Oma Batoe

Oma’s leven na de dood van Opa

Na de dood van Opa in 1918 – hij stierf als gevolg van de toen heersende Spaanse griep – heeft Oma zich actief getoond in de verbouw en verkoop van verse groenten uit de uitgestrekte groentetuin achter het huis. De oogst leverde zoveel op dat Oma tot verkoop van de groenten overging en er voor zorgde dat er regelmatig grobaks volgeladen hun vracht her en der in de omtrek afleverden. Graag had zij haar dochters bij de werkzaamheden van inpakken en verkoop willen betrekken, maar die gaven de voorkeur aan het vrolijke, om niet te zeggen frivole, uitgaansleven in de grote stad Soerabaja, waar zij woonden, werkten (To en Jim waren bij het onderwijs en Jep en Lien werkten op handelskantoren in Surabaja) en uiteindelijk trouwden – met uitzondering van de jongste dochter Jimmy – met respectievelijk een Hoofdadministrateur in de Suiker, een KPM employee en een Particulier Accountant, mijn vader.

Zoon Jan werd Chemiker en runde een zeepfabriek in zijn toenmalige woonplaats Karanglo, ook in de buurt van Malang, waar hij bovendien groenten verbouwde en verkocht. Hij was een rijzige Indische jongen, knap van uiterlijk en ondeugend, want hij
liet zijn oog vallen op een mooie Madoerese vrouw, bij wie hij een zogeheten voorkind verwekte, de kleine Jantje, zeer donker van uiterlijk. De vrouw stierf jong en Jantje kwam tijdelijk onder Oma’s hoede. Jan Jr. nam zijn zoontje op in zijn latere gezin. Hij trouwde met een Indische gescheiden vrouw (met dochter) en kreeg bij haar vijf kinderen: Els, Benno, Lot, Hetty en (E)Rik. Jantje is een vreselijke dood gestorven toen hij circa een jaar na de oorlog met Japan, per ongeluk door een vriendje – al spelende met wapens – werd doodgeschoten. Dit heeft Oma gelukkig nooit geweten.
Dochter To en haar echtgenoot Sam van der Hoeven kregen één dochter, Els. Jeppie en haar man Boy van Meekeren kregen twee zonen, Tonny en Herry. Lien en Leo de Paauw, mijn ouders, kregen na 12,5 jaar huwelijk in 1940 een dochter, ik dus, Leoline.

Naar Oma

Alle kinderen, met echtgenoten en kleinkinderen trokken in de vakantieperiodes altijd weer naar Oma Batoe. Daar was het leven vrolijk en gezellig en de omgeving paradijselijk: wandelen en paardrijden in de bergen, zwemmen, badmintonnen, met Oud en Nieuw veel vuurwerk afsteken en vooral altijd… lekker eten!
De kleintjes mochten bij logeerpartijen met z’n allen dwars in Oma’s grote bed slapen. Een herinnering waar sommige inmiddels hoogbejaarde nakomelingen nooit over uitgepraat raken.
Oma werd nog steeds op handen gedragen, zowel door haar kinderen als door hun respectieve echtgenoten en de kleinkinderen. Van haar mocht altijd alles.

Een voorwaarde voor de komst van (Hollandse) vrienden naar Batoe was wel, dat er niet mocht worden neergekeken op de Indonesische afkomst van Oma. In die tijd was het hebben van een Indonesische grootmoeder een niet altijd geapprecieerde situatie. De Hollandse familieleden van Opa die ook regelmatig in Batoe op bezoek kwamen of kwamen logeren hadden er in nooit een probleem mee.

De jaren na 1940

Oma heb ik de eerste vijf jaar van mijn leven – in Batoe – heel goed gekend. Mijn moeder, vader en zuster Jimmy, zijn bij Oma ingetrokken enige tijd voor de Japanse invasie. Ik werd in 1940 in Malang geboren en leerde Oma kennen als een echte lieve vrouw, die weliswaar de Nederlandse taal amper sprak, niet kon schrijven noch lezen, maar dat vond ik toen, als kind, helemaal niet raar. Oma erbij was een vanzelfsprekendheid in mijn jonge leventje. Zij was er altijd en zij hoorde bij mijn kind-zijn. Nam mij in bescherming, als mijn moeder weer eens naar mij uitviel, op van de zenuwen als ze was omdat zij het gemis van mijn vader (krijgsgevangen genomen in 1942) moeilijk kon verdragen en zich constant afvroeg waar hij zou kunnen zijn en wanneer zij elkaar weer terug zouden zien. Ik had er geen vraagtekens bij, te jong nog om te beseffen wat er allemaal gaande was.

Alleen met Oma en de bedienden sprak ik Maleis. Met moeder, haar zusters, broer, neefjes en nichtjes, sprak ik Nederlands. Ook dat was voor mij vanzelfsprekend. Opa was per slot van rekening een pur sang Rotterdammer geweest en mijn vader was per slot van rekening een pur sang Hagenaar: beiden van goede huize – zoals dat heette. Zij stonden er op dat de voertaal thuis algemeen beschaafd Nederlands was, met uitzondering van de gesprekken met Oma. Daar deed niemand moeilijk over; dat sprak kennelijk vanzelf. Mijn vader, een liefhebber van talen, die nog getracht heeft Oma wat Nederlands te leren, terwijl zij hem de Javaanse taal probeerde bij te brengen kan ik mij niet herinneren. Helaas. Toen ik anderhalf jaar oud was, in 1942, werd hij door de Jappen gevangen genomen, in 1944 met de Junyo Maru afgevoerd om nooit meer terug te komen. Ik ken hem alleen uit de (altijd lieve) verhalen van mijn moeder en andere familieleden en van de foto’s, die wonderwel de oorlog wel overleefden.

 

Klik hier en lees deel 3 van Het levensverhaal van Oma Batoe