cursus levensverhaal

Go Oen Gwan van Toko Semarang,

Gisteren was ik op de uitvaart van meneer Go. Een zaal vol mensen die van hem hielden, elk met een eigen waarom, van familieleden, vrijmetselaars, kennissen en vrienden. Er werd mooi en warm gesproken, zodat ik van de weeromstuit naar zijn aanwezigheid verlangde.  Hieronder het artikel dat ik jaren geleden schreef voor Den Haag Centraal. De foto is een screenshot van de website van Toko Semarang.

Go Oen Gwan:
‘Chinezen zijn anders, wij aanvaarden wat er is’

Meneer Go (1929) is eigenlijk een beetje beroemd. “Ja, ja,” lacht hij, want hij wil er niet over praten en toch weer weI. Dat er een documentaire over hem werd gemaakt, twee jaar geleden, zegt hij. Hoe heette die? Ayam Kodok. “Kort maar hoor”, benadrukt hij het bestaan ervan. Zo is hij. Tegelijkertijd iets niet en iets wel zeggen. In zulke woordgrapjes schuilt zijn overlevingskunst. Hij weet nog dat zijn grootvader in Indië kapitein van de Chinezen was, vroeger, in de rijke tijd. Meneer Go kijkt naar zijn rij klanten.

De toko is alleen de laatste dagen van de week geopend. Op die middagen zijn “flexibele sluitingstijden” zoals het bordje op de deur zegt. Dicht betekent soms open, vooral wanneer er klanten op het raam tikken. Vaste klanten meestal, die durven dat. Anderen gaan keurig op winkeltijd naar de langgerekte toko, waar boven de vitrine met de snacks, de koekjes en de maaltijden twee grote portretten hangen. “Mijn ouders”, zegt meneer Go trots, de oprichters van Toko Semarang in de jaren 50. Zijn moeder Han Kim Nio en zijn vader Go Ing Liang. Poëzie voor Nederlandse oren.

In 2007 interviewde ik meneer Go in mijn talkshow De Eerste Generatie Show op de Tong Tong Fair. Voor een volle zaal vertelde hij over zijn leven, zijn ouders, over China en over Indië. Ach, had ik dat maar gefilmd. Maar nu is het te laat.

Meneer Go resideert bij de kassa, waarvandaan hij zijn kleine koninkrijk overziet. Een gemakkelijke kassastoel is wel nodig. Vijf supermarktmandjes ernaast. Plastic tassen op een haak, twee overjarige telefoons die het nog altijd doen. Met elke klant die afrekent, heeft meneer Go een speciale verstandhouding.
“Nog onder de twintig euro. Het is binnen uw budget, keurig, keurig”. “Koopt u liever drie potten sambal. Dat is voordeliger. Eén kopen is ongunstig voor u en voor mij want het is duurder en voor mij meer werk, ziet u”. “Och, 55 euro, dat is duur!” Uit medelijden dat de klant zoveel moet betalen, geeft meneer Go een koekje aan de klant. “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even”.

 “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even.”

Alles wat een mens kan willen kopen in een toko, heeft meneer Go. Op de planken, in de vitrines, in de vrieskisten of ergens anders waar een klantenoog nog niet gekeken heeft.

Wanneer er geen klanten zijn, denkt meneer Go een enkele keer aan vroeger. Zijn
grootvader die in Pasoeroean rijkdom vergaarde, de suikercrisis, de familie die de rijen sloot, de oorlog, daarna was de rijkdom weg. Hoe moeilijk Chinezen in Indië het hadden. Want meneer Go zegt, als een Chinees een dubbeltje verdient, dan spaart hij, maar als een Indonesiër dat dubbeltje verdient, geeft hij twaalf cent uit en wordt jaloers. Chinezen zijn anders.

Toen zijn ouders zeiden dat zijn hulp nodig was in het restaurant dat toen
bij de toko hoorden, nam hij onbetaald verlof van zijn baan en kwam. Zo is hij opgevoed. Uiteindelijk nam hij ontslag en ging bij zijn ouders werken. Later werd hij, alsof het vanzelfsprekend was, tokohouder te Den Haag. Eén keer is hij teruggegaan naar zijn geboorteland, maar na al die jaren in Nederland was Indië te warm voor hem.

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt  nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Indië is een gesloten boek voor meneer Go, maar China niet. Hij was 70 jaar toen hij voor het eerst naar China reisde. “Alles vond ik prachtig!” Momenteel neemt hij lessen in de Chinese taal en bestudeert hij via een ingewikkeld softwarepakket de karakters op zijn laptop. “Ik leer mijn nichtje in de winkel Chinees spreken. Elke dag leer je wat, toch? Het is jammer dat weinig mensen weten dat er in Den Haag echt goed Chinese les wordt gegeven. In het Mandarijn. Wie weet dat? Wie neemt de moeite het te leren?” Dat zouden er meer moeten doen, bedoelt hij. Want China is onstuitbaar in opkomst.
Praten over wat er mis is daar en hoe dat combineert met de Olympische Spelen, maakt meneer Go even scherp.
“Je moet geduld hebben. China heeft tijd nodig om een democratie te worden. Er is al veel bereikt, heel veel. Weet je wat het is, het buitenland oordeelt graag over China. Want China is vooruitgegaan. Nu is het een geleide economie. Met succes, groot succes, en andere landen zijn jaloers. De mensen gunnen het China niet. Ze zeggen te graag: ‘dit is misdadig’. Elk land doet er lang over om een democratie te worden, ik vraag aIleen, geef China de tijd.”

Veel tijd om te denken is er niet in een toko. De klanten komen voortdurend hem vragen over medicijnen of recepten. “Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go. Hij, dus.
Uit heel Den Haag komen ze naar hem en al die tijd in de stad wonen en werken betekent veeI Haagse herinneringen: “Ik was één van de eersten die op de Pasar Malam Besar in de Houtrusthallen erbij was. We hadden toen van Philips magnetrons gekregen als experimeriment. Iedereen kwam kijken. Nu heeft iedereen een magnetron”.

“Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go.

Meneer Go is intussen een beetje Hagenaar geworden, zegt hij. “Ik zou nergens anders kunnen wonen. In Amsterdam zeker niet. Door de winkel voel ik mij hier thuis, alle Indo-Chinezen kwamen vroeger hier en tegenwoordig komen
hun kinderen ook. Het is een vast punt voor ze. Ik kom niet zoveel in de stad, de stad komt hier. Je wordt een central punt voor de mensen. Je spreekt hun taal, je begrijpt ze”.

Tussen al die klanten heeft zich nog geen opvolger voor de toko gemeld. De twee
kinderen van meneer Go willen niet. Misschien zijn nichtje, hoopt hij, zij bakt zulke lekkere koekjes. Misschien. Voorlopig werkt hij door, want: “Ik heb geen pensioenregeling, weet u wel hoe duur zoiets is? Dat gaat niet, daarvoor verdien ik niet genoeg, ik ben geen handelsman. O, dan was ik allang rijk geweest!”

Zulke rijkdom zoekt hij niet, alleen innerlijke rijkdom. Meneer Go is lid van de Vrijmetselarij: “Als een van de weinige Chinezen. Dat komt ook door Indië: je was daar altijd anders…”
Bij de Haagse loge Sint Jan voelt hij zich thuis: “Daar hebben ze de Indische mentaliteit”. Hij vertelt er soms over China. Ze luisteren. De toekomst ligt dáár, zoals het verleden, voor meneer Go tenminste, in Indië ligt. Dat is voorbij.

Nog een foto uit de talkshow.

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag. Hij weet veel, meneer Go, ook wat berusting is: “Wij zijn de oude garde. De anderen zijn dood, al jaren dood. Als wij uitsterven is veel er niet meer. Wat doe je eraan, niets”.

Dan gaat meneer Go even naar achteren. Prompt weten de klanten in de winkel de weg niet meer en kijkt het nichtje achter de vitrine ongerust om zich heen: “Waar is oom?” “Ja, ja,” zegt mijnheer Go met glimogen, als hij terugkomt en iedereen, nichtje en klanten, opgelucht zijn, “ik ben een eenvoudige winkelier.”

 

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag.

Go Oen Gwan 1929-2018

Maar waar was Paatje Phefferkorn? (filmpje)

Paatje Phefferkorn

Op de afgelopen Tong Tong Fair misten veel mensen Paatje Phefferkorn. Ik ook. Elke keer ging ik even bij de Rotonde kijken, want waar mensen dansen, daar is Paatje te vinden. Maar dit jaar niet. Bij de infobalie hoorde ik dat Paatje in Patria zit, een van de woonzorghuizen van Nusantara. Dus ik naar Patria.

Indruk

Meteen toen ik binnenkwam, voelde ik me senang. De sfeer was goed, warm en gezellig. Klein minpuntje: de toko was dicht en ik winkel zo graag. Maar ik kwam voor Paatje. Hij woont op de negende etage, vast met uitstekend uitzicht.

Ik wist niet goed wat ik moest verwachten. Paatje is 96 jaar. Hij ziet nogal slecht, hij is tamelijk doof en hij zit nu in een rolstoel. En in een woonzorgcentrum kom je niet zomaar.

Druk

In een vertrek even verderop van zijn kamer zat Paatje achter een tafel. Ik vroeg hem waarom hij niet op de Tong Tong Fair was geweest. Dat kwam door lichamelijke mankementen: “Ik zat met mijn ogen, weet je.” En ook door drukte: “Beneden was ook een passar. Het was druk hier, gezellig druk.”  Misschien had het ook iets te maken met de tijd die achter hem ligt. Thuis wonen ging niet meer, dus moest hij weg uit zijn woning in Zeist, waar ik hem een paar keer eerder had bezocht. Paatje: “Ik ben hier terecht gekomen, hoe weet ik zelf ook niet helemaal. Maar ik had een ongeluk gehad.” Er waren voortekens: “Dus dat was al een soort waarschuwing.”  En dan vertelt hij dat de moeilijke ervaringen uit de oorlogtijd sterker terug zijn gekomen: “Ik heb er nu nog de naweeën van.”

Mentaal sterk

De lichamelijke mankementen waren dan wat toegenomen, maar hij was nog altijd de man die hij was. Mentaal sterk. Hij traint “zowat elke dag”, vertelde hij. Ja, ondanks die rolstoel. Dat tekent hem als sportman: doen wat je wèl kunt, het gaat niet alleen om de bewegingen van het lichaam. “Innerlijke kracht,” legt hij uit.

Zoals altijd zit Paatje vol verhalen over Indië. Hij is bezield van een plichtsgevoel die door te geven, te vertellen aan de jongeren die hem komen bezoeken. Wanneer je 96 jaar bent, zijn bijna alle anderen die jongeren.  “Ik krijg veel bezoek van mensen die meer willen weten.”

Fijnste moment: aan het einde van het filmpje zegt Paatje toe dat hij volgend jaar naar de Tong Tong Fair komt. Hoera!

Drie vragen over het oude Indië: denkt u mee?

Eline Vis is 72 jaar en zij schrijft haar familiegeschiedenis op. Dat is een onderneming met aangename verrassingen. Maar ze heeft nog drie vragen waarop ze geen antwoord kan vinden. Wie wel?

Het begin van de geschiedenis ligt in 1884. Eline: “Mijn overgrootouders Cornelis Vis en Cornelia Maria Hoogenbosch-Vis vertrokken uit Amsterdam naar Indië. Ik vermoed dat het in oktober was, want in die maand zijn ze uitgeschreven uit het Amsterdamse archief. Er staat bij: ambtshalve. Dus vanwege zijn werk, hij was machinist.” In november van dat jaar bevalt mijn grootmoeder van haar derde kind. Ze was dus hoogzwanger aan boord, en ze wist alleen van Indië wat haar man had verteld.”

Hier is de eerste vraag:

Hoe heette het schip van de Stoomvaartmaatschappij Nederland waarop Cornelis Vis en Cornelia Maria Hoogenbosch-Vis eind 1884 vertrokken?

In het Nationaal Archief liggen de passagierslijsten maar 1884 ontbreekt nou net. Zal je altijd zien. In Delpher met de oude Indische kranten is evenmin iets gevonden.  Misschien ging Cornelis wel eerder of later vanwege zijn werk. Kan. Maar ja: waarom. En je laat je hoogzwangere vrouw toch niet alleen gaan. Of reisde er iemand mee.
Eline heeft een bijzonder weetje over Cornelis de machinist: “Hij voer in 1881 op de Koning der Nederlanden toen het schip verging.” Opa overleefde.

Hoe het gaat, gaat het, maar Cornelis en Cornelia komen aan. Ze vestigen zich in Kediri, waar dus kind #3 geboren is. Eline, hoorbaar tevreden: “Kortgeleden heb ik het geboortebewijs gevonden.” Ja, dat krijg je met familiegeschiedenissen. Je vindt van alles en op de een of andere manier gaat het veel meer leven. “Ik ben van alle familieleden gaan houden, omdat ik ze beter begrijp. In het begin wilde ik niet over bepaalde dingen schrijven omdat ik me erover schaamde, maar ik heb het toch opgenomen. Je kunt het ook op een andere manier weergeven.”

Stap vooruit in de tijd. Eline: “Mijn overgrootvader woonde achter het station van Malang, in een huis nummer 4. Ze hadden een fabriek, een stoomwerkplaats Semeroe. Met het vertrek van de Japanners is een deel van de fabriek en het woonhuis afgebrand, ergens tussen augustus 1945 en januari 1946. Maar door wie? In een boek las ik iets over Indonesiërs die de ‘Roden’ genoemd werden, omdat ze een rode lap om hun hoofd hadden gebonden. Verder kom ik niet.”

Komt vraag twee:

Wie hebben waarschijnlijk de fabriek Semeroe en de huizen in 45/46 in brand gestoken? Waar is meer informatie hierover? De  fabriek was  achter het station van Malang.

Zo gaat het, een mens wil van alles weten. Eline heeft structuur: elke dag schrijft ze een uur en ze leest een uur. “Ik lees oude Moessons en ik herken veel in de verhalen. Er komen flarden herinnering terug.” En ze is cursist van de Indische Schrijfschool, dat helpt ook.

Er is nog een derde vraag, eentje waarvan je denkt: inderdaad, hoe zat dat. “Een van de zonen van mijn overgrootvader is meer dood dan levend van de Birma Spoorweg terug naar Java gegaan. Ik kan nergens iets vinden hoe dat ging. Zijn ze netjes vervoerd? Heeft Nederland dat gedaan? Moest het op eigen gelegenheid?

Vraag drie is dus:

Hoe kwamen de ex-gevangenen van de Birma Spoorweg naar Java?

Als u iets weet, elk snippertje informatie is van harte welkom! U kunt het hieronder neertikken, bij de reacties.

Fabriek Semeroe

Een avondje over de koloniale tijd en over Van Heutsz

koloniale tijd

Hier zit ik aan de discussietafel. De Balie in Amsterdam had een avond georganiseerd over het omgaan met koloniale monumenten, en dan in het bijzonder met het Van Heutsz monument in Amsterdam. Als zijn biografe gaf ik een inleidende lezing over Van Heutsz en zijn tijd.

Spreken over de koloniale tijd. Oei.

De opzet en film van de gehele avond vindt u ook op de website van Van Heutsz: klik en kijk

Oordeel

Aan het einde van de avond vroeg kunstenaar Hans van Houwelingen aan de zaal wie er een schandpaal voor Van Heutsz wilde. Meer dan de helft stak de hand op. Wat wisten ze van die man, van die tijd, van Indië? Dus ik zei: “Die vraag stel ik u nog een keer als mijn boek uit is.”

Dat was natuurlijk veel te optimistisch van mij. Die avond merkte ik hoe gemakkelijk mensen een oordeel hebben en houden over de koloniale tijd. Ik ben ook een paar keer flink aangevallen. Dat kwam vast ook, omdat ik zei:

  • Het lijkt een nieuw taboe te worden om iets goeds te zeggen over de koloniale tijd .
  • We moeten niet blijven hangen in schuldgevoel of reageren met agressie, maar wikken en wegen voor een oordeel.
  • We hoeven niet Van Heutsz te vereren als held, maar we hoeven hem ook niet te vertrappen als schurk. Het is alletwee te eenzijdig, te gemakkelijk. Nadenken, zoeken naar waarheid, het een af wegen tegen het ander, dat is moeilijker. Maar wèl eerlijker tegenover het verleden en tegenover Van Heutsz.

Nuance is nooit leuk.

Taboe

Wat me steeds meer dwars begint te zitten is de groeiende weerstand tegen alles uit de koloniale tijd. Het begint een taboe te worden iets goeds aan te wijzen. Alles staat in een verdacht licht. Een brug die gebouwd is voor de bevolking? Fout. KNIL-militairen die vochten en sneuvelden? Aan de debattafel werden ze “moordenaars” genoemd. Dat schokte me.

Ik ontmoet die weerstand steeds vaker. En dan denk ik aan Lin Scholte en haar mooie boek Anak kompenie, aan toko’s, aan zwembaden, aan meisjesjurken, aan Dicky de Hoog, aan Tjalie, aan zoveel mensen en aan zoveel uit Indië waar ik elke dag over lees en over nadenk en over schrijf en spreek omdat ik er zo heel veel voor voel.

Dat het principe van kolonialisme op z’n minst absurd is, snap ik. Je gaat geen ander land bezetten. Maar de koloniale tijd is een verhaal met schaduw en licht. En dat licht mag er óók zijn.

Ik ben benieuwd wat uw ervaringen zijn. Spreekt u gemakkelijk over de koloniale tijd, of komt u vooroordelen tegen?

 

Mijn inleidende lezing op die avond:

Marc Tierolf en de kwestie van het marineren

Foto: Serge Ligtenberg

U kent Marc Tierolf toch? Ja, van Oma Miet, de ketjap en Tjemaralaan14. Straks is hij nog beroemder. Marc deed mee aan een kookprogramma van 24Kitchen. Op teevee! Een interview.

– Wat is 24kitchen?

Een kookzender, een reguliere commerciele zender. Anderhalve maand  geleden hoorde ik dat ze Indische hobbykoks zochten voor een programma.
Ik gaf me op en dacht er verder niet meer aan. Drie weken geleden belden ze me. Of ik mijn brood verdiende met koken. Ik zei: als dát zou kunnen. Toen was het in orde. Meteen die maandag moest ik auditie komen doen voor het programma Chefs’ Line.

– Nooit van gehoord. Hoe gaat dat?

Het is een battle. Een wedstrijd dus. Je kookt met vier man tegen een  restaurant. En je kookt tegen de andere hobbykoks want daaruit wil je ook als de beste komen.

– Wat win je dan?

Niets.

Nou ja, eeuwige roem.

– Dat is ook mooi. Hoe is de auditie verlopen?

Ik moest mijn signature dish maken, dat is Daging Blado. Dat maak ik precies zoals het staat in de kookschriften van Oma Miet. Ik maak er  karedok bij en Nasi koening. Ze waren verrukt van de gerechten en ik kreeg te horen dat de opnames meteen de week erna waren.

– Dat was toen natuurlijk een makkie. Plus, jij hebt de kookschriften van Oma Miet.

Nou… eh…  Dat dacht ik eerst ook. Ze stuurden me een mail welke  gerechten ik moest maken. Zo konden de koks thuis oefenen. Sateh  kambing. Ajam ritja ritja, een Menadonees kipgerecht. Soto ajam en  Pepesan ikan.  Die gerechten heb ik geoefend en voorbereid.
Mijn enige zorg was de Sateh kambing. Volgens Oma Miet en volgens iedere Indische tante die ik heb mag dat niet gemarineerd worden. En ik voelde  dat ze bij 24Kitchen toch een marinade zouden verwachten. Maar dat deed ik niet. Ik kook authentiek Indisch. Dus dan marinieer ik  geen sateh kambing.

Ik kook de Indische keuken, dat is iets anders dan de Indonesische  keuken. De mooie Indische keuken ontwikkelt zich niet, die is tot  stilstand gekomen in de jaren ’50 toen onze families hierheen kwamen.
De Indonesische keuken ontwikkelt zich wel. Maar ik kook dus Indisch. En dan ook nog eens van west-Java, dus met minder suiker.Mensen hier  denken nogal eens dat Indisch eten alleen zoet en heet is. Ze kennen de  andere smaken niet meer. Dat merk ik als ik een thuiscatering verzorg,  dan zijn ze vaak verbaasd over de smaak.

 

Het eerste gerecht dat we moesten maken was Sateh kambing. De anderen begonnen te trillen van de zenuwen, zo van o, binnen het uur moet de marinade af zijn. Ik was  ontspannen want ik had mijn ketjap sedeng bij me voor de saus. Dus. Niks aan de hand.

– Heb je gewonnen?

Wacht even.
Een van de juryleden  ging blind proeven. Het was een bijzondere jury. Chef Jacob Jan Boerma (drie Michelin sterren), Dennis Huwae en Margot Janse zijn gevestigde chefs.
En toen hoorde ik het: een sateh kambing moet gemarineerd zijn. Dat hoort, zeiden ze. Misschien in de Indonesische keuken, want de battle was tegen een Indonesisch restaurant. Maar niet in de Indische keuken van Oma Miet.

– Ik volg het niet meer. Je was toch juist uitgenodigd als Indische kok?  Hoe kun je dan beoordeeld worden als Indonesische kok?

Dat weet ik niet. Ik weet alleen dat mijn overgrootmoeder en grootmoeder en moeder het recept precies zo maakte als ik het maak. Dat ga ik niet aanpassen. Anders verloochen ik mijn familie. Een tante van 80 heeft het geproefd en zij was tevreden. Ze zei: “Dit is de Indische keuken zoals wij die kennen. Als je niet wint, ligt het niet aan jou. Wij marinieren dat niet.”

– Waren de juryleden teleurgesteld in de smaak van je gerecht?

Ik zeg alleen: ze komen binnenkort bij me eten. Alle drie.

(klein)kinderen van een KNIL-militair

Foto: KITLV

Afgelopen week gaf ik een seminar over Van Heutsz. Ik vertelde hoe hij vroeger als held werd gezien en nu als schurk. Geen van twee is waar. Een mevrouw vertelde dat ze de dochter was van een KNIL-militair. In de jaren ’60 had ze nogal wat naar haar hoofd gekregen en nu weer.

Zo gaat dat, kennelijk. De wind  waait zus, de wind waait zo. Eerlijk is het allemaal niet.

 

Zwijgen

De mevrouw zei het met emotie: hoe gekwetst haar vader als veteraan indertijd was geweest door de verhalen in de pers over overmatig geweld. En hoe zij als dochter-van ook een soort schuld leek te dragen. Een onbewezen schuld. Zo leren mensen zwijgen, dacht ik. Waarom zou je nog verhalen vertellen, opschrijven, doorgeven? Het oordeel staat al bij voorbaat vast.

 

Nazaten

Voor mij is het daarom extra interessant om te praten met nazaten van de mannen die destijds naar Indië zijn gestuurd, maar vooral de nazaten van KNIL-militairen. Die zijn er nog genoeg. Zij hoorden verhalen over vroeger, vaak doorgegeven van de ene generatie op de andere, veilig binnen de familie.

Elke familie heeft een geheugen en vaak is er één persoon de archivaris. Hij of zij heeft spullen van vroeger. Weet wie wat weet. Kent de gevoeligheden. En verzamelt spullen om die te bewaren. Dat is mooi werk.

In Nederland zit meer KNIL DNA dan de meesten denken. ’t Is net of het niet meer mag.

Spreken

Ik hoop toch dat de (klein)kinderen van een KNIL-militair hun stem gaan gebruiken. Soms zijn er postuum nog onderscheidingen aan te vragen, in het blad van het Veteraneninstituut zie ik regelmatig een berichtje daarover. Het kan goed zijn, om de ervaringen als (klein)-kind van op te schrijven. Welke herinneringen zijn er, welke reacties zijn er geweest? En vooral: hoe voelt het van binnen? Is er trots op die ene voorvader bij het KNIL, die in principe bereid was zijn leven te geven als hoogste offer?

Kapitein-adjudant M.L.F. Bajetto houdt vendutie

Vendutie, bijna honderd jaar geleden. De Preanger Bode adverteerde  en mijn aandacht was meteen getrokken. Die heerlijke fascinerende opsommingen van wat mensen allemaal in hun huis hadden – wij hebben Funda, maar de oude kranten de venduties.

Kapitein Bajetto verkoopt dus zijn inboedel. De advertentie waarin alles staat opgesomd, is nogal lang. Ik zal het in stukjes knippen. Dan kunnen we samen fantaseren wat we zouden kopen.

Dit is Max Bajetto (1881-1956), de foto komt van Parlement.com

 

 

 

 

Generaal-majoor

vendutie   Hier leren we de man al een beetje kennen. Hij besteedt het uit, hij is niet zomaar iemand: kapitein-adjudant en met drie initiatalen.

En ook: vendutie op oudejaarsavond bij hem thuis. Misschien was hij weemoedig gestemd over alles dat hij achterliet, of wist hij: lekker, morgen een nieuw jaar, hopelijk eindigt dan de oorlog. De Eerste Wereldoorlog stopte pas eind 1918, met grote verliezen/

Bajetto zou een mooie carrière maken.  De Indische Courant schrijft op 28 augustus 1934:

Naar het Nieuws meldt, zal de commandant van de eerste divisie generaal-majoor M.L.F Bajetto den dienst medio Mei 1935 met pensioen verlaten, en spoedig daarna per m.s. ‘Baloeran’ repatrieeren.

Hij was in 1908 getrouwd met Betsy de Lange. In 1915 plaatsten ze een zeer droevig familiebericht in de krant: “Gisteren overleed onze jongste lieveling Pauline Reina.”

 

Dames-bureau

 “Eene coll. Planten.” Met deze opsomming begint de grote advertentie. Ik kreeg meteen zin in het schrijfbureau met draaistoel.  Het Dames-bureau klinkt dan opeens zo klein. Daar zat Betsy natuurlijk aan.

Dat voor-ameublement is geschikt voor diners met veel gasten.

Interessant dat ze een boekenkast hebben. Wat zouden ze lezen? Dat staat er dan weer niet bij.

 

 

 

 

Kinderkastje

Het onderste stuk van de vendutie advertentie. Zou het kinderkastje nog van Pauline Reina zijn geweest? Dat vraag je je dan toch af.

Ik las een familiebericht van twee jaar later, een aankondiging op 5 mei 1919 van hun dochter Elisabeth Louise. Dan zit het gezin in Magelang. Daar zat Pa van der Steur ook met zijn tehuis.

Lijntjes trekken is leuk. Zou de kapitein Pa gekend hebben? Grote kans van wel. Pa kon extreem goed netwerken en juist in deze tijd kreeg hij steeds meer monden te voeden. Plus, hij had zijn christelijk militair tehuis voor mannen die behoefte hadden aan huiselijke gezelligheid.

 

 

 

Tweede Kamer

Zoef ik snel door naar Nederland. In 1937 wordt Max Bajetto lid van de Tweede Kamer. Hij woont in Den Haag, Stadhoudersplein 17 en later Breitnerlaan 31. Op de website van Parlement.com lees ik nog veel meer over hem. Ooit was hij dus een bekende Indische Nederlander.  Ik lees ook, dat hij twee zoons en vier dochters kreeg, en dat er één jong gestorven meisje was. Haar naam staat er niet bij, maar u en ik kennen die nu. Zij hoorde er ook bij.

Ik blijf kijken naar de vendutie-advertentie, middenin in de oorlog, en ik voel me verbaasd dat er alleen wat speurwerk nodig is om middenin een levensverhaal te belanden.

Missen in december terwijl iedereen samen is

missen   Missen is moeilijk, zeker als het december is. Ik loop door de stad en zie gelukkige mensen. En ik denk aan degenen die er niet meer zijn. Daarna vrees ik het nieuwe jaar, want ook dan, nou ja. December is voor mij geen gemakkelijke maand. Ben ik de enige?

Halen

Het is alweer twee jaar geleden dat mijnheer Donse (niet op de foto) overleed. In december, Hij was bijna negentig jaar, miste zijn geliefde echtgenote Bena intens en hij wilde naar haar toe. Zij was een jaar eerder hem voorgegaan. “Waarom komt ze me niet halen?” vroeg hij me een keer. “Als ze het kon, deed ze het,” zei ik.

Frans Donse was een geestige, bevlogen, intelligente en gevoelige man. Ik mis hem. En ik mis zijn temperamentvolle telefonades. Hopelijk missen andere mensen hem ook. Dan is hij er nog een beetje.

Agenda

Ik ken steeds meer mensen die er niet meer zijn. In mijn agenda staan ze nog steeds, met hun telefoonnummer achter hun naam. Doorstrepen wil ik niet, weggooien kan ik niet. Nieuwe namen prop ik ertussen, soms met een extra blaadje erbij. Netjes is anders. Een oplossing moet ik nog vinden. Misschien laat ik het wel zo.

Kater

Ik schrijf dit terwijl mijn grote roodwitte kater Bert naast me op zijn bankje ligt. Hij is ruim twee jaar bij me en we groeien nog steeds naar elkaar toe. De voormalige asielkater blijkt een knuffelkater te zijn, heerlijk.

En toch mis ik in deze dagen mijn kleine rode kater Tim. We hebben bijna zeventien jaar ons leven gedeeld. Hij stierf in 2015, een week voor zijn twintigste verjaardag. Ik vind dat ik dat nou maar eens verwerkt moet hebben. Maar dat is niet zo. Ik voel me verdrietig, elke dag.

De laatste tijd verlang ik naar hem, omdat ik zo graag nog een keer wil zien hoe hij loopt, horen hoe hij miauwt, voelen hoe het is om hem te aaien. Te kunnen zeggen: “Wij samen, hè Tim?” En dat hij dan spint. Dat gewone. Nog één keer, een paar minuten desnoods. Om nog even samen te zijn.

“Vertel over je leven,” zei ze en hij vertelde

vertel  Zonet las ik een inspirerend en verbazend verhaal.  Het staat online, in The Guardian. Klik en lees

“Vertel over je leven,” zei de schrijfster Zora Neale Hurston. Dat was in 1931. De man die vervolgens begon te vertellen, was Cudjo Lewis. Hij was in 1860 uit Nigeria gehaald en tot slaaf gemaakt, in Amerika. Ten tijde van het gesprek was hij 90 jaar.  De gesprekken komen nu pas uit in boekvorm.

Vergeetboek

Ooit waren er meer meer mensen die uit eigen ervaring over de slavernij konden vertellen. Darom was het ook niet zo uitzonderlijk. Daarbij kwam dat het voorbij was (naar de letter van de wet tenminste) en toch nog steeds (of juist) omstreden. Zo raken levensverhalen gemakkelijk in het vergeetboek.  De schrijfster stierf zelf in armoede, maar ze werd later herontdekt. Nu gelden haar boeken als literaire parels. Veel lezers koesteren haar verhalen.

Belangrijk

Toen ik de aankondiging las, sprong er iets op in mijn binnenste. Zie je wel, voelde ik, persoonlijke verhalen zijn veel belangrijker dan menigeen denkt. Ik hoor nogal eens een aarzeling als het gaat over opschrijven. Ja, nee, misschien, er zijn al zoveel boeken. Noem er eens honderd, wil ik dan zeggen. En zijn honderd boeken over Indië genoeg? Of tweehonderd, of misschien duizend? Ik dacht het niet. “Nou weten we het wel” bestaat niet. Of vindt u van wel?

Grootmoeder

Stelt u zich eens voor, dat er iemand was die tegen uw grootvader of grootmoeder zei “Vertel over je leven.” En dat u dat verhaal kon lezen. Ik zou daar heel blij mee zijn. Want zelf heb ik de belangrijkste vragen nooit gesteld, en nu is het te laat.

Heimwee

Het artikel in The Guardian beschrijft wat Zora Neale Hurston het meeste raakte in de gesprekken met Cudjo Lewis. Hij verlangde naar zijn eigen land, zijn eigen mensen, zijn eigen cultuur. In Amerika had hij het gevoel of er iets in zijn leven geamputeerd was. Heimwee naar huis.

Wapenbroeders en de marine-revue in Soerabaja

wapenbroeders  Kijk, het tijdschrift Wapenbroeders. Ik bezit enkele edities uit de late jaren ’40. Het is propaganda, en toch is het leerzaam.  Indertijd kocht ik de bladen omdat Lilian Ducelle erin schreef – ja, Tjalie ook.

Elk artikel stemde me droevig. We hebben nu veteranen die vertellen en zwijgen over die periode, maar in deze tijdschriften zijn ze jonge mannen in omstandigheden waarvan ze meestal niet half beseffen hoe moeilijk die zijn of zullen worden.

In 1947 wordt er in Soerabaja door de marine een revue opgevoerd: “De trossen los”. De opbrengst gaat naar het marinesanatorium. Ik citeer uit het blad van 6 november 1947:

“Het zou ons te ver voeren al de grote en kleine medewerkers te noemen, doch laat het genoeg zijn te vermelden, dat “De trossen los” drie avonden achter elkaar in de maand April j.l. voor uitverkochte zalen heeft gedraaid. Het succes was geweldig. Commandant der Zeemacht in Ned.-Indië, Vice-Admiraal A.S.Pinke, die ter gelegenheid van de aankomst van het Juliana-dok in Soerabaha vertoefde, woonde de première bij, terwijl ook de bemanningen van de sleepboten van genoemd dok als eregasten tegenwoordig waren.”

Een kritiekpuntje was er wel:

“Jammer dat het vrouwelijk element in deze revue geheel ontbrak, d.wz. er waren natuurlijk wel vrouwenrollen, die kun je nu eenmaal niet missen, doch deze werden vervuld door potige robuste Marine-chauffeurs.”

Zou er nog ergens een filmopname zijn?

wapenbroedersDeze revue was volgens het artikel er slechts eentje uit meerdere.  Jammer dat de zaal niet genoemd werd, want waar zou dat zijn opgevoerd? Andere titels van een marinerevue met sicces zijn: En nu de Marine en het in Batavia opgevoerde  Wat nu weer, Opa? Daar speelden wel vrouwen in mee.  Uit die laatste revue is deze foto, erbij staat: “Hawaiian scene”.

De revue gaat over de belevenissen van een marineman, zoals verteld door een gepensioneerde marineman aan zijn kleindochter. Op die manier komt er van alles in beeld, want opa is overal geweest.

Nog een foto.

wapenbroeders  Dit waren de spelers, maar er staan helaas geen namen bij. Ze konden wel wat, blijkt:

“Martinetermen en pittige zoutwater-geestigheden zijn dan niet van de lucht en doen naast het spel, afgewisseld door zang en muziek van de Marineband, de zaal daveren van het lachen.”

 

 

Dat zulke blije artikelen in een tijdschrift als Wapenbroeders een functie hadden in 1947, snapt iedereen. En dat er bepaald nog meer gebeurde, weten we ook. Die gedachten staan vooraan.  En misschien ben ik juist daarom wel zo nieuwsgierig naar deze revues. Zou er nog iemand zijn die daarin heeft meegespeeld?

Ga naar de bovenkant