Ron Goud

“Ik weet niet of ik Indisch ben” (3-3)


6 Aftrap

Tante komt met koffie en een dienblad vol speculaas aanlopen.
Ondertussen kijk ik de huiskamer rond.
Geen schilderijtjes met sawa’s aan de muur en meer van dat soort dingen.
“Pak zoveel koekjes als je wilt het staat ervoor’.”
Ome Kees neemt de aftrap, buigt zich voorover en zegt: “Ik heb een keer, in Leerdam, als scheidsrechter twee Molukse voetballers aangesproken omdat ze Maleis spraken met elkaar, tijdens de wedstrijd.”
“Adakah anda mahu bercakap di Belanda,” riep ik vanaf het middenveld.
“De jongens vonden het geweldig!
Ze kwamen na de wedstrijd naar mij toe om te vragen hoe het komt dat ik Maleis spreek.”
Ome Kees heeft een opening gecreëerd, speelt de bal naar mij toe.
Ik krijg de kans recht op mijn doel af te gaan.
Hij gaat weer achter over leunen in zijn fauteuil en wacht rustig af.
Blijkbaar heeft hij zich ook voorbereid.
“Oom,” begon ik aarzelend, “wat heeft u toen geantwoord?”
“Oh, dat het vanzelf ging.
Ik had veel inlandse vriendjes hoewel opa liever had dat ik alleen met Hollandse kinderen speelde.”

Opeens staat hij op, loopt naar de eettafel, pakt een groot wit boek en ploft naast me neer op de bank.
Het lijkt wel een foto boek.
Volgens mijn moeder waren er geen foto’s meer.
Hebben ze alles achter moeten laten.
Tante ruimt de koffieboel op, zet de salontafel vol met flesjes en blikjes limonade en een schoonmaak emmer tot aan de rand toe gevuld met cassave kroepoek.
“Lekker pakken hoor,” voegt ze er aan toe.

7 Het boek gaat open

Uit het fotoalbum van Ron

Als een dalang bezield, vertelt hij met zijn verhalen de zwart – wit foto’s.
Moment opnamen van familie leden die mij leken te verwelkomen in hun wereld.
Ook de familie geheimen moesten er aan geloven en ontkwamen niet aan de tong van ome Kees.
Ze werden stuk voor stuk ontmanteld en prijs gegeven.
Geheimen die hij als een last met zich meedroeg.
Ome Kees knijpt in mijn arm: “Ron je moest eens weten hoe blij ik nu ben.”
Zijn ogen straalden.
Dan pakt hij de draad weer op.
Hij verteld over Depok, waar hij met mijn moeder en tante een tijdje in de kost zat bij een Madurese vrouw omdat opa naar Aceh moest en oma niet in staat was om voor hun te zorgen.
Hoe hij door een pater van het Vincentius gesticht in Batavia het hele internaat werd doorgeslagen omdat hij van het geld, bedoeld voor een slof sigaretten, snoep en fruit op de pasar had gekocht voor zijn zusjes en hierdoor ook nog eens veel te laat terug was.
“Wij hebben een tijdje bij jou overgroot ouders ingewoond in Yogjakarta.
Jouw overgroot opa, de vader van jou oma, was toen regent.
Oma is door een Jap in haar gezicht geslagen omdat ik niet diep genoeg boog.
Ik was nog maar vijf jaar.”
De oma van oma was een Chinese en heette Kang Nio.
Raden Mas Poerwatmoadjo hoorde ook bij de familie.
“Niet bepaald moeders mooiste,” zei hij nadat we de foto een tijdje zwijgzaam in ons hadden opgenomen.
“Trouwens nu ik zo naar je kijk heb je die lelijke kop niet van een vreemde.”
We barsten allebei in lachen uit.
Ondertussen had tante de eettafel gedekt.
“Komen jullie?”

“Dat smaakt lekker zeg, hoe heeft u dit klaargemaakt?”
“Oh, dit is maar gewoon uit een zakje hoor,” zegt tante bescheiden.
“Ja Ron, je tante kan héél goed Indisch koken.
Indisch eten mislukt nooit, het smaakt gewoon iedere keer anders.
Dat vind ik nou zou bijzonder aan Indisch eten.”
“Zal ik nog een keer opscheppen?”
Ja, graag!
Ome Kees kijkt op van zijn bord en vraagt: “Ron hoe komt het dat jij zo met Indië bezig bent?
Waar komt die belangstelling vandaan?
Onze kinderen hebben dat helemaal niet.”
Ik vertelde hem dat ik mij er altijd mee verbonden heb gevoeld, dat ik mij daar niet bewust van was maar dat het sinds mijn elfde, door een onverwachte gebeurtenis, een hobby is geworden.

8 Je opa zou anders gereageerd hebben

“Oom, hoe vind u het eigenlijk dat ik bevriend ben met een Japanse kunstenaar?”
Vraag ik hem terwijl de laatste restjes nasi goreng, sambal boontjes en kip boemboe Bali naar binnen geschoven worden.
“Daar hoeft je niet over in te zitten hoor.
Hij kan er toch ook niets aan doen.
Ik ben trouwens gek op Japans eten.
Sushi, daar kan je me onder begraven.
Ik denk dat je opa anders gereageerd zou hebben.”

Opa zou anders gereageerd hebben omdat hij als krijgsgevangene, in een jappen kamp, aan de Birma spoorlijn in een te kleine bamboe mand werd gepropt.
Voor iets wat een ander had gedaan.
Uren later werd hij gekruisigd.
Aan een horizontale balk.
In de brandende zon.
Terwijl er ijswater op zijn kaal geschoren hoofd druppelde voelde hij iets knappen.
Zwevend tussen hemel en aarde werd hij gek, zoals hij dat zelf verwoordde.
Hiervoor moest hij zich van tijd tot tijd laten opnemen in Bloemendaal, Loosduinen.
Soms gedwongen, soms vrijwillig.
Om behandeld te worden voor het Kampsyndroom.
Er was geen begrip voor de oorzaak van zijn gedrag.
Hij werd hierom als persoon afgewezen.
Ome Kees beweert dat als opa de therapieën had gekregen die veteranen nu krijgen hij minder lastig voor zijn omgeving zou zijn geweest en voor zichzelf.

Ik herinner mij opa juist als een hele leuke en aardige man.
Als hij bij ons thuis op bezoek kwam verstopte hij briefjes van tien gulden door het hele huis.
Als ik ze vond, soms dagen later, mocht ik ze houden.
Tijdens schoolvakanties ging ik vaak bij opa en oma (zijn tweede vrouw)logeren, in Middelburg.
Wij doorkruisten samen op de Solex het Zeeuwse eiland Walcheren.
Met mijn voeten in de fietstas.
Onderweg sprak hij Indische mensen aan, in het Maleis.
Tijdens een rookpauze in een bushokje, tussen de aardappelvelden, vertelde hij dat als zijn shag en soldij op was hij gedroogde olifanten poep rookte.
Voor vloeipapier scheurde hij blaadjes uit de bijbel, die hij van de aalmoezenier had gekregen.
Hij begon bij Genesis, zo rookte hij de hele bijbel door en zo is zijn streng Calvinistische opvoeding in rook op gegaan.
Als de vakantie voorbij was en ik weer naar huis moest kreeg ik altijd een gekleurd plankje mee.
Picasso achtige vormen met spijkertjes en draadjes.
Gemaakt tijdens bezigheid- therapie.
Ik heb ze nog lang bewaard.

9 Jaloers

Na het eten vraagt ome Kees: “Hé heb jij soms zo’n ding bij je, zo’n telefoon waar je ook foto’s mee kan maken?”
“Ja.”
“Nou, je mag anders best foto’s maken van het boek.”
“Echt?”
Ik dacht dat hij het nooit zou vragen.
Ik ben altijd stik jaloers geweest op mensen die familiefoto’s uit Indië hebben.
Tijdens het fotograferen gaat ome Kees verder met vertellen.
Dat er een mangaboom op het erf stond.
Dat een neef was verdronken in een draaikolk, tijdens een korte vakantie.
“Wist je trouwens dat ik een tijd op de Sibajak heb gewerkt, dat ik daar de Tielman brothers heb ontmoet?”
“Nee, maar oom zullen we het daar een andere keer over hebben? Ik wil er graag alles over weten, het is inmiddels best wel laat geworden.”
“Oh, ja, tuurlijk jongen.”

10 Beb Vuyk

Terwijl ik mijn jas aan doe wijst tante naar een boek op een grenen dressoir beschenen door de ondergaande zon.
“Kan die nog in je tas?
Hij is nog van je moeder geweest.
Die roze papiertjes heeft ze er zelf nog tussen gestopt.
Ik heb ze er in laten zitten.”
Het is een kookboek van Beb Vuyk.
Nooit geweten dat mijn moeder hieruit kookte.
“Beb Vuyk heeft ook hele goeie romans geschreven.”
“Ja, dat weten we,” antwoorden oom en tante tegelijkertijd.
“Onze zolder ligt vol met Indische boeken.
Als wij er niet meer zijn mag jij ze hebben.
Moet je ze wel zelf op komen halen natuurlijk.”

In de trein terug naar huis haal ik het schrift tevoorschijn.
Helemaal vergeten vragen te stellen en aantekeningen te maken.
Maar ik mag zo vaak bellen en langskomen als ik wil.
De deur staat altijd wagenwijd open.
Ik ben meer te weten gekomen dan ik had durven vragen.
Wat het echt met mij heeft gedaan is met geen pen te beschrijven.

Voor deel 1 klik hiervoor deel 2 klik hier

“Ik weet niet of ik Indisch ben” (2-3)

1 Tempo doeloe

Ik groeide op met Indische gewoontes.
De fles in de hoek op de grond van de w.c. was vanzelfsprekend.
Rijst eet je uit een diep bord met een lepel.
De Pasar Malam in de Rotterdamse Ahoy hallen.
Iedere vrijdagavond, met mijn moeder naar Toko Heezen in Rotterdam Zuidwijk.
Eerst nasi rames eten daarna ingrediënten bij elkaar zoeken voor soto ajam en snoeperijen voor bij de thee zoals spekkoek en kwee lapis.
De herinneringen van mijn moeder over haar jeugd in Indië met als telkens terugkerende slot scène: ‘Had opa ons maar daar gelaten’.
Als ik jarig was werd er tot laat in de avond gedanst op Indo-Rock.
Taugé oogsten uit een natte theedoek op de vensterbank.
Satésaus met spruiten.
Pencak Silat les bij ome Nico in de achtertuin.
Jaren later op bezoek bij ome Nico in Bronbeek.
Een batik sarong als tafelkleed.
Kroepia eten op de markt onder station Blaak.
Terwijl de treinen over je heen denderen.
Niks bijzonders, tot op het moment dat ik een klasgenootje ging ophalen om mee te voetballen.
Zijn moeder deed de deur open en zei: ‘Rini speelt niet met kinderen die een bruine moeder hebben!’
Met stomheid geslagen trok ik de deur achter me dicht.
Waar ik mij nog het meest over verbaasde was het “bruine” van mijn moeder.
Haar huidskleur was blank.
Omdat ik die middag niets beters te doen had liep ik vanaf de boerenzij (Rotterdam Zuid) door de Maastunnel naar het Volkenkunde museum aan de Willemskade.
Ik wilde weten waar dat “bruine” in onze familie vandaan kwam.
Als betoverd liep ik langs wajangpoppen, krissen, Balinese dansmaskers, Molukse voorouderbeelden en gamelan instrumenten.
Het is niet bij die ene keer gebleven.
Op een keer raakte ik verzeild in het archief van het museum.
Struinend langs rijen boeken over tempo doeloe, wachtend om ontdekt te worden.
Tempo doeloe, een historisch tijdperk uit de geschiedenis van Indonesië die, volgens Rob Nieuwenhuis (gezaghebbend auteur over de koloniale periode), het heden en het verleden tegelijk bevat.
De tijd die men niet heeft meegemaakt maar waarmee de relatie nog niet is verbroken.
Ik begon mij bewust te worden van mijn voeling met dat tijdperk en alles wat er uit voortvloeit.
Zoals in diergaarde Blijdorp.

Toen ik op zondagmiddag met de hele familie soep at bij opa en oma, zei tante Nel: “Ron, als je een keer gratis naar de dierentuin wil moet je tegen de kassa zeggen dat je iets aan je tante moet vragen die in de Winkel van Sinckel werkt”.
Als door een magneet aangetrokken liep ik regelrecht naar de tropische Rivierahal.
Overmand door de warmte, hoge luchtvochtigheid en de weelderige uit de kluiten gewassen kamerplanten waande ik mij in Nusantara.
Een Maleise aanduiding voor het Indische archipel.
Zittend onder een bloeiende Hibiscus, aan de betonnen rand van de vijver op een rotan stoel, luisterend naar de Beo kon ik even ontsnappen aan een instabiele thuissituatie.

2 Stille kracht

Ik heb op het voortgezet onderwijs, in Rotterdam-IJsselmonde Molukse en Surinaams-Javaanse vrienden gehad.
Op een keer tijdens de pauze kwam er een ambulance en politiewagen het schoolplein oprijden.
Na een half uur werden twee van mijn Molukse vrienden op brancards, in een trance achtige toestand, met geopende ogen naar buiten gedragen.
Later hoorde ik dat ze ruzie hadden en het met zwarte magie hebben uit gevochten.
Eén van hen had een band van haar om zijn nek.
We wisten zeker dat hij die voor de ruzie niet om had.
Nu we het toch over magie hebben.
Ik was ergens in de twintig en kampeerde met mijn vrouw op de Hoge Veluwe.
Iedere nacht verscheen er een oudere Indische dame in de trekkerstent, traditioneel gekleed.
Ze keek me aan en zei: “Naga, Garoeda, Naga, Garoeda, Naga, Garoeda.”
De hele nacht door. Tegen de ochtend verdween ze weer.
Ik weet tot op de dag van vandaag nog steeds niet wat dit te betekenen heeft.

3 Indisch meisje

Uit het fotoalbum van Ron

Nadat mijn droom om bosarbeider te worden was mislukt heb ik een tijdje als schoonmaker in een verzorgingshuis gewerkt, om uit de WW te blijven.
In één van de vele kamers, aan het einde van een lange gang, op de vierde etage, woonde een man.
“Mijn grote liefde was een Indisch meisje,” vertelde hij terwijl ik zijn w.c pot borstelde.
“Maar ik moest het uitmaken van mijn vader.
Mijn vader was de NSB burgemeester van Vlaardingen.
Ik ben daarna nooit meer verliefd geweest.
Ik heb helemaal niets tegen Indische mensen, vanwege haar.”
Op vijf mei kreeg hij geen gebakje van de verzorgsters.
“Vindt u dat niet vervelend?”, vroeg ik.
“Ik kan mij daar niet zo druk meer om maken, het went.”

In elke stad of dorp hoop ik een Indische toko te vinden.
Als we er één tegen komen vraagt mijn vrouw steevast of ik niet even naar binnen wil.
“Nee, hoeft niet hoor.”
“Ga nou maar.”
“Okay.”
Een uur later zit mijn rugzak helemaal volgepropt met allerlei soorten kroepoek, seroendeng, lempers en potjes sambal.

4 Istori kita (Jouw familiegeschiedenis)

Op de Tong Tong fair, nét voor sluitingstijd het boek Istori Kita van Simone Berger gekocht.
Een informatief boek over het leven in Indië en gespreksvragen die het verleden weer laten leven.
Toen ik s’ avonds laat thuis kwam begon ik er meteen in te bladeren en probeerde de vragen te beantwoorden om mijn familie kennis te testen.
Teleurgesteld legde ik het naast me neer.
Veel vragen bleven onbeantwoord
Vragen die smeekten om antwoorden.
De volgende dag een oom gemaild.
“Zou u mij alles willen vertellen wat u zich nog van Indië kan herinneren? En hoe was het voor u om als Indische Nederlander in Nederland op te groeien?”
Of ik aantekeningen mag maken.
“Heeft u nog foto’s en documenten?”
Ik heb hem in geen jaren gezien of gesproken.
Hij is de enige aan wie ik dit nog kan vragen.
Toen na twee weken de verlangde reactie uitbleef besloot ik de mail uit te printen en het via de post te proberen.
Niet alleen met lood in mijn schoenen, ook in mijn hoofd en in mijn armen.
Een laatste poging.
Als ik niet nóg een keer waag contact te zoeken verdwijnt er misschien een element uit het raamwerk dat Indië heet.
Alles in mij wil dit voorkomen.

5 Ik ben er nog

Op dat moment ging de telefoon.
“Wat leuk dat je langs wilt komen. En je mag alles opschrijven.”
Het mail adres die ik had gebruikt bleek verouderd.
Ik ben een paar keer verhuisd en heb verzuimd adres veranderingen door te geven.
Maar we hebben elkaar toch weer gevonden.
We spreken meteen af voor volgende week zondag.
In de trein tussen Rotterdam en Dordrecht neem ik de vragen door die ik had overgeschreven in een schrift.
Uit het boek dat mij heeft aangemoedigd een zoektocht naar het Indië van mijn familie te ondernemen.
Vragen die uitnodigen tot vertellen.
Het verre verleden omarmen.
Wat deden jullie na schooltijd, hoe heette jullie baboe, in welk kamp zaten jullie?
Waarom, wanneer en waar zijn opa en oma gescheiden?
De trein nadert het perron waar tante Marie gehuld in lange rode jas mij stond op te wachten.
We lopen, aan één stuk door, pratend over wat er in de jaren die achter ons liggen is gepasseerd.
In vogelvlucht.
Door een stadspark naar het huis waar ik te lang geleden voor het laatst ben geweest.
Ome Kees staat al in de deur opening te wachten.
“Hoe gáát het met je?”, vraagt hij terwijl hij mij naar binnen trekt.
“Goed,” zei ik.
Eigenlijk kon het, op dat moment, gewoon niet beter met mij gaan.
“En met u?”, vraag ik.
“Ik ben er nog.”
Ik loop achter hem aan de woonkamer binnen.

Ome Kees is de grote broer van mijn moeder.
Zij noemde hem altijd Keesie.
Hij is in 1938 geboren in Apeldoorn tijdens het verlof van mijn opa die bij de KNIL zat.
Voor mijn oma was dit haar eerste bezoek aan Nederland.
Na de technische school is hij gaan varen, om de thuis situatie te ontvluchten.
Daarna is hij in de revalidatie techniek gaan werken en kwam zo doende in allerlei zorg instellingen.
In één van die instellingen heeft hij tante leren kennen die werkzaam was als pedicure.
Ze is een echte Zeeuwse en schildert graag.
Samen hebben ze drie kinderen en kleinkinderen.
Na hun pensionering hebben ze een camper gekocht om door heel Europa te reizen.

 

Deel 1: klik hier –  Deel 3: klik hier

 

“Ik weet niet of ik Indisch ben” (1-3)

Midden: Ron Goud

Ron mailde me over zijn Indische familie, en over zijn familie uit Indië. Hij had ook foto’s. En ik vroeg:”Ben je Indisch?” Hij wist het niet. Dit is wat hij me schreef:

 

Of ik mezelf Indisch noem.
Dat hangt er van af.
Wie en wat is Indisch?
Volgens Wikipedia bestaan Indische Nederlanders uit twee groepen: volbloed Nederlanders (Totoks) en Nederlanders van gemengde afkomst en hun nazaten.
In het glossarium uit het boek De tolk van Java van Alfred Birney staat dat Indisch een culturele aanduiding is voor zowel blanken als Indo’s die behept zijn met trekken en gewoontes uit Nederlands – Indië.

Je hebt Indo’s met een hoofdletter i en Indo’s met een kleine i.

Halve of kwart Indo

Er zijn mensen die beweren dat Indische Nederlanders niet meer bestaan omdat die term alleen van toepassing was op mensen die in Indië zijn geboren.
Er zijn ook mensen die zeggen dat je al Indisch bent als je maar 1 druppel Indisch bloed hebt.
Dat halve of kwart Indo’s niet bestaan.
In ons gezin is dit af en toe een onderwerp van discussie.
Dan wordt er aan de hand van de stamboom precies uitgerekend hoeveel Indisch bloed wij nog in ons hebben, uitgedrukt in procenten.
Er wordt dan tenslotte geconcludeerd dat mijn interesse voor Indië niets meer te maken kan hebben met mijn voorouders.
Mijn vrouw vraagt zich weleens af of mensen met Turkse voorouders ook zulke discussies voeren.
Misschien is het wel typisch Indisch.
Volgens mijn opa was het in Indië heel belangrijk om te weten hoe Indisch je was.
Dat bepaalde voor een groot deel je toekomst.
Hoe blanker hoe beter.
Tegenwoordig lijken sommige nazaten precies andersom te denken.

Twijfelindo

Mag ik mezelf classificeren als Indisch?
Ik kan hier geen volmondig ja op zeggen maar ook geen nee.
Misschien ben ik wel een Twijfelindo?
Of misschien toch niet?

Klik hier voor deel 2

 

Ga naar de bovenkant