van heutsz

Hoe de paardenjongen in huis kwam

paardenjongenDe paardenjongen was soms een jongen, soms een man. Hij zorgde voor het paard van de officier en daardoor ook een beetje voor de officier. Hij was dus de militaire paardenoppasser.

Dat kon goed gaan, zo’n contact. Misschien verliep het zelfs harmonieus, want er bestond een zekere wederzijdse afhankelijkheid tussen de officier en de paardenjongen. Dan moet je elkaar kennen en idealiter vertrouwen.
Maar iets als geldgebrek maakt veel lelijk, en dat gebeurde ook hier.
In de oude Indische pers vond ik heel wat klachten van officieren – aan hoor en wederhoor deed men niet zo – en rekenvoorbeelden.

Fourage

De Locomotief van 1905 gaf aandacht aan de ‘gegronde klachten’ van de offcieren van het 8e bataljon, die ‘overhaast’ naar Celebes moesten. Wij denken: beroepsmilitairen krijgen wat zij nodig hebben van de legerleiding. De krant kende de realiteit:

  • Laat ons even narekenen wat een officier, die bereden is, moet betalen.
  • Hij krijgt f 20 paardenfourage; een paardenjongen kost hier f 20 en het dier eet voor f 20; hij moet dus f 20 minstens bijpassen.
  • De onbereden officier heeft twee koelies meêgenomen die hem op f 30 minstens komen te staan en hij teert dus zooals de zaken nu geregeld zijn, f 30 ’s maands in, de bereden officier, die ook koelies heeft, dus f 50 ’s maands.

Hier staat: zelf personeel betalen en als je twintig pop krijgt, moet je veertig pop uitgeven. En dan heb je ook nog kosten aan je koelies. Dat kwam dus allemaal voor eigen rekening. Officier zijn kon dus een dure zaak worden, er werd daarbij verwacht dat je je stand ophield.
In deze tijd zijn er ook discussies over het ja dan nee toelaten van inheemse officieren en op welke voorwaarden, en hoe kunnen zij dan in gelijke mate hun stand ophouden en wat is die stand dan. Kwesties van prestige wogen toen zwaarder dan we ons nu kunnen voorstellen.

Rekenen

Hoe dan ook, officieren moesten rekenen: wat ze moesten en konden betalen. Een paardenjongen moest te vertrouwen zijn, hij droeg verantwoordelijkheid: een zadel te los geplaatst kon dodelijke gevolgen hebben. Het was dus geen functie waar dwangarbeiders konden worden ingezet. O, was er maar een boek over ‘Mijn leven als paardenjongen’, dat zou wat zijn.
Het vele geklaag en gereken is ten deele de geëxporteerde Hollandse cultuur van mopperen, en ten dele het ervaren van de onredelijkheid: wel de taken en verwachtingen krijgen, maar niet het bijbehorende budget.
Juist in deze tijd, het begin van de twintigste eeuw, kom ik dergelijk ‘gegronde klachten’ , zoals De Locomotief dat noemde, nogal tegen.
Het is pas 1905, onder gouverneur-generaal Van Heutsz moeten ook de zogeheten Buitengewesten onder het Nederlands koloniaal gezag worden gebracht. Dat gaat met militaire expedities. Maar ook met Hollandse zuinigheid.

In 1910 publiceerde ‘Huzaar’ een kwaadaardig stuk over paardenjongens in het Indisch Militair Tijdschrift. Huzaar klaagt en in wat hij zegt is merkbaar dat de paardenjongen bepaald niet machteloos was, hij kan gaan saboteren:

  • Het gouvernement dwingt ons in dienst te nemen ter verzorging onze paarden, een vrije Inlander, een inlander dus waarover men niet het minste gezag kan uitoefenen die net zoveel kan luieren als hij feitelijk zelf verkiest en zijn baas een kool stooft zoo dit in zijn kraam te pas komt.
  • Wie onzer heeft niet eens het genoegen gehad te staan wachten op zijn paard, terwijl het Escadron al bezig was uit te rukken.
  • Het Escadron verdwijnt; nog geen paard te zien. Men vliegt naar huis om daar te ontdekken dat meneer de paardenjongen in geen velden of wegen te bekennen is en beide paarden elkaar al glimlachend aankijken bij het idee een kalm dagje te hebben.

In huis

Dan geeft Huzaar een voorbeeld uit zijn eigen leven. Hij moest op meerdaagse ofening naar Meester Cornelis en wat dan te doen met zijn twee paardenjongens: ofwel laten overkomen, ofwel laten thuisblijven. Huzaar vindt: ‘In beide gevallen een dure grap.’ Laten overkomen was ‘voor eigen rekening’ en dan moest hij ze ook verplicht toeslagen uitkeren. Dan maar thuis laten?

  • Laat ik mijn paardenjongen thuis, dan werkt hij een beetje in den tuin, doet boodschapjes voor mevrouw en wrijft een beetje aan het achter gebleven harnachement.
  • Hij maakt het zich extra gemakkelijk, ja feitelijk heeft hij vacantie.
  • Op ’t eind van de maand krijgt hij evenwel ’t zelfde loon, dat gaat nu eenmaal niet anders.

En bij deze passage zat ik rechtop. Want hier staat dat deze man of jongen in de Europese huishouding mocht komen. Daar waren de bedienden in het huiselijk domein ook. Alleen al de herinneringen aan de baboe kunnen bibliotheken vullen. De kebon figureert ook in romans. Er zijn ook verhalen over ‘kettingberen’, dwangarbeiders.
Maar waar zijn de herinneringen aan de paardenjongen, die ‘Vrije Inlanders’, die zich volgens de klaende officieren niets liet zeggen, die binnen de grenzen van zijn werk zelfs in staat was tot sabotage?
Denken over Indië is nooit af en voorbij. Steeds dient zich nieuwe informatie aan, waarmee de oude tijd op een andere of diepere manier te begijpen is.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Petrus Kipalong, een Moluks Steurtje uit het verleden

steurtjePetrus Kipalong is een naam die het waard is gered te worden. Hij was een van de duizenden Steurtjes, kinderen in het tehuis van Pa van der Steur. In “Oranje-Nassau”  (Magelang) woonden ze. Minder bekend is dat een aanzienlijk deel van zijn ‘Steurtjes’ van Molukse afkomst waren. Hoe kwam Pa aan deze kinderen?

Tehuis

Het tehuis “Oranje-Nassau” was in het begin een eenvoudige woning, met een pendoppo erbij. Het werd in 1892 feestelijk geopend met een opkomst van heel wat mannen van het KNIL. Hun aanwezigheid was geen toeval. Oranje-Nassau was aanvankelijk bedoeld als militair tehuis, onder de leiding van de zendeling Johannes van der Steur. Hij was enkele maanden eerder uit Nederland vertrokken met hoogstaande christelijke idealen.

  • Dat er binnen het KNIL heel wat militairen samenleefden met njai (concubine), stond hem tegen. Hij vond, dat seksualiteit thuishoorde in het door God gezegende huwelijk. Daarbuiten werd het ontucht.
  • Tegen alcohol en roken had hij ook ernstige bezwaren. Van der Steur redeneerde eenvoudig: wanneer de militairen een tehuis hadden met gezelligheid, dan zouden ze die niet bij een njai zoeken. Uit Nederland had hij boeken meegebracht (passende lectuur), een orgel (samen zingen schept verbroedering) en een omstreden reputatie als agressieve zendeling.

Indië zag hem dan ook met gemengde gevoelens komen. Het was mooi dat hij iets voor de militairen wilde betekenen, maar was broeder Van der Steur met zijn methode niet een beetje naief?
Ondanks de bestaande twijfels liep het tehuis redelijk goed. Van der Steur bood zijn bezoekers niet alleen christelijke vermaningen. Hij kon van man tot man praten, hij hielp waar nodig met het schrijven van brieven en soms schonk hij chocolademelk, gemaakt naar Hollands recept. Wie van God los was geraakt, had zo toch redenen genoeg om het tehuis te bezoeken. Een slimme aanpak, en eentje die werkte. Zo verliepen er maanden, tot er in april 1893 een grote verandering kwam.

Kinderen

In april 1893 kwam een van de bezoekers van het tehuis naar Van der Steur met de mededeling dat er vier kinderen in de kampong waren, van wie de Italiaanse vader was gestorven. Een Javaanse vrouw had de zorg op zich genomen, maar zij was niet de moeder. Van der Steur nam de kinderen bij zich in huis. Vier kinderen, dat moest lukken meende hij, en het lukte ook. De militairen hielpen met de verzorging. Na deze vier kwamen er vijf bij, en daarna nog meer. Het aantal kinderen groeide snel, en het werd dus aanzienlijk drukker in Oranje-Nassau; in totaal zouden er naar schatting zevenduizend kinderen bij Pa zijn.
Militairen en kinderen konden het onderling goed vinden. Elk kind bezat in het tehuis een onafzienbare hoeveelheid ooms waarvan er altijd wel iemand tijd had om te spelen. Er waren natuurlijk ook ándere ooms. Van der Steur sprak niet over de familieleden die met lege armen waren achtergebleven in de dessa. Voor hem telde alleen dat ene: een kind dat een Europese (in de praktijk: Nederlandse) vader had, moest Europees opgevoed worden.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Steurtjes: Jonge mannen uit het tehuis.

Molukse kinderen

Pa nam ook Molukse kinderen op, volgens een bron in de eerste jaren zelfs tot twintig procent. In 1898 waren er in Oranje-Nassau 144 kinderen, 28 van Molukse afkomst. Van der Steurs hart klopte voor deze kinderen en nog meer voor hun vaders, die volgens hem vaak tot de beste en trouwste militairen van het KNIL behoorde. Sneuvelde de man, dan ontving zijn weduwe geen uitkering. Dat onrecht was evenzeer een reden om de kinderen onderdak te bieden. Speciaal voor deze kinderen had hij een Amboneese school opgericht, waar ze les kregen.
Het onderdak omvatte veel. De meisjes en jongens kregen een opvoeding, vaak met scholing, vakopleidingen zoals voor schilder of smid en natuurlijk kregen ze godsdienstonderwijs van de door en door protestantste Pa. Op de platen die hij liet zien, werden God en Jezus voorgesteld als twee Hollands uitziende mannen, vaak in een Europees aandoende omgeving. Zo was dat toen. Kritische vragen stelde men nog niet aan een autoriteit. En Pa wás een autoriteit. Hij leidde het tehuis, een aantal jaren samen met zijn zuster Marie en daarna met zijn echtgenote, die ook Marie werd genoemd. Daarnaast waren er veel komende en gaande helpers, die zich allen naar de dwingende inzichten van Pa voegden.

Subsidie

Geleidelijk werd “Pa van der Steur” een begrip in Indië. De twijfels verdwenen. Hij kreeg van Gouverneur-Generaal J.B. van Heutsz (1904-1909) zelfs een forse subsidie van vele duizenden guldens voor deze ‘soldatenkinderen’. De kranten publiceerden vaker over hem in positieve zin en zo groeide hij uit tot een beroemdheid. Wie het over “Pa” had, bedoelde deze vader van honderden kinderen. Dat er ook militairen in het tehuis waren, verschoof naar de achtergrond. Zo wilde Van der Steur het; hij vertelde aan de kranten vaak en goed aangrijpende verhalen over zielige kindertjes en vroeg dan om donaties. Dat moest, want om elke dag al die monden te voeden was heel wat geld nodig. Het werkte elke keer uitstekend. Regelmatig gingen er hoge bedragen zijn kant op. De vraag dient zich aan, hoe zielig deze kindertjes eigenlijk waren. Een deel van het antwoord is te vinden bij Petrus Kipalong (1909-1935), een van de Molukse Steurtjes.

Petrus en Cornelis

Hoe Petrus Kipalong in het tehuis kwam, is niet goed te achterhalen. Waarschijnlijk kwam zijn broer Cornelis (later werkzaam in de klapperindustrie) mee. Gezien de lange tijd dat Petrus er woonde, is het waarschijnlijk dat hij al op jonge leeftijd in het tehuis kwam. Er waren meer mogelijkheden dan alleen vaderloos zijn. Van der Steur nam ook logés op, die tijdelijk onderdak nodig hadden; de ouders/verzorgers gingen bijvoorbeeld met kort verlof of werden overgeplaatst. Voor deze kinderen werd kost en inwoning betaald. Dan waren er Steurtjes, die een opportunische kijk op het tehuis bezaten. Zij lieten zich opnemen met het doel om via Pa een opleiding te krijgen en zodra het diploma behaald was, verdwenen zij weer uit de tehuiswereld. Tot welke groep Petrus Kipalong behoorde, kan alleen de Vereniging Vrienden van Yayasan Pa van der Steur opsporen. Deze Vereniging heeft het beheer van de tehuisadminisatratie waarin veel dossiers van kinderen liggen. Het is toegankelijk voor nazaten, dit in verband met privacy.
Toch valt het ook buiten dit archief wel iets over Petrus te zeggen. In het tehuisblad Onze Kleine Bode schrijft Pa van der Steur over hem, vooral in juni 1935. Dan zijn er enkele Steurtjes ernstig ziek, zozeer, dat voor het ergste gevreesd moet worden. Dit is wat Pa schrijft:

  • Met Petrus Kipalong gaat een deel van mijn leven in het graf. Petrus was een hoogst eenvoudige jongen.
  • Hij had diploma Ambachtsschool en kreeg een betrekking in de suiker. Daar had hij het goed.
  • Met de vak van de suikercultuur, viel ook Petrus en is als werklooze thuis gekomen. Thuis heb ik hem de kleintjes toevertrouwd en die ruim 200 kleine jongens waren bij hem in goede handen.

In de opsomming die daarna volgt, leren we Petrus wat beter kennen. Hij was “een innige vrome jongeman”, die altijd naast Pa aan de etenstafel zat. En: “eerlijk als goud”. Hij ontwikkelde leiderschap: “Op de Amboineesche cathechisatie hielp hij mij met zingen.” Petrus was muzikaal, als kapelmeester van de fluitisten; in het tehuis was altijd muziek. Hij moet veel van zijn Pa gehouden hebben, getuige de beschrijving van het sterfbed die Van der Steur geeft:

  • Nu zei hij nog eenmaal: “Pa, waar moet ik slapen? Ik ben moe. Zeker op het kerkhof, ja Pa? Maar dan brengt U mij weg en legt mij ter ruste met een laatste kus”.
  • “Ja, mijn jongen.”
  • “Dan is het goed.”

Bij de begrafenis van Petrus waren honderden kinderen aanwezig, “de gehele Ambonse school” was uitgelopen, en ook de militairen waren present. Van der Steur leidde de plechtigheid en hij sprak emotioneel bij het graf. Het verhaal in De Kleine Bode heeft een fraai christelijk einde:

Vannacht zat ik even alleen in zijn kamertje; het werd mij te zwaar en te machtig en het uithuilen deed me even goed. Toen stond ineens Cornelis achter mij. Hij legde zijn hand op mijn schouders en zei: “Kom Pa, niet zoo droevig, Petrus is een kind van God en God haalde hem thuis. Ik beloof u plechtig Pa dat ik mijn uiterste best zal doen om hem te vervangen.”

Hoe het verder ging met Cornelis, staat niet meer vermeld, jammer genoeg. De geschiedenis van de broers moet groter zijn geweest dan deze jaren in het tehuis. Waar is de familie Kipalong? Hoe keek Cornelis later terug op zijn tehuisleven? Hoe Moluks mochten de kinderen zijn? Dat zijn vragen waarop het antwoord onbekend is. Toch lees je tussen de regels door dat deze twee broers bepaald geen zielige kindertjes waren, zoals Van der Steur zijn pupillen aan de buitenwereld graag presenteerde. Harde werkers moeten het geweest zijn, die in staat waren verantwoordelijkheid te dragen, gevoelig daarbij. Bijzondere jongens. Overigens zou Van der Steur de sterfdag van Petrus nog jarenlang herdenken. Dat komt rechtvaardig over.

Slot

In mijn biografie van Pa van der Steur  besteed ik meer aandacht aan het leven in het tehuis dan ik hier in Marinjo kan doen. Maar ook dat boek is geen encyclopedie met de naam van elk kind dat ooit bij Pa in huis geweest is.

Veel kinderen, eenmaal volwassen en in Nederland, zwegen erover. Het woord ’tehuis’ had hier een ongunstige klank. Soms is er toch iets, niet veel, gezegd. Het verhaal van Pa staat in het boek.

Schrijven is blijven, dat geldt ook voor uw verhaal.

 

 

 


Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Hij was de Indische burgemeester van Amsterdam

burgemeesterDe Indische burgemeester van Amsterdam was Willem Frederik van Leeuwen, geboren in Soerabaja, hij kon netwerken als geen ander en aan het begin van de vorige eeuw mocht het koloniale bedrijfsleven voor hem op de knietjes, uit dankbaarheid.
Dat zat zo.

O nee, eerst de burgemeester. Op Parlement.com lees ik een typering:

  • Dominante persoonlijkheid die allergisch was voor SDAP’ers.
  • Stond bekend als slim en gevat, maar ook als enigszins driftig.
  • Hekelde als liberaal lid van de Eerste Kamer de bemoeizucht van de minister van Binnenlandse Zaken in Amsterdam.
  • Eerste vicepresident van de Raad van State die niet van adel was.

Dat je denkt: die man durfde wat. En het lijkt me ook iemand die heel graag zijn zin kreeg. Anders kun je niet zo hoog opklimmen. Je moet zijn: vastberaden. Overtuigd van je kunnen. Niet bang zijn.
En dat dus terwijl iedereen naar jouw Indische gezicht kijkt en daar vast wat van vindt.

Topgasten

Burgemeester Van Leeuwen (1860-1930) verdiende de innige dank van het koloniaal bedrijfsleven toen hij in 1904 een grandioze netwerkbijeenkomst organiseerde.
Topgasten: de aanstaande gouverneur-generaal van Indië J.B. van Heutsz en zijn rechterhand H. Colijn. (inderdaad, de latere minister-president van Nederland). In dat jaar werd Van Heutsz in Nederland bejubeld omdat hij de Atjeh-oorlog had gewonnen (wat natuurlijk niet zo was).
De andere gasten:

  •  bedrijven die een kaartje hadden gekocht dan wel gekregen in ruil voor sponsoring van de bijeenkomst, zoals: de Nederlandse Handelmaatschappij, de Nederlandsch-Indische landbouwmaatschappij, de Koninklijke Paketvaart Maatschappij  en de Stoomvaartmaatschappij Nederland.
  •  Amsterdammers die erbij wilden zijn, maar wel Ons Soort Mensen.
  • veteranen.
  • militaire verenigingen, dat stond goed, vooral wanneer ze met vlag en vaandel op muziek gaan marcheren en dat deden ze.

Het was een hele organisatie geweest. Burgemeester Van Leeuwen had al vroeg een comité in het leven laten roepen dat geld inzamelde voor de netwerkdag. Wie wat gaf, werd netjes bijgehouden in de lijst ‘Bijdragen in het Waarborgfonds ter bestrijding der kosten van ontvangst van den Luitenant-Generaal B.J. [sic] van Heutsz, bij diens bezoek aan de hoofdstad’ .

Ambitie

Stapje verder. Het comité, inmiddels uitgebreid met een commissie, gaat delen van de dag verkopen: kaarten voor de middag of de avond.
Het was inderdaad een prijzige bijeenkomst maar dat lag ook aan de ambities. Dure rijtuigen, een middagbijeenkomst in Artis, een feestmaaltijd in het Concertgebouw en dan een boottocht op de Amstel, waar kostbaar vuurwerk te zien zou zijn.
Aanmelden bij elke activiteit leek voor iedereen open te staan, maar elke aanmelding werd natuurlijk aandachtig bekeken. Voor wanklanken was geen plaats.

Verwachting

Op dinsdag 19 juli 1904 genoot burgemeester Van Leeuwen van een besloten lunch in het Amstelhotel. Enkele anderen en dan de VIP-gasten Van Heutsz en Colijn. Toen bracht de burgervader ze naar het stadhuis waar het officiële gedeelte begon. Van Leeuwen hield een knallende toespraak waarin hij Van Heutsz op een voetstuk zette en ook, min of meer, benadrukte wat de verwachtingen waren. Hij zei onder meer:

  • Hier, in de eerste koopstad des rijks, werd met verklaarbare belangstelling gevolgd al wat ginds in het verre Oosten door u en de uwen werd gewrocht.
  • Door uw krachtig optreden werd de hoop weder levendig dat er eerlang een einde zou komen aan de Aljehellende die den voorspoed van onze kolonie in den weg stond, die knaagde aan de eer van Nederland als koloniale mogendheid en de vastberadenheid die uit al uw handelingen sprak en door uw invloed ook het deel werd van hen die geroepen waren u bij te staan, deed den twijfel die langzamerhand was ontstaan, of de krijgsmacht in Atjeh wel opgewassen was voor haar moeilijke taak, weder plaats maken voor vertrouwen, vestigde de overtuiging dat die taak aan uitnemende handen was toevertrouwd.
  • […] Hulde breng ik in de eerste plaats aan den staatsman, wiens streven het was niet slechts het Atjehsche volk tot onderwerping te brengen, maar door een streng, rechtvaardig bestuur, door het invoeren van een goede rechtspraak, door steun van landbouw en nijverheid, in één woord, door bevordering van de moreele en materieele belangen der onderworpenen, een welvarend land met een tevreden bevolking toe te voegen aan ons koloniaal gebied.

De trefwoorden waren duidelijk: koopstad – ons koloniaal gebied. Van Heutzs begreep uiteraard de bedoeling, dat bleek wel uit zijn toespraak. Hij zei onder andere:

  • … namens mij zelf spreek ik de beste wenschen uit voor den voorspoed voor onze schoone hoofdstad, van de handelstad Amsterdam, van waar ook in vroeger eeuwen het gezag in ons schoone Insulinde is uitgegaan.”

Verdienen

De handelstad, dus. En dan ons schoone Insulinde. Een ideale combinatie als het ging om geld verdienen.
Het diner, de boottocht, het vuurwerk: alles was even geweldig. De kranten jubelden. De bedrijven wisten: wij gaan onze donaties dubbel en dwars terug verdienen, dat heeft de burgemeester goed gedaan.

De afrekening liet zien dat ze in de handelstad goed konden rekenen. Er bleef 186,87 gulden en een halve cent over voor het nationaal huldeblijk aan Van Heutsz. Met de groeten van burgemeester Van Leeuwen.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Het raadsel van de Atjeh-generaal Van Daalen

van DaalenWat is het raadsel van de Atjeh-generaal Van Daalen? Eigenlijk zijn het er meer en ik ben ze nu stuk voor stuk aan het ontwarren, dit voor in zijn biografie. Dit zijn de belangrijkste raadsels waar ik voor sta:

1 Hoe kán het dat Van Daalen bij leven al die onderscheidingen kreeg (tot en met de hoogste graad Militaire-Willemsorde) en zo geliefd was bij koningin Wilhelmina en koningin-moeder Emma, terwijl hij tegenwoordig zo verguisd is?

2 Hoe kán het dat hij als Indische jongen zo hoog kwam in de roomblanke rijen van het Leger en het koloniale bestuur? Ik bedoel: gouverneur van Atjeh, dat is een belangrijke positie. Commandant het het KNIL is ook heel wat.

3 Van Daalen had een knallende ruzie met Van Heutsz, dat werd in Nederland zowat een nationale bestuurscrisis. En Van Daalen was hier met verlof. Hoe werd hij behandeld?

4 Wáárom heeft hij na zijn pensioen als commandant zich nauwelijks laten zien in Nederland? Dat is raarrrrr. Hij was een vitale vijftiger, die gaat niet achter de geraniums zitten. Wat was er aan de hand?

Lezing Tong Tong Fair

Zulke raadsels dus. Van Daalen is een uitzonderlijke man met een uitzonderlijk leven, zoiets kun je niet verzinnen. Toch was het de werkelijkheid, destijds.
Ik werk aan zijn biografie, die verschijnt begin volgend jaar. Aanstaande zaterdag (9 september 1845 uur) licht ik een tipje van de sluier op tijdens mijn lezing op de Tong Tong Fair. Dan vertel ik ook iets over het KNIL, dat door hem ingrijpend werd gemoderniseerd.
In mijn lezing vertel ik over het leven van Van Daalen en ook over zijn sterke invloed op het KNIL. In zijn commandantsjaren hervormde hij het leger in de Oost.
Ik ga zeker weten iets zeggen over zijn Indische achtergrond. Want het was uitzonderlijk dat een Indische jongen ten eerste gouverneur van Atjeh werd en ten tweede commandant van het KNIL. Daar klonken destijds nogal eens opmerkingen over.

Oost-Indische Leger

Toen hij in 1914 met pensioen ging, was hij pas 51 jaar. Kerngezond. Hij gaf een knallende afscheids-speech waarin hij nog een keer zijn visie op het leger gaf en wat er nog diende te gebeuren, om een eventuele buitenlandse agressor af te slaan. U raadt het al, hiij wilde meer geld voor het leger:

  •  mensen fatsoenlijk betalen, zodat ze militair bleven en geen burgerbetrekking namen
  •  geld voor wapens en munitie
  •  geld voor materieel; de militaire luchtvaart was in opkomst

En u weet hoe de regering in Den Haag is, als het aankomt op geld voor militaire doeleinden…

Militair geweld

Van Daalen is controversieel, tegenwoordig. Dat komt door de focus die er is op het militair geweld. En daar was Van Daalen sterk in. Zijn roemruchte expeditie van 1904 is daar het voorbeeld van. Daar ga ik ook iets over zeggen. Dus ook over dat moreel kompas dat in de loop een andere richting in kan wijzen.
Na die expeditie werd Van Daalen evenals andere militairen goed gedecoreerd. Atjeh haalde de mannen juichend in. In Nederland evenwel begon een hele andere discusie, en die werd in de loop der jaren een aantal keren opnieuw gevoerd. Daar ga ik ook op in.

Vroeger

Als u net als ik over toen-froeher schrijft, komen we dezelfde vraag tegen:
Hoe schrijf je over een tijd die ver voorbij is,
over mensen die je nooit gekend hebt?
Een andere wereld: Indië, militair.
En daarbij: ik ben Hollands, Van Daalen Indisch.
Ook: man/vrouw verschil.
Mag en kan dat dan wel? Anders geformuleerd: mag je alleen over kippen schrijven als je zelf een kip bent?
U begrijpt mijn standpunt.

Het gaat om:

  •  uw eigen nieuwsgierigheid en verbazing, neem die serieus, want zo blijft u bezig en grote kans dat andere mensen hetzelfde willen weten als u
  •  verricht zo goed mogelijk onderzoek, de archieven liggen vol met informatie, er is altijd meer (maar op tijd stoppen is ook van belang)
  •  weeg de bronnen tegen elkaar af: waarheid is niet altijd wat gedrukt is
  • blijf kritisch op oude bronnen: wie heeft er belang bij om dit zo te vertellen, wat staat er niet in
  • vraag hulp in de vorm van meelezers en gesprekken
  • blijf lezen, gericht en ook om het onderwerp heen, zijpaden kunnen opeens hoofdwegen worden
  • onthou: een moreel kompas kan veranderen

Daar ga ik het ook over hebben, dat morele kompas. Ik ben nu in hoofdstuk 7 van de biografie, dus het is werk in voortgang.De titel is er al: De Atjeh-generaal, het militaire leven van Frits van Daalen (1863-1930). Straks in mijn lezing licht ik alvast een tipje van de sluier op. Met beeld. Het wordt spannend. Ik hoop dat u erbij wilt zijn.

Praat met mij
Als u over familie in de oude Indische tijd schrijft, dan hoort daar ook kennis van de historie bij. Zo wordt uw verhaal beter en interessanter om te lezen. Werkt u aan een levensverhaal? Praat met mij:

  • voor vrijblijvend advies over historische bronnen, zodat u meer informatie vindt
  • over de opzet van uw project, zodat u het meteen goed aanpakt, dat scheelt enorm veel tijd en hoofdpijn
  • maak een afspraak voor telefonisch overleg via mijn digitale kalender: klik hier en kijk hoe dat gaat.

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Hoe begin ik? 5 gouden tips waarmee het altijd lukt

gratis ebook

Waarom kapitein Rhemrev met ‘Indië Weerbaar’ naar Nederland kwam

Kijk eens naar die man. Hoe hij daar staat. Vol zelfvertrouwen. In uniform. Goed gedecoreerd. Kapitein W.V. Rhemrev was niet verlegen. Op het moment dat deze foto gemaakt is, bevindt hij zich in Nederland met het Comité Indië Weerbaar. Het is 1917.
Inderdaad, middenin de Eerste Wereldoorlog.

Weerbaarheid

Ik dacht terug aan het Comité en de beweging erachter toen ik de berichten las over de geringe weerbaarheid hier ingeval er iets gebeurde. Niemand weet dan wat te doen, behalve het leger opbellen. Maar op defensie is nogal bezuinigd, dus het is onzeker of er nog iemand is die de telefoon opneemt.
Zo ook in 1917.

De defensie

In de koloniale tijd was het een eeuwige vraag hoe het moest met de defensie van Indië. Want ja, al die eilanden, hoe verdedig je dat bij een buitenlandse agressor?
Iedereen had er een eigen idee over.
Zo ook de beweging Indië Weerbaar, waar gedacht werd over een deelname van de inheemse bevolking aan de strijdkrachten en een groter budget van Nederland voor het KNIL. Dat waren voor velen pijnpunten. Zo’n twintig jaar geleden – dus iedereen wist het nog – had de overheid aan de Atjesche krijgsheer Toekoe Oemar zeer veel wapens gegeven, hij zei ‘hartelijk dank’ en keerde zich tegen de overheid.
Dat moest niet nog een keer.
En dan: Nederland een groter budget voor militairen?
Willen is kunnen, vond het Comité Indië Weerbaar. In 1917 reisde het Comité naar het moederland, naar Nederland. De ‘deputatie’, zoals kapitein Rhemrev het noemde, bestond volgens zijn opgave uit ‘de  6 ondervolgende leden:

  1. F. Laoh, afgevaardigde van de Perserikatan Minahassa.
  2.  Prins Ario Koesoemo-Diningrat, afgevaardigde van den Prinsenbond.
  3.  Raden Toemengoeng Danoesoegondo, afgevaardigde van den Regentenbond.
  4.  Mas Ngabehi Dwidjo Sewojo, afgevaardigde van de Boedi Oetomo.
  5. Abdoel Moeis, afgevaardigde van de Sarikat Islam en
  6. Mijn persoon, als Nederl. afgevaardigde, terwijl als leider en raadgever der deputatie is opgetreden Z.Exc. de Oud-Gouverneur-Generaal Idenburg.

Veel  aandacht

In Nederland kreeg de deputatie veel aandacht. Persmomenten. Een diner met de voormalige gouverneur-generaal Van Heutsz. Discussies.
Het doel was en bleef meer budget voor de verdediging van Indië.
Soms denk ik dat het sterkste koloniale machtmiddel niet zozeer het wapen was, maar de bureaucratie. De langzame, vrijwel eindeloze weg van vergaderen, stukken die door verschillende lagen trokken en daar van de juiste persoon een paraaf behoefde, een voorlopige bespreking, een aanpassing en dan opnieuw een vergadering.
Vertragend.
Tijdrovend.
Ontmoedigend.
In Nederlandse regeringskringen nam men kennis van de denkbeelden van het Comite. Hoe kon het ook anders? Kapitein Rhemrev en de zijnen maakten veel kabaalde kapitein voorop. Hij droeg de Militaire Willemsorde, gold als Atjeh-held en zag er goed uit. Een man met gezag en charisma. In het voorjaar van 1917 hield hij een redevoering die in druk verscheen. Hierin zei hij onder andere:

  • Indien ik het woord hier tot U richt, dan doe ik dat om U te geven een juist en klaar beeld van de actie „Indië Weerbaar”. Het doel is niets anders, dan wat te lezen is in de hierbij opgenomen motie, n.l. „Indië militair weerbaar” te maken.
    Toen ik de overtuiging kreeg, dat wij reeds leven in de schaduw van groote komende gebeurtenissen; dat eene voortduring van de bestaande weerloosheid van N.-I. daardoor een misdaad zou zijn jegens de toekomst van Nederland en jegens de toekomst van N.-I., heb ik het als mijn plicht opgevat het „réveille” te blazen.
  • Mijne bedoeling met de zending van de deputatie naar Nederland is niets anders dan:
    „het overbrengen van het zwaartepunt van de in Indië geboren actie naar Nederland,
    in de hoop, dat de pers, de vereenigingen en welke corporaties en wie dan ook,
    de actie zullen overnemen en doorzetten in vereeniging met ons in Indië, om te komen tot het gewenschte resultaat, d.i. eene tijdige en afdoende weerbaarmaking van N.-I.”

Overwegende:

  • dat de weerbaarheid van Nederlandsch-Indië tegen eene mogelijke vijandelijke aanranding een dringende en onafwijsbare eisch is,
    gesteld door de behoefte aan zekerheid in de toekomst voor een snelle en regelmatige ontwikkeling van land en volk en
    erkend door ingezetenen van allen landaard zonder onderscheid;
    dat de ervaring van hetgeen in de laatste twee jaren op het wereldtooneel is voorgevallen, aan de volken de dringende les voorhoudt om weerbaar te zijn en, gereed, zoo noodig, alleen op eigen kracht te steunen ter handhaving van hunne zelfstandigheid;
    dat de tegenwoordige staat van weerbaarheid van Nederlandsch-Indië bij allen, die zich verzetten tegen de gedachte aan eene mogelijke overweldiging met alle noodlottige gevolgen daarvan, slechts een gevoel van onvoldaanheid en onrust vermag in te boezemen;
    spreekt als hare vaststaande overtuiging uit, dat het een levensbelang is om Nederlandsch-Indië tijdig en afdoende zoo ter zee als te land in staat van weerbaarheid te brengen;
  • Toont, dat „wij niet te klein zijn voor de eeretaak jegens Indië. Praat niet langer, maar laat spreken een d a a d van Uw onbuigbaren wil om te beschermen en te verheffen ons Indië. Schudt dan van U af dien geest van Jan Salie, ten zegen van Nederland, ten zegen ook van de twee-eenheid „Nederland en Indië”!

Die twee-eenheid zei de goede verstaande genoeg. Hier sprak een conservatief man, die kolonie en moederland samen zag. Maar wel met morele plichten van dat moederland.

Vlootwet

Zoals gezegd werd er in Nederland geluisterd naar het Comité en de kapitein. Daarna werd er vergaderd. Flink lang ook. En met het geluk dat Indië al die tijd niet werd aangevallen door een vreemde mogendheid.
In 1923 kwam er eindelijk een nieuwe vlootwet, waarmee het aantal schepen in de Oost werd uitgebreid. Van Heutsz kwalificeerde het geheel als een ‘botervlootje.’
In 1927 kwamen er nieuwe defensiegrondslagen, waarin besloten werd dat ingeval van een buitenlandse agressor er beroep op anderen gedaan moest worden.
De kapitein sloeg politiek een andere weg in. Maar al met al: Indië Weerbaar had evenals de kaitein een punt gemaakt, en dat was het belang van weerbaarheid.

Schrijftips
Kijk eens naar de geboortejaartallen in uw familie: welke liggen voor, in of kort na de Eerste Wereldoorlog? Dat was een tijdperk met angst voor herhaling van de oorlog, er heerste vrees voor het gebruik van gifgas. Tegelijkertijd kwam er een nieuw optimisme door een groeiende vredesbeweging. Groeide je als kind op in die tijd, dan waren dat sterke invloeden.
Wanneer u over de familie schrijft, is het belangrijk rekening te houden met de historische context. Wilt u daarover eens van gedachten wisselen of wilt u misschien wat hulp bij het schrijven? Plan dan een vrijblijvend telefoongesprek via de contactpagina: klik hier (opent in nieuw venster).

Het hospitaalschandaal in Indië in 1900

Hospitaal te Atjeh/ Collectie Tropenmuseum Wikipedia Commons

Terwijl de Atjehoorlog voortwoedde en Nederland, alle verwachtingen ten spijt, nog altijd niet gewonnen had, kwam er in 1900 een nieuw probleem bij. Dat meldde de arts L.J. Eilerts de Haan, werkzaam in het ziekenhuis aldaar. In verschillende artikelen beschreef hij dat er uit ziekenhuizen voeding werd gestolen. De daders schold hij uit voor ‘hospitaalhyena’s’. Met goede bedoelingen, zoals een klokkenluider die meestal heeft.

Officier van gezondheid

Het Indische dagblad De Locomotief trok zich de zaak van het hospitaalschandaal aan. Op 10 maart 1900 publiceerde de krant een fors artikel over de zaak waarbij ook alweer een nieuw probleem was gekomen, te weten de positie van de arts zelf. Dokter L.J. Eilerts de Haan, officier van gezondheid eerste klas, had inmiddels Indië verlaten. Of dit geheel vrijwillig was, stond te bezien. De dokter zelf was inmiddels een verdacht persoon geworden of gemaakt, en ook dat typeerde zijn positie als klokkenluider. Er was namelijk een onderzoek naar de dokter ingesteld:

“Dit geeft te denken. Er ligt zoo iets in van: tóch zullen wij dan lastigen kerel wel krijgen! […] Natuurlijk heeft Dr. Eilerts de Haan wel eerst bij zijn chefs geklaagd, maar het is de vraag hoever en hoelang het legerbestuur zulke pogingen wil zien uitstrekken.

Indien Dr. Eilerts de Haan wellicht – ik weet er niets van, onderstel slechts – wat spoediger dan een ander tureluursch is geworden over de eeuwige officieele uitvluchten waar het geldt breken met de sleur, en maar altijd zijne zieken laaghartig zag bestelen, zal hem dit dan te kwade warden aangerekend? Zal op de vingers worden nageteld: hij had dit nog kunnen doen, en dat nog kunnen vragen, en op dit of dat nog kunnen wachten? Moet liever ook de legercommandant niet op prijs stellen, dat de knoeierij nu eens duidelijk aan het licht is gebracht en den man hoogachten, die dit heeft durven doen?”

Dat waren scherpe zinnen die duidelijk maakten wat nu het ergste werd gevonden. Niet zozeer de diefstal of de verminderde hoeveelheid gezonde voeding voor de militairen, maar het gezichtsverlies van de superieuren. Menigeen begreep, hoe verstandig de dokter was geweest door de uitslag van een dergelijk onderzoek naar hem niet af te wachten.

Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 12 februari 1906: de dokter houdt spreekuur in het militair hospitaal.

Eieren

De kranten bleven publiceren over het hospitaalschandaal. Het betrof hier vooral militaire ziekenhuizen, waar de lagere rangen in opgenomen werden. De indruk bestond dat zij geen klachten durfden in te dienen als er iets ontbrak. Dat iets kon zijn: voeding, versterkende drank of zelfs medicijnen. Schreef een arts vier eieren voor, dan kreeg de patiënt er twee. Melk werd verdund. De lijst van diefstallen leek eindeloos.

Gaandeweg 1901 bleek dat er al járen gestolen werd uit de hospitalen, maar er iets aan doen… dat leek vrijwel onmogelijk. De artikelen die dokter Eilerts de Haan erover had geschreven om de misstanden aan de kaak te stellen, waren zelfs geweigerd door het Indisch Militair Tijdschrift, schreef Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, begin 1901, ook al had hij de morele steun van Van Heutsz, de gouverneur van Atjeh.

Doofpot

Wie baat bij deze diefstallen had, bleef speculeren. Mogelijk floreerde hier een crimineel stelsel van verkoop en winst met afdrachten aan deze en gene, en daarbij konden – gezien de doofpot reactie – best hooggeplaatste militairen betrokken zijn.

Klokkenluider

In Nederland haalde de zaak van het hospitaalschandaal de kringen van ministers. Merkwaardig genoeg wilden ook zij het karakter van de klokkenluider bespreken. Het heette twijfelachtig te zijn dat een militaire arts met voorbijgaan van zijn meerderen de steun van publieke opinie had gezocht voor zijn zaak. Maar had hij een alternatief gehad? Kennelijk: neen. Het Kamerlid Van Kol nam het voor hem op:

Ook insubordinatie heeft hier niet plaats gehad, want ware dat het geval, dan zou generaal van Heutsz aan die artikelen zeker zijn goedkeuring niet hebben gehecht en daardoor als zijn meening hebben doen kennen, dat alleen door het opwekken der publieke opinie tegen die misstanden, daarin verbetering kon worden verwacht.

Het hielp niet. De zaak werd van kwaad tot erger. Niet meer het hospitaalschandaal stond centraal, maar de persoon van de dokter. In februari 1901 schreef het Soerabaijasch handelsblad een harde beoordeling van deze gang van zaken:

“Wel kan men den man, die dit durft ondernemen, niet wettelijk straffen, maar men maakt hem af op geniepige wijze in den conduite-staat. Zoo is het dr. Eilerts de Haan gegaan, zoo zal het ieder officier en ambtenaar gaan die in Indië misstanden aan het licht durft te brengen en den moed heeft dit openlijk, zonder masker voor, te doen. Totdat eindelijk iedereen zwijgt. Dan is het ideaal van het koloniaal gouvernement bereikt.”

En de dokter? Hij besloot zijn tijd als militair arts uit te zitten, met het oog op zijn pensioen. Erna publiceerde hij zijn autobiografie: Zonderlingschap. Het laatste woord was voor hem.

Blijf op de hoogte

Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.


levensverhaal

Het levensverhaal van Frits van Daalen

Frits van Daalen“Ten slotte nog dit: Van Daalen was een ‘Indische jongen’ en gaarne wezen wij steeds op hem wanneer de Indo-Europeanen weer eens klaagden, dat ‘den Indo werd belet om iets te bereiken’ .”

Dit komt uit Het Vaderland, februari 1930, bij het overlijden van Frits van Daalen (1863-1930). Hij was commandant van het Nederlands-Indische Leger (het latere KNIL) geweest en hij had bij leven verschillende hoge onderscheidingen ontvangen:

  • Militaire Willems-Orde vierde, derde en tweede klasse
  • Commandeur in de Militaire Willems-Orde
  •  Kroonorde, versierd met de eresabel
  • Ridderkruis 1e klasse van de Orde van de Kroon van Pruisen
  • Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw

Zijn hoge rang van luitenant-generaal had hij vermoedelijk vooral aan koningin Wilhelmina en minister Idenburg te danken. De bevordering kwam erdoor om hem voor de krijgsmacht te behouden; en dat lukte. Van Daalen had het onderspit gedolven tijdens het roemruchte conflict met gouverneur-generaal Van Heutsz. Die periode moet de moeilijkste tijd in zijn leven zijn geweest. De kameraadschap tussen deze twee mannen werd verbroken.

Sinjo

Terug naar wat Het Vaderland schreef: ‘een lichtend voorbeeld’. De krant bedoelt: hij was een uitzondering. Rond 1900 kende het leger in Indië vrij weinig hoge Indische officieren. Hoe hoger, hoe minder. Frits van Daalen was dus zichtbaar, hij viel op. Ik heb brieven van officieren gelezen, waarin hij als ‘sinjo’ werd aangeduid, een akelig scheldwoord als het op die manier gebruikt wordt: een Hollandse man die een Indische man een figuurlijke schop wil geven. Op zijn beurt had Van Daalen een scherp woord over voor totoks die de inheemse bevolking niet konden begrijpen – hij wel.

Hoe was hij? Als koloniaal militair hard en daarmee succesvol, maar ook omstreden vanwege die hardheid. De kritiek kwam, maar de gebieden die Van Daalen veroverde, bleven in koloniaal bezit. Dat is het typische gedrag van de regering in Den Haag. Wel het resultaat nemen, en de man die dat resultaat heeft bereikt, bekritiseren.
Als koloniaal bestuurder kreeg hij de meeste kritiek. Weer vanwege hard optreden, wat ook tot uiting kwam in zijn rechtspraak.
Als mens: loyaal, gevoelig, een temperament dat kon oplaaien, trots. Intelligent met een taalknobbel, gevoel voor kunst. Echtgenoot, vader, grootvader.

In 1914 sloot hij zijn carrière in Indië af. Hij ging met pensioen en besloot in Den Haag te gaan wonen. Over het grote confict met Van Heutsz heeft hij altijd gezwegen, uit liefde voor Atjeh, het leger en het vaderland, en ook omdat hij recht verwachtte.
Dat kwam niet. Dus zo ging Van Daalen de geschiedenis in: negatief. De nazaten van Van Daalen lijken min of meer ondergedoken te zijn. Daar kan ik me iets bij voorstellen.

En nu? Dat staat te bezien.

Indisch in het leger

Vorige maand verscheen mijn biografie van Van Heutsz. Af is af, maar Van Daalen blijft in mijn hoofd zitten. Wat heeft hij nu werkelijk gedaan voor goeds en voor slechts, en wat waren roddels? Hoe zag hij het zelf? Hoe was het om door iedereen gezien te worden als die ene Indische officier?

U voelt het al aankomen. En ja, ik ga dus op zoek naar het levensverhaal van Frits van Daalen. Daarbij zoek ik ook naar het verhaal over een militair met een Indische achtergrond, en hoe dat in de periode ban voor de Tweede Wereldoorlog was. In december komt er een speciale middag over Indische voorvaders in het leger. Over wie ze waren en hoe dat voor nazaten is. Daarbij bent u van harte welkom en ik stuur te zijner  tijd nog meer informatie.

Mijn vraag:
Heeft u een Indische voorvader die toen in het leger zat? En weet u daar nog iets van?

 


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.
indische schrijfschool

Een avondje over de koloniale tijd en over Van Heutsz

koloniale tijd

Hier zit ik aan de discussietafel. De Balie in Amsterdam had een avond georganiseerd over het omgaan met koloniale monumenten, en dan in het bijzonder met het Van Heutsz monument in Amsterdam. Als zijn biografe gaf ik een inleidende lezing over Van Heutsz en zijn tijd.

Spreken over de koloniale tijd. Oei.

De opzet en film van de gehele avond vindt u ook op de website van Van Heutsz: klik en kijk

Oordeel

Aan het einde van de avond vroeg kunstenaar Hans van Houwelingen aan de zaal wie er een schandpaal voor Van Heutsz wilde. Meer dan de helft stak de hand op. Wat wisten ze van die man, van die tijd, van Indië? Dus ik zei: “Die vraag stel ik u nog een keer als mijn boek uit is.”

Dat was natuurlijk veel te optimistisch van mij. Die avond merkte ik hoe gemakkelijk mensen een oordeel hebben en houden over de koloniale tijd. Ik ben ook een paar keer flink aangevallen. Dat kwam vast ook, omdat ik zei:

  • Het lijkt een nieuw taboe te worden om iets goeds te zeggen over de koloniale tijd .
  • We moeten niet blijven hangen in schuldgevoel of reageren met agressie, maar wikken en wegen voor een oordeel.
  • We hoeven niet Van Heutsz te vereren als held, maar we hoeven hem ook niet te vertrappen als schurk. Het is alletwee te eenzijdig, te gemakkelijk. Nadenken, zoeken naar waarheid, het een af wegen tegen het ander, dat is moeilijker. Maar wèl eerlijker tegenover het verleden en tegenover Van Heutsz.

Nuance is nooit leuk.

Taboe

Wat me steeds meer dwars begint te zitten is de groeiende weerstand tegen alles uit de koloniale tijd. Het begint een taboe te worden iets goeds aan te wijzen. Alles staat in een verdacht licht. Een brug die gebouwd is voor de bevolking? Fout. KNIL-militairen die vochten en sneuvelden? Aan de debattafel werden ze “moordenaars” genoemd. Dat schokte me.

Ik ontmoet die weerstand steeds vaker. En dan denk ik aan Lin Scholte en haar mooie boek Anak kompenie, aan toko’s, aan zwembaden, aan meisjesjurken, aan Dicky de Hoog, aan Tjalie, aan zoveel mensen en aan zoveel uit Indië waar ik elke dag over lees en over nadenk en over schrijf en spreek omdat ik er zo heel veel voor voel.

Dat het principe van kolonialisme op z’n minst absurd is, snap ik. Je gaat geen ander land bezetten. Maar de koloniale tijd is een verhaal met schaduw en licht. En dat licht mag er óók zijn.

Ik ben benieuwd wat uw ervaringen zijn. Spreekt u gemakkelijk over de koloniale tijd, of komt u vooroordelen tegen?

 

Mijn inleidende lezing op die avond:

Ga naar de bovenkant