GKIN). Een interview met de dominee.

God heeft een plan met mij

“In Indonesië vieren we 17 augustus”, zegt Stanley Tjahjadi. Zijn ogen gaan glanzen als hij aan de kerkdiensten in zijn geboorteland terugdenkt. Dat is immers de dag waarop in 1945 de Indonesische republiek werd uitgeroepen. Een feestdag is het. Dáár. Hier in de gemeente is het anders: “Uit respect voor de Indische leden vieren we niets.” Vier jaar is hij alweer in Nederland als een van de twee full time predikanten bij de Geraja Kristen Indonesia Nederland (GKIN). Hij voelt zich ook een beetje zendeling, vertelt dominee Tjahjadi, want hij komt iets brengen naar de Nederlanders, niet alleen als predikant maar ook vanuit zijn achtergrond. Perspectief wilde daar graag meer over weten. “Ik geloof dat God een reden had om juist mij naar Nederland te sturen. Voor mij was het moeilijk: ik ben niet jong meer en ik moest een nieuwe taal leren. Maar ik geniet van deze tijd. Er is nog veel dat ik hier moet doen. God heeft een plan met mij.”

Mijn moeder zei: ‘Het was de droom van je vader om naar Nederland te gaan.’

U bent inmiddels er zeker van dat u hier met een reden bent. Maar toen u in 2007 beroepen werd, aarzelde u. Hoe is die verandering gegaan?
Het was een worsteling, dat zeg ik eerlijk. Toen de vraag kwam, was ik voorzitter van de synode van Geraja Kristus met het hoofdkantoor in Jakarta. Wij, mijn vrouw Santi en ik, woonden in Bogor. Elke werkdag reisde ik van Bogor naar Jakarta. Mijn kerk in Bogor was tamelijk groot; we waren met vijf predikanten. Elke zondag hadden we drie diensten. De eerste dienst begon om zes uur ’s morgens en dan ws de kerk vol! Vol! Altijd, duizenden mensen is heel gewoon. Dus ik was in mijn comfortzone. Ik hoefde niet naar het buitenland. Maar toen kwam de vraag van mijn vriend Linandi van de Nederlandse GKIN of ik wilde solliciteren. Mijn moeder zei: ‘Het was de droom van je vader om naar Nederland te gaan.’ We – mijn vrouw Santi en ik- hebben aan God gevraagd om de weg te openen, als dit de bedoeling voor ons was. En dat is gebeurd.”

In Indonesië is dat ondenkbaar.

Dus toen kwam u hier in de kerk. Dat moet wennen zijn geweest. Niet alleen door de taal, maar ook door de cultuur.
Ja, o ja! (Lacht) Nederlanders zijn eigenwijs. Veel mensen bidden niet eens meer. Ze blijven ook gemakkelijk weg uit de kerk. Als iemand zich beledigd voelt, komt hij gewoon niet meer. In Indonesië is dat ondenkbaar. Wat er ook gebeurt, je komt naar de dienst, je praat met de dominee. Hier is iemand opeens weg. Zomaar!

Als je van iemand houdt, dan wil je toch bij Hem zijn?

Wat doet u daaraan?
Ik ga naar ze toe, thuis. Om daar te praten. Dat is de persoonlijke benadering, die is het belangrijkste. Samen delen. Niet top down omdat ik de predikant ben. We praten gelijkwaardig, als in een vriendschap. En ik vraag ze dan om weer te komen de volgende zondag. Als je van iemand houdt, dan wil je toch bij Hem zijn?
Maar ik weet ook dat het voor ons in Den Haag een probleem is dat de diensten ’s middags beginnen. We hebben geen eigen gebouw, dus moeten we wachten tot de diensten in de Nederlandse kerk zijn afgelopen. In Nederland moet je soms op een zondag werken, iemand anders heeft een uitnodiging voor een verjaardag of de zon schijnt en het strand roept… en ze gaan ergens anders heen. Ik begrijp het en toch zeg ik: God moet de eerste prioriteit zijn. Mijn gemeente in Bogor komt voor alles naar de dominee toe, uit zichzelf. In Nederland moet je een afspraak maken. Dus ik maak afspraken, veel afspraken, elke dag afspraken. En dan reis ik door het hele land, om te preken en mensen te bezoeken.
Ik doe altijd mijn best om zo te preken dat mijn gemeente de aanwezigheid van God voelt. Dan komen ze terug. Santi helpt me met mijn preken, want ik ben soms te rationeel. Zij kan meer empathie geven. Als ik preek, heb ik vijftien, twintig minuten, meer niet.”

Wij moeten in vriendschap met elkaar leven.

In augustus staat u voor een moeilijke taak. Op 15 augustus capituleerde Japan waardoor de oorlog in het voormalige Nederlands-Indië afgelopen was. Indische mensen hoopten toen dat ze weer in vrede konden leven. Twee dagen later werd de Indonesische republiek uitgeroepen. In uw gemeente zijn de leden Indonesisch, Indisch en ook Hollands. Hoe gaat u daarmee om?
Het is… we weten dat… (zucht diep) Wij moeten in vriendschap met elkaar leven. In Indonesië vieren we de onafhankelijkheidsdag. Er zijn speciale diensten, we eten samen, het is een mooie dag. Maar in Nederland is dat niet altijd mogelijk. Ik moet me aanpassen, ik moet rekening houden met mijn gemeente. Het hangt er ook vanaf waar ik in die maand moet preken. Wij hebben vijf regio’s en elke regio heeft een eigen karakter. Bijvoorbeeld, in Amstelveen is een sterkere Hollandse dan Indonesische cultuur. Dat komt doordat de meesten in Indonesië een Nederlandse opleiding hadden voordat ze hierheen kwamen. In Rijswijk-Den Haag leeft de Indonesische cultuur van traditie sterker; komen meer oudere Indische mensen, zij hebben de oorlog meegemaakt. Dan bidden we samen, in vriendschap.

Is dat genoeg?
Ik hoop het. Vriendschap is het belangrijkste in deze wereld waarin zoveel mensen elkaar haten. Daarom is de persoonlijke ontmoeting zo belangrijk. Dat is voor Indonesiërs vanzelfsprekender dan voor Nederlanders. Indonesiërs maken geen afspraken zoals Nederlanders. Maar we zijn een kerk. Geen gezelligheidsclub. We mogen niet naar binnen keren, we hebben een taak om naar buiten te gaan, om een voorbeeld voor de omgeving te zijn.

Ik kom uit een familie van predikanten: mijn opa, mijn vader, mijn oom, bijna iedereen!

In Nederland is het niet echt in de mode om in God te geloven. Wat vindt u daarvan?
Laat mij dit verhaal vertellen. Ik kom uit een familie van predikanten: mijn opa, mijn vader, mijn oom, bijna iedereen! Als jongen was ik ‘babah binong’ (ondeugend) en ik dacht dat ik vanzelf naar de hemel zou gaan omdat er zoveel predikanten in mijn familie waren.

Een oude protestantse kerk te Bogor (wikimedea commons, Tropenmuseum)Predikant worden? Niets voor mij. Zo dacht ik. Maar toen ik zestien jaar was, zei een voorganger: ‘We kunnen niet meeliften met iemand anders’. Het was of hij het tegen mij had. Daarna merkte ik hoeveel God aan mij wilde geven. Door Hem heb ik mijn vrouw ontmoet aan de Sekolah Tinggi Teologi (Theologische Hogeschool) in Jakarta, door Hem heb ik een opleiding kunnen doen en door Hem ben ik nu hier. Elke dag ben ik daarom blij. Veel Nederlanders verbergen hun identiteit als christen. Het is net of ze van maandag tot en met zaterdag een masker dragen en op zondag durven ze te laten zien zoals ze echt zijn.
Voor mij is het de belangrijkste vraag hoe ik mijn gemeente zo kan toerusten dat ze hun geloof in het dagelijks leven ervaren, dat ze Gods liefde en macht voelen. We moeten het uitdragen.

Tafeltennis

Maar ook de dominee is een mens die steun nodig heeft. En ontspanning, als het moeilijk is geweest. Wat doet u dan?
Ik tafeltennis twee keer per week. In Bogor heb ik vroeger een kampioenstitel gehaald. Nee, geen wedstrijden meer. Alleen voor het plezier. En een keer per maand is er een ministerium vergadering. Met collega’s praten we over wat moeilijk is, in het werk en in het persoonlijke leven. Dat is ook vriendschap.

De GKIN is voortgekomen uit de zending in Indonesië. In Nederland is de denominatie evangelisch met reformatorische elementen. Sinds 2008 is er een samenwerkingsovereenkomst met de PKN. Momenteel kent de kerk in Nederland vijf regio’s: Amstelveen, Arnhem/Nijmegen, Rijswijk/Den Haag, Schiedam/Dordrecht en Tilburg. De diensten zijn in het Nederlands en in het Indonesisch.  De kerk is o.a. op Facebook: klik en kijk 


Dit artikel verscheen eerder in het toenmalige Perspectief, blad van de PCOB. Portretfoto Otto Snoek.

Indisch gedicht: Bijna ondergronds

Indisch gedicht

(Tropenmuseum/wikimedia commons)

Soms krijg ik zoiets moois in mijn mailbus, dat ik vraag of ik het mag delen. Margie van de Pol stuurde me een gedicht. Ik zeg er verder niets over, dit voelt u of niet.


Bijna ondergronds
Ik herinner mij een park en in dat park liepen mensen.

Kon niet missen, mijn soort.
indo’s en indisch dus.
Alsof ze in de vertraging konden versnellen.
Hun blik gefocust maar toch overal elders.
Zenuwachtig en toch rustig.
Altijd op hun hoede en toch blijven vertrouwen.
Bah!
Ik verzin maar wat.
ik ben gila dat weet je toch?

Vanuit mijn verstopplek onder de grond hoorde ik de stoet aan komen dreunen.
Met mijn kop boven de aarde bekeek ik ze.
Witte zakdoeken wapperde in de wind.
Die mensen raakte elkaar aan.
Armen over schouders en vooral de vrouwen liepen gebukt.
Kasian toch…
Dat woord heb ik zo vaak gehoord.
Ze vonden mij zielig, kasian dat kind.
Kan niet bij haar ouders blijven.

De mensen in het park liepen achter een kist aan,
een dode.
Idioot zeg , om met een dode in een stadspark te gaan lopen.
Dat hoort niet zo.
Onvoorspelbaar, die indo’s!
Net zo gila als ik .

Diep onder de grond
Leef ik.
Ten dode opgeschreven?


 

Een gebeurtenis op Java over mystieke sterke krachten

 mystieke sterke krachten

Mas Par werkt al zo’n 25 jaar bij mij in de huishouding. Hij is met mbah Warni getrouwd. En zij hebben 1 zoon Hanif van 13 jaar. Voor een periode van meer dan 12 jaar hebben wij in het bergplaatsje Bandungan gewoond. Een klein bergdorp iets ten zuiden van de grote plaats Semarang.
Maar wij wonen nu in Purworejo. Dat is dicht bij hun geboortedesa Brenggong. Daar in Bandungan heb ik een ervaring met de mystiek van sterke krachten meegemaakt. En ik werd er bij betrokken. Maar ik wou eerst mas Par daarover laten vertellen.

Mas Par vertelt

Deze gebeurtenis over ‘sterke krachten’ speelde zich af in het bergdorp Bandungan, waar oom Rudy heeft gewoond. Eerst iets vooraf. Ik werkte toen in de huishouding samen met kokki mbah Umi. Wat later werd mas Yanto als tuinman aangenomen. Kokki Umi is na een paar jaar weer naar haar geboortedorp, teruggekeerd omdat zij trouwplannen had. En toen waren alleen mas Yanto en ikzelf bij oom Rudy. Ik werkte het langst voor oom Rudy. Vanaf toen oom Rudy voor een korte tijd in Jogja heeft gewoond. Maar nu sinds 2008 wonen wij, samen met oom Rudy, in Purworejo. Intussen ben ik met Warni getrouwd. Wij hebben een zoon Hanif die dit jaar met de ‘grote school’ is begonnen.

Par vertelt over de diefstal in 1e huis in Bandungen

Op een dag vertelt oom Rudy ons dat er veel geld uit zijn kast was gestolen. Het ging om een groot bedrag aan Singapore dollars. Het is vermoedelijk gebeurd toen oom Rudy voor een paar dagen weg was. Maar toen oom Rudy terug kwam, had hij het niet meteen ontdekt dat er geld uit zijn kast was gestolen. Pas enkele dagen later ontdekte hij het. De diefstal vond plaats in het eerste woonhuis in Bandungan. Maar wij stonden op het punt om naar een 2e huis in Bandungan te verhuizen. Mas Yanto, verdacht onze buurvrouw bu Sum, van de overkant, dat zij het geld uit de kast had gestolen. Maar ik geloofde het niet. Daarvoor kende ik buurvrouw bu Sum al te lang. Zij was altijd heel aardig en behulpzaam voor oom Rudy. Waarom zou zij het gedaan hebben? Zij zou het nooit gedurfd hebben om in de privekamer van oom Rudy binnen te komen. En ikzelf had een sterk gevoel dat mas Yanto de dief was geweest. Maar ik had het niet openlijk gezegd. Want ik kon het niet bewijzen.
Oom Rudy vond dat het geen zin had om aangifte bij de politie te doen. Het was geen normale inbraak. Want anders zou er veel meer zijn gestolen. Blijkbaar ging alleen om geld. De politie zou gezegd hebben dat zoiets een interne kwestie was geweest. Daarom kon oom Rudy niets anders doen dan zich erbij neer te leggen. Een paar dagen later verhuisden wij naar het andere huis in Bandungan: het 2e huis in Bandungan.

Par voelt zich ongelukkig

Over wat er was gebeurd heb ik mij heel erg ongelukkig gevoeld. Ook voelde ik aan dat oom Rudy het ook heel erg vond. Natuurlijk over zijn gevoel dat óf ik óf mas Yanto het geld zou hebben gestolen. Immers wie anders kon dat gedaan hebben? Maar oom Rudy sprak er niet meer over.
En ik was ervan overtuigd dat mas Yanto de dief was. Hij was sinds kort als tuinman aangenomen. Ik bleef hem verdenken. Dit alles speelde door mijn hoofd. Maar ik wou het niet met oom Rudy bespreken. Toen besloot ik om hulp te vragen bij een dukun of een “orang kuat.” In mijn geboortedorp Brenggong wist ik over deze dukun. Mijn geboortedorp Brenggong ligt aan de zuidkust van Midden Java, bij de stad Purworejo. Mas Yanto hield zich steeds opmerkelijk stil rustig. En gedroeg zich of er niets was gebeurd. Wel was hij wat drukker, omdat er rond het 2e huis een veel grotere tuin was. Ik heb toen oom Rudy om toestemming gevraagd of ik voor een paar dagen vrij kon hebben om naar mijn geboortedorp terug te gaan. Maar had hem niets gezegd over mijn plan. En natuurlijk vond oom Rudy dat goed.

Par bezoekt een dukun

Dus ben ik naar Brenggong gegaan, mijn geboortedorp. En daar vlakbij, in de desa Kali Geseng, heb ik de dukun ontmoet. Het was een wat oudere man. Ik legde hem uit waarvoor ik was gekomen. De dukun wou helpen. Hij ging naar achteren. Even later kwam hij weer terug. Met een stok in zijn hand. Hij ging zitten en hield de stok rechtop voor zich. Met beide handen hield hij de stok vast. Hij begon te bidden. Ik heb niet alles kunnen verstaan.
Daarna vroeg hij of ik het hele verhaal over de diefstal opnieuw en volledig wou vertellen. En of ik daarbij al de namen wou noemen van hen, die mogelijk de diefstal hadden gepleegd. Ook moest ik bij het verhaal de naam van oom Rudy noemen. Hij legt uit dat in dit geval het belangrijk was dat de naam van oom Rudy moest worden genoemd. Het ging om de zuiverheid. Want het verhaal over het gestolen geld hoefde niet te kloppen. Oom Rudy kon misschien een leugen hebben verteld.
En dat er misschien helemaal geen geld was gestolen. Ik heb toen het hele verhaal verteld. Over wat er was gebeurd. Dat oom Rudy weg was voor een paar dagen. En wie er toen in het huis waren. Ook noemde ik de naam van bu Sum de overbuurvrouw. En dat oom Rudy na terugkomst ondekte dat er veel geld uit zijn kast was gestolen. Na het verhaal gehoord te hebben, vroeg de dukun of ik geen andere personen in mijn gedachten had, die misschien het geld uit de kast hadden gehaald. Maar ik vertelde dat ik geen andere personen verdacht en bleef bij de genoemde namen.

De dukun begon toen met een meditatie. Hij hield de stok met beide handen vast. De meditatie duurde ongeveer 15 minuten. Hij legt uit dat in de komende periode iets heel ergs zou gebeuren, met één van de genoemde mensen uit het verhaal. Of ook met oom Rudy, als zou blijken dat hij gelogen had. En dat die persoon, dus de dader, heel erg ziek zou worden, en door vreselijke lichamelijke pijnen en andere kwellingen zou worden getroffen. En dat die kwellingen pas zouden ophouden, als de dader schuld zou bekennen. En dat ook de dader aan oom Rudy om vergeving moest vragen. Zolang dat alles niet is gebeurd, zou hij ziek blijven met al de lichaamlijke kwellingen en uiteindelijk dood gaan.

Ik moest meteen thuis komen

Mas Par was weer terug van Brenggong. En ik ging ik op een middag naar Salatiga. Om te internetten. Rond eind van de middag kreeg ik een telefoontje van mas Par: “Oom Rudy kunt u direct thuiskomen? Mas Yanto is plotseling heel erg ziek geworden. Ik heb hem samen met de buurman naar het ziekenhuis in Ambarawa moeten brengen .” Ik ben direct terug naar huis gegaan. Toen ik thuis kwam vertelde Par mij wat er was gebeurd.

Mas Yanto is bewerkt

Par vertelde over Mas Yanto. Dat hij plotseling heel onrustig begon te doen. Toen hij in de tuin bezig was. En heen en weer liep. Even op de stoep ging zitten. En dat hij toen snel naar binnen rende. En dat hij heel hard begon te schreeuwen om hulp. “Tolong tolong, help, help.”
Par vertelde verder hoe hij mas Yanto aantrof. Dat hij op de vloer lag. Hij rolde zich om en om, en spartelde met zijn benen en armen. En hij huilde en hij schreeuwde. En dat hij plotseling alles moest uitbraken. En tegelijk zag Par dat ook zijn ontlasting eruit kwam. En hij begon te plassen. En hij bleef maar roepen en kermen over vreselijke pijnen in zijn buik.

Par brengt mas Yanto naar het ziekenhuis

Par heeft toen direct om hulp geroepen bij onze achterburen. Een Javaans echtpaar, de oppassers van het huis van hun baas in Semarang. Zij schrokken ook toen zij dat zagen. Hun eerste reactie was dat mas Yanto misschien vergiftigd was. En vroegen zich af of het misschien iets met oom Rudy te maken kon hebben? Daarom hun voorstel om meer mensen waarschuwen. Om mij (oom Rudy) te ondervragen !!
Maar toen heeft mas Par uitgelegd dat er iets heel anders aan de hand was. En dat er kort geleden iets gebeurd, in het vorig huis. En dat mas Yanto veel geld van oom Rudy had gestolen. En dat hij (Par) een paar dagen geleden naar een dukun in zijn geboortedorp was geweest en om hulp heeft gevraagd. En toen was het voor de buren direct helemaal duidelijk wat er met mas Yanto aan de hand was. Het was de straf voor hem. En daarom was hij nu bezeten. Par heeft toen samen met de buurman hem naar het ziekenhuis in Ambarawa gebracht.

Ik hoor over het bezoek aan de dukun

En toen hoorde ik ook pas van Par, over zijn “consultatiebezoek” bij een dukun. En dat het te maken had met de diefstal van mijn geld. En dat nu het bewijs was geleverd dat mas Yanto mijn geld had gestolen. Ik was er heel stil van. En heb ook maar niets verder gevraagd. Want ook Par was enigzins behoudend over het gebeuren. Wat kon ik anders doen dan alleen te constateren dat zulke mystieke sterke krachten een realiteit kunnen betekenen.
Wat ik mij ook herinner, dat ik op zelfde moment helemaal geen enkele behoefte om naar het ziekenhuis te gaan. Ik dacht: “ Laat hem dat maar even goed voelen, hij verdient dat. En hij geneest wel vanzelf.” Dus ik zei tegen Par dat ik niet naar het ziekenhuis wou gaan. Althans niet meteen.
Maar het was Par die erop aandrong om mas Yanto wel meteen te ontmoeten. Want er moest gelegenheid worden gegeven om te bekennen en om vergiffenis te vragen. Want als dat niet zou gebeuren dan was er kans dat hij dood zou gaan. Ik heb altijd Par zeer gewaardeerd over dat hij mij daarop heeft gewezen. En toen ben ik naar het ziekenhuis gegaan.

Confrontatie met mas Yanto in het ziekenhuis

Ik zag in de open ziekenhuiszaal dat er een enorme drukte was rond één bed. Van bezoekers maar ook van lopende patienten. Iedereen was nieuwsgierig. Dat moest mas Yanto zijn. Maar ik wou niet meteen naar zijn bed lopen. Ik ging eerst naar het receptie loket, waar enkele verpleegsters zaten. En mij had voorgesteld en dat voor mas Yanto kwam. Tegelijk vroeg ik of ik dienstdoende arts kon spreken. Zij zouden mij waarschuwen wanneer de arts bereikbaar was.
Ik ben toen naar het bed gelopen van mas Yanto. Ik voelde dat de mensen direct aanvoelden wat er aan de hand was. En over de reden van mijn bezoek. Zij gingen voor mij opzij. Maar bleven op een gepaste afstand toekijken en meeluisteren.
Mas Yanto herkende mij meteen. En begon te roepen: “Ampun ampun oom. Ampun ampun oom.”
Hij bleef roepen om vergiffenis. En bleef kermen en huilen. Hij smeekte steeds tot God om vergiffenis: “ Ya Gusti, ampun Gusti.”
Ik vroeg of hij mijn geld had gestolen. En huilend antwoordt hij: “Ja oom. ik heb het gestolen, ik heb het gestolen, ampun Gusti, ampun Gusti ”. En ik weer: “ Je moet het geld teruggeven.” En toen, steeds huilend en kermend: “ Vergeef mij. Vergeef mij alstublieft Oom Rudy, maar al dat geld is door iemand gestolen, ik heb het niet meer.” Ik daarop niet meer gereageerd. Had toch geen zin.
En zo bleef hij doorkermen en huilen. Ik had geen zin om nog langer te blijven. Want ik vond dat het belangrijkste was gebeurd. Ik wist dat iedereen in de zaal dit alles had gevolgd en getuigen waren van de bekentenis van mas Yanto.
“Psychologische oorzaken”
Ik heb toen met een arts en een paar verpleegsters een gesproken. Ik vroeg aan de arts of er een diagnose over zijn ziekteverschijnselen was gemaakt. De dokter vertelde dat zij geen medische oorzaak hebben gevonden over de verschijnselen. Maar aarzelend begon hij over “psychologische oorzaken” te praten. Ik begreep dat de arts zich enigzins neutraal en voorzichtig wou uitdrukken.
Maar het was duidelijk dat hij daarmee de mystieke krachten bedoelde. Allom bekend in Indonesië.
Ik heb toen gevraagd dat, indien het nodig was, om de patient wat medicijnen te geven. En dat ik over 3 dagen zou terugkomen. En dat de ziekenhuis onkosten door mij zouden worden betaald.

Drie dagen later

Drie dagen later ben ik weer naar het ziekenhuis gegaan. Mas Yanto lag niet meer in bed. Hij liep wat rond. Ik had geen behoefte om hem te spreken. Ik vond het niet nodig. Alleen gezegd dat hij niet meer bij mij hoefde terug te komen. En ik ben terug naar huis gegaan.

Opmerking: Nu nog steeds moet ik af en toe aan dit voorval terugdenken. Zoals nu bij het schrijven over deze gebeurtenis. Par is geneigd om daar veel minder over te willen spreken. Gebeurd is gebeurd.

Rudy Hartung

 

 

 

Ga naar de bovenkant