levensverhaal van iemand

“Ik weet niet of ik Indisch ben” (2-3)

1 Tempo doeloe

Ik groeide op met Indische gewoontes.
De fles in de hoek op de grond van de w.c. was vanzelfsprekend.
Rijst eet je uit een diep bord met een lepel.
De Pasar Malam in de Rotterdamse Ahoy hallen.
Iedere vrijdagavond, met mijn moeder naar Toko Heezen in Rotterdam Zuidwijk.
Eerst nasi rames eten daarna ingrediënten bij elkaar zoeken voor soto ajam en snoeperijen voor bij de thee zoals spekkoek en kwee lapis.
De herinneringen van mijn moeder over haar jeugd in Indië met als telkens terugkerende slot scène: ‘Had opa ons maar daar gelaten’.
Als ik jarig was werd er tot laat in de avond gedanst op Indo-Rock.
Taugé oogsten uit een natte theedoek op de vensterbank.
Satésaus met spruiten.
Pencak Silat les bij ome Nico in de achtertuin.
Jaren later op bezoek bij ome Nico in Bronbeek.
Een batik sarong als tafelkleed.
Kroepia eten op de markt onder station Blaak.
Terwijl de treinen over je heen denderen.
Niks bijzonders, tot op het moment dat ik een klasgenootje ging ophalen om mee te voetballen.
Zijn moeder deed de deur open en zei: ‘Rini speelt niet met kinderen die een bruine moeder hebben!’
Met stomheid geslagen trok ik de deur achter me dicht.
Waar ik mij nog het meest over verbaasde was het “bruine” van mijn moeder.
Haar huidskleur was blank.
Omdat ik die middag niets beters te doen had liep ik vanaf de boerenzij (Rotterdam Zuid) door de Maastunnel naar het Volkenkunde museum aan de Willemskade.
Ik wilde weten waar dat “bruine” in onze familie vandaan kwam.
Als betoverd liep ik langs wajangpoppen, krissen, Balinese dansmaskers, Molukse voorouderbeelden en gamelan instrumenten.
Het is niet bij die ene keer gebleven.
Op een keer raakte ik verzeild in het archief van het museum.
Struinend langs rijen boeken over tempo doeloe, wachtend om ontdekt te worden.
Tempo doeloe, een historisch tijdperk uit de geschiedenis van Indonesië die, volgens Rob Nieuwenhuis (gezaghebbend auteur over de koloniale periode), het heden en het verleden tegelijk bevat.
De tijd die men niet heeft meegemaakt maar waarmee de relatie nog niet is verbroken.
Ik begon mij bewust te worden van mijn voeling met dat tijdperk en alles wat er uit voortvloeit.
Zoals in diergaarde Blijdorp.

Toen ik op zondagmiddag met de hele familie soep at bij opa en oma, zei tante Nel: “Ron, als je een keer gratis naar de dierentuin wil moet je tegen de kassa zeggen dat je iets aan je tante moet vragen die in de Winkel van Sinckel werkt”.
Als door een magneet aangetrokken liep ik regelrecht naar de tropische Rivierahal.
Overmand door de warmte, hoge luchtvochtigheid en de weelderige uit de kluiten gewassen kamerplanten waande ik mij in Nusantara.
Een Maleise aanduiding voor het Indische archipel.
Zittend onder een bloeiende Hibiscus, aan de betonnen rand van de vijver op een rotan stoel, luisterend naar de Beo kon ik even ontsnappen aan een instabiele thuissituatie.

2 Stille kracht

Ik heb op het voortgezet onderwijs, in Rotterdam-IJsselmonde Molukse en Surinaams-Javaanse vrienden gehad.
Op een keer tijdens de pauze kwam er een ambulance en politiewagen het schoolplein oprijden.
Na een half uur werden twee van mijn Molukse vrienden op brancards, in een trance achtige toestand, met geopende ogen naar buiten gedragen.
Later hoorde ik dat ze ruzie hadden en het met zwarte magie hebben uit gevochten.
Eén van hen had een band van haar om zijn nek.
We wisten zeker dat hij die voor de ruzie niet om had.
Nu we het toch over magie hebben.
Ik was ergens in de twintig en kampeerde met mijn vrouw op de Hoge Veluwe.
Iedere nacht verscheen er een oudere Indische dame in de trekkerstent, traditioneel gekleed.
Ze keek me aan en zei: “Naga, Garoeda, Naga, Garoeda, Naga, Garoeda.”
De hele nacht door. Tegen de ochtend verdween ze weer.
Ik weet tot op de dag van vandaag nog steeds niet wat dit te betekenen heeft.

3 Indisch meisje

Uit het fotoalbum van Ron

Nadat mijn droom om bosarbeider te worden was mislukt heb ik een tijdje als schoonmaker in een verzorgingshuis gewerkt, om uit de WW te blijven.
In één van de vele kamers, aan het einde van een lange gang, op de vierde etage, woonde een man.
“Mijn grote liefde was een Indisch meisje,” vertelde hij terwijl ik zijn w.c pot borstelde.
“Maar ik moest het uitmaken van mijn vader.
Mijn vader was de NSB burgemeester van Vlaardingen.
Ik ben daarna nooit meer verliefd geweest.
Ik heb helemaal niets tegen Indische mensen, vanwege haar.”
Op vijf mei kreeg hij geen gebakje van de verzorgsters.
“Vindt u dat niet vervelend?”, vroeg ik.
“Ik kan mij daar niet zo druk meer om maken, het went.”

In elke stad of dorp hoop ik een Indische toko te vinden.
Als we er één tegen komen vraagt mijn vrouw steevast of ik niet even naar binnen wil.
“Nee, hoeft niet hoor.”
“Ga nou maar.”
“Okay.”
Een uur later zit mijn rugzak helemaal volgepropt met allerlei soorten kroepoek, seroendeng, lempers en potjes sambal.

4 Istori kita (Jouw familiegeschiedenis)

Op de Tong Tong fair, nét voor sluitingstijd het boek Istori Kita van Simone Berger gekocht.
Een informatief boek over het leven in Indië en gespreksvragen die het verleden weer laten leven.
Toen ik s’ avonds laat thuis kwam begon ik er meteen in te bladeren en probeerde de vragen te beantwoorden om mijn familie kennis te testen.
Teleurgesteld legde ik het naast me neer.
Veel vragen bleven onbeantwoord
Vragen die smeekten om antwoorden.
De volgende dag een oom gemaild.
“Zou u mij alles willen vertellen wat u zich nog van Indië kan herinneren? En hoe was het voor u om als Indische Nederlander in Nederland op te groeien?”
Of ik aantekeningen mag maken.
“Heeft u nog foto’s en documenten?”
Ik heb hem in geen jaren gezien of gesproken.
Hij is de enige aan wie ik dit nog kan vragen.
Toen na twee weken de verlangde reactie uitbleef besloot ik de mail uit te printen en het via de post te proberen.
Niet alleen met lood in mijn schoenen, ook in mijn hoofd en in mijn armen.
Een laatste poging.
Als ik niet nóg een keer waag contact te zoeken verdwijnt er misschien een element uit het raamwerk dat Indië heet.
Alles in mij wil dit voorkomen.

5 Ik ben er nog

Op dat moment ging de telefoon.
“Wat leuk dat je langs wilt komen. En je mag alles opschrijven.”
Het mail adres die ik had gebruikt bleek verouderd.
Ik ben een paar keer verhuisd en heb verzuimd adres veranderingen door te geven.
Maar we hebben elkaar toch weer gevonden.
We spreken meteen af voor volgende week zondag.
In de trein tussen Rotterdam en Dordrecht neem ik de vragen door die ik had overgeschreven in een schrift.
Uit het boek dat mij heeft aangemoedigd een zoektocht naar het Indië van mijn familie te ondernemen.
Vragen die uitnodigen tot vertellen.
Het verre verleden omarmen.
Wat deden jullie na schooltijd, hoe heette jullie baboe, in welk kamp zaten jullie?
Waarom, wanneer en waar zijn opa en oma gescheiden?
De trein nadert het perron waar tante Marie gehuld in lange rode jas mij stond op te wachten.
We lopen, aan één stuk door, pratend over wat er in de jaren die achter ons liggen is gepasseerd.
In vogelvlucht.
Door een stadspark naar het huis waar ik te lang geleden voor het laatst ben geweest.
Ome Kees staat al in de deur opening te wachten.
“Hoe gáát het met je?”, vraagt hij terwijl hij mij naar binnen trekt.
“Goed,” zei ik.
Eigenlijk kon het, op dat moment, gewoon niet beter met mij gaan.
“En met u?”, vraag ik.
“Ik ben er nog.”
Ik loop achter hem aan de woonkamer binnen.

Ome Kees is de grote broer van mijn moeder.
Zij noemde hem altijd Keesie.
Hij is in 1938 geboren in Apeldoorn tijdens het verlof van mijn opa die bij de KNIL zat.
Voor mijn oma was dit haar eerste bezoek aan Nederland.
Na de technische school is hij gaan varen, om de thuis situatie te ontvluchten.
Daarna is hij in de revalidatie techniek gaan werken en kwam zo doende in allerlei zorg instellingen.
In één van die instellingen heeft hij tante leren kennen die werkzaam was als pedicure.
Ze is een echte Zeeuwse en schildert graag.
Samen hebben ze drie kinderen en kleinkinderen.
Na hun pensionering hebben ze een camper gekocht om door heel Europa te reizen.

 

Deel 1: klik hier –  Deel 3: klik hier

 

“Ik weet niet of ik Indisch ben” (1-3)

Midden: Ron Goud

Ron mailde me over zijn Indische familie, en over zijn familie uit Indië. Hij had ook foto’s. En ik vroeg:”Ben je Indisch?” Hij wist het niet. Dit is wat hij me schreef:

 

Of ik mezelf Indisch noem.
Dat hangt er van af.
Wie en wat is Indisch?
Volgens Wikipedia bestaan Indische Nederlanders uit twee groepen: volbloed Nederlanders (Totoks) en Nederlanders van gemengde afkomst en hun nazaten.
In het glossarium uit het boek De tolk van Java van Alfred Birney staat dat Indisch een culturele aanduiding is voor zowel blanken als Indo’s die behept zijn met trekken en gewoontes uit Nederlands – Indië.

Je hebt Indo’s met een hoofdletter i en Indo’s met een kleine i.

Halve of kwart Indo

Er zijn mensen die beweren dat Indische Nederlanders niet meer bestaan omdat die term alleen van toepassing was op mensen die in Indië zijn geboren.
Er zijn ook mensen die zeggen dat je al Indisch bent als je maar 1 druppel Indisch bloed hebt.
Dat halve of kwart Indo’s niet bestaan.
In ons gezin is dit af en toe een onderwerp van discussie.
Dan wordt er aan de hand van de stamboom precies uitgerekend hoeveel Indisch bloed wij nog in ons hebben, uitgedrukt in procenten.
Er wordt dan tenslotte geconcludeerd dat mijn interesse voor Indië niets meer te maken kan hebben met mijn voorouders.
Mijn vrouw vraagt zich weleens af of mensen met Turkse voorouders ook zulke discussies voeren.
Misschien is het wel typisch Indisch.
Volgens mijn opa was het in Indië heel belangrijk om te weten hoe Indisch je was.
Dat bepaalde voor een groot deel je toekomst.
Hoe blanker hoe beter.
Tegenwoordig lijken sommige nazaten precies andersom te denken.

Twijfelindo

Mag ik mezelf classificeren als Indisch?
Ik kan hier geen volmondig ja op zeggen maar ook geen nee.
Misschien ben ik wel een Twijfelindo?
Of misschien toch niet?

Klik hier voor deel 2

 

“Mijn jongste dochter zei: je schrijft toch niet over ons?”

Noor signeert haar eigen boek

Anak Beruntung heet het boek dat Noor de Ruyter de Wildt schreef. Gelukskind. Ze volgde de cursus Levensverhaal schrijven en nu is ze een tevreden mens. Maar: “Er komt geen tweede boek.” Waarom niet?

Noor moet lachen als ik dat vraag. Voor haar is het zo vanzelfsprekend.
Ze zegt: “Ik kan niks verzinnen, dus hier houdt het op. Mijn autobiografie is ook een zoektocht naar mijn vader geweest. Ik schreef op wat ik wist en gelukkig heb ik een goed geheugen en ook wat ik van anderen hoorde.”

Geleid

Dat van die anderen is een verhaal apart, weet Noor. “Het leek wel of dat geleid werd,” zegt ze. Ze bedoelt: door haar vader, die in de oorlog te vroeg gestorven is om zijn dochter ooit te zien. Toen Noor begon met schrijven, kwamen er steeds mensen op haar pad die iets zeiden of wisten waardoor ze weer een puzzelstukje van het geheel had. “Pas op de laatste bladzijde van het boek wist ik genoeg om de vraag te beantwoorden waarmee ik begonnen ben, en dat was waarom ik als vierjarig kind ben weggegeven.”

Het antwoord gaf Noor meer begrip van haar levensgeschiedenis. Dat begrip kregen ook de kinderen en kleinkinderen toen ze het boek lazen. Hoe waren de reacties?

Noor met de trotse familie

Noor met de trotse familie

“Je schrijft toch niet over ons?”

“Toen ik met het boek begon, was mijn jongste dochter  er eerst onrustig over. Ze zei: je schrijft toch niet over ons? Maar ik moest wel, want het is mijn levensverhaal. Wat ik schreef, vertelde ik niet. Ze heeft het boek in een heel weekend uitgelezen, belde me erna op en zei dat ze het prachtig vond. Ik heb van niemand nog iets lelijks gehoord.”

Het boek heeft meer lezers gevonden: bij elkaar zijn er nu meer dan tweehonderd van verkocht. Dat kwam ook door aandacht van de regionale kranten en een feestelijke boekpresentatie, waar medeleden van het koor Suara Kita aanwezig waren, Kees Maaswinkel,  Jacques Brijl, Silfraire Delhaye en Blauwvogeltje van Indisch4ever. In het voorjaar wil Noor pasars bezoeken om te vertellen over haar boek en het te verkopen. Ze heeft er zin in.

Jaarcursus

Ik voelde me blij toen ik het hoorde, want ja, Noor heeft bij de Indische Schrijfschool de jaarcursus Levensverhaal schrijven gevolgd. Wat heeft ze er aan gehad?
“Doorgaan. Soms wilde ik het wegleggen en er niet meer naar kijken, maar door de weekles bleef ik er toch mee bezig en ik hield de moed vast. En ik heb  hoofdstukken leren maken en ook op een rijtje gekregen hoe je moet beginnen en niet uit het oog verliezen waar je naar toe wilt, de draad vasthouden .”

Wat een mooi resultaat is hieruit voortgekomen. Van harte gefeliciteerd!


Anak Beruntung

Bestellen bij Boekscout: klik hier.

Informatie: 244 pag. Ill. 21,40 euro.

Noor heeft een indrukwekkend leven achter de rug. In het begin van WOII geboren, een buitenkamp op Java, geëvacueerd door de Britten, vader gesneuveld, moeder heeft niet voor haar kunnen zorgen. Ze kreeg weinig informatie over haar vader, zag nooit een foto.

Op haar vierde jaar bij pleegouders gekomen, wier achternaam ze droeg. Een roerige jeugd in twee landen. Op de middelbare school achter haar ware naam gekomen. Haar geschiedenisleraar vertelde dat zij en haar vader nazaten van Michiel de Ruyter waren. Startpunt van bewustwording en een zoektocht.

In 2001 lag er bij boekhandel Van Stockum een boek, waarin een foto van haar vader stond, geïdentificeerd door haar oude moeder. Pas in 2018 is ze achter zijn hele levensverhaal gekomen, geholpen door… hemzelf.


 

Leo Hoestlandt vertelt: een mooie herinnering

Leo Hoestlandt

“Doe maar op jouw website,” mailde Leo Hoestlandt me. Hij is nu 88 jaar (21 juli 1930) en hij is druk. Gelukkig ook met het opschrijven van herinneringen. En dan merk je weer: Indië was zoveel meer dan de oorlog. Oom Leo noemde zijn verhaal treffend: ‘ Een mooie herinnering’. Hier komt het.

Verhuizing

Toen ik een kleuter van 4 jaar was verhuisde ons gezin van Pekalongan (mijn geboorteplaats) naar Tegal, een plaats ongeveer 65 kilometer naar het Westen. Vanwege zijn werk werd mijn vader daarheen overgeplaatst. Hij was pakhuismeester van de Factorij, een uitvloeisel van de V.O.C., later de Nederlandse Handel Maatschappij.

De reden was de beoogde suikertransporten vanuit Indië naar Holland. In de directe omgving van Tegal stonden namelijk veel suikerfabrieken. Ik waag een poging om de namen op te noemen, in de overtuiging dat ik sommige ben vergeten. Daar gaat-ie dan: Tjomal, Pemalang, Kemanglen, Pagongan, Doekoewrigin, Djatibarang, Bandjaratma, Nieuw-Tersana. Zo! Dat waren er acht en het moeten er tien of elf geweest zijn.
Door die sterk stijgende suiker-productie stegen ook de arbeidsmogelijkheden, hetgeen te merken was aan de lange rijen koelies die in de morgen al langs ons liepen, op weg naar de suikerloodsen bij de haven.
Geleidelijk aan nam de welvaart toe.

Oude kerk

Niet ver van de haven en andere oude V.O.C.-gebouwen stond een oude katholieke kerk, vermoedelijk nog uit de 19e eeuw. Door de sterke toename van kerkgangers werd die kerk te klein, zodat de Missie besloot een grotere en meer aan de tijd gebonden kerk te laten bouwen in het beoogde Missie-gebied voor de kerk, pastorie, lagere school-gebouwen, nonnenklooster, broedersklooster en locaties voor de jeugdclubs. Dat grote complex lag aan de Kraton-West, niet ver van ons huis aan de Kraton-Zuid.

De kerk in Tegal rond 1910.

Intussen was ik zeven jaar geworden en op verzoek van mijn moeder werd ik, net als mijn broers, opgeleid voor misdienaar. Ik vermoed dat mijn moeder mij graag ooit als priester had gezien. Maar toen ze heel veel later de kleinkinderen mocht dragen, had ze daar ook wel vrede mee.
Voor die opleidng moest ik iedere dag een uurtje naar de pastorie. Begonnen werd met hardop de Latijnse gebeden opzeggen in volgorde van de Heilige Mis.
Er werd door één van de twee pastoors (een soort kapelaan) speciaal gelet op uitspraak en klemtoon. Daarna kwam de volgorde van de nodige handelingen aan de beurt. Toen die opleiding voorbij was, kreeg ik, net als alle anderen, de beurt om de vroegmis van zes uur te dienen in de kapel van het nonnenklooster.

Vulkaan

Het was toch nog wel donker, want straatverlichting was spaarzaam. Mijn fietsje werd toen voorzien van een petroleumlampje. Spannend. Na afloop, gauw naar huis, handen wassen, havermoutpap eten, om gezond te blijven en sterk te worden, dan een glas warme melk drinken, brood voor school inpakken en dan naar school. Als ik ons erf afreed, zag ik heel in de verte, voorbij
de voor ons huis aanwezige sawah’s, de top van de vulkaan, de Gunung Slamet.
Dat beeld is mij mijn hele leven bijgebleven.

Intussen had het kerkbestuur een koster aangesteld voor onze nieuwe kerk. Een katholieke Javaan uit de omgeving van Jokja. Een keurige nette en beleefde man.
Hij was erg gesteld op me en vroeg of ik een keer op een zondag na afloop van de Heilige Mis met hem mee wilde naar zijn huisje in de kampong om met zijn zoontje te spelen. Zijn naam weet ik niet meer, want ik sprak hem altijd aan met “Tuan Koster”.
Ofschoon ik wist dat mijn ouders zulks zouden afkeuren, want wij moesten toch nette kinderen worden, net als die blanke totok-kinderen, heb ik toch maar ja gezegd. Nou, daar heb ik geen spijt van gehad. De vrouw van de koster zette speciaal voor mij mierzoete thee, met daarbij op een bordje van aardewerk stukjes heerlijke gebakken cassave. De rest werd opgediend in een aardewerk schaaltje. Ik vond dat lekker omdat ik zoiets thuis nooit kreeg, maar vooral om die typische kampongsmaak. Simpel, maar toch indringend.
Van zijn zoontje leerde ik behendigheidsspelletjes en dan daarna Pentjak Silat. Desondanks ben ik nooit zo geweldig geworden als Paatje Phefferkorn, die nu zeker in de negentig moet zijn.
Kortom, voor mij zijn het mooie en fijne herinneringen geworden.

Het verlangen naar Chineesche broedertjes

Sumatra Post, 4 januari 1929

Kent u dat verlangen, van o kon ik dit of dat nog eens eten? Ik voel dat als ik oude kookboeken doorblader. Hoe ouder, hoe beter. Dan zie je recepten waarvan je denkt: wat.is.dat.

Dat heb ik dus met Chineesche Broedertjes.

 

 

Kookboek

In dat klassieke kookboek vond ik het recept. De titel is: Groot nieuw volledig Indisch kookboek Van Goor Zonen: Den Haag/Brussel, [zonder jr, eerste dr. 1902] De schrijfster is nog steeds een bekende naam: mevrouw J.M.C. Catenius-van der Meijden. Intimi mochten Koba zeggen.

Recept

Hier is het recept voor Chineesche Broedertjes:

Twee eendeneieren, 2 eetlepels legèn, 2 pond meel, 2 kippeneieren, een paar lepels boter, 4 lepels witte suiker, 1 kopje legèn, was.

De eeneneieren worden met de twee lepels legèn tot wit schuim geklopt; daarna worden de kippeneieren goed geklopt en het meel en de boter er door geroerd, daarna ook de suiker en het kopje legèn. Wanneer met dit beslag goed heeft gemengd, laat men het, liefst in de zon, een paar uur rijzen.
Vervolgens neemt men eenige Chineesche theekopjes, die men met gesmolten was en boter bestrijkt en met dit beslag voor ¾ vult, waarna men het nog een uur in de kopjes laat rijzen. Men bakt ze in een over (of penggorèngan) met éérst van onderen, daarna van boven vuur.

Oordeel

Van koken heb ik weinig verstand, dus ik kan niet bedenken of dit een moeilijk recept is. Het is kort, dus dan moet de kok misschien ervaren zijn. Wat legèn is, weet ik niet en zelfs Google laat me hier in de steek. Zijn eendeneieren overal te koop?  En dan is er nog de vraag, waarom dit nu juist heet zoals het heet. Chineesche Broedertjes. Mevrouw Catenenius is er helaas niet meer, ze stierf in 1926. Nog geen honderd jaar geleden, pas een paar generaties terug.

Misschien reken ik mezelf rijk met de herinneringen, maar weet er nog iemand iets over dit recept?

 

Weet u het goede antwoord?

Altijd leuk, weetjes uit en over de oude tijd. Kunt u deze vijf vragen beantwoorden?

Hoe ver heeft de roemruchte luitenant-generaal G.C.E. van Daalen (1863-1930) het gebracht?

(foto: Kars Karsen) Click to Flip
Van Daalen werd commandant van het KNIL in 1910. Vier jaar later ging hij met pensioen en vestigde zich in Nederland.

Wie was Dicky de Hoog (1881-1939) ook al weer?

(foto: Tropenmuseum) Click to Flip
Dicky de Hoog was onder meer de geliefde voorzitter van het Indo-Europees Verbond (IEV). Zijn overlijden haalde alle kranten.

Wat was de bijnaam van generaal Karel van der Heijden (1826-1900)?

(foto: NMM) Click to Flip
De bijnaam van de generaal was Kareltje-één-oog. Hij verloor een oog in Atjeh. In 1887 werd hij commandant van Bronbeek.

Kunt u een titel noemen van Tjalie (1911-1974) Robinson aka Vincent Mahieu?

foto:dnbl Click to Flip
Tjies (1960), Tjoek (1961) Piekerans van een straatslijper (1965).

Bij welke krant werkte de journalist Karel Zaalberg (1873-1928)?

Click to Flip
Karel Zaalberg werkte bij het Bataviaasch Nieuwsblad. Hij werd er ook hoofdredacteur. Zaalberg was korte tijd voorzitter van de Indische Bond, en zette zich ook zo in voor Indo-Europeanen.

Hoe heet het beroemste boek van E. du Perron (1899-1940)?

foto: Literatuurmuseum Click to Flip
Eddy du Perron schreef: Het land van herkomst (1935). Nog altijd zeer leesbaar.

Wilt u meer weten? Er is altijd meer!

Click to Flip
Meld u aan voor de nieuwsbrief van de Indische Schrijfschool, dan krijgt u een eboek kado!

Gaat u mee naar de bioscoop?

Even heerljk wegdromen over toen en daar. Wie gaat er mee naar de bioscoop?

Het Rex Theater op de Centrale Pasar van...

Click to Flip
Medan. De foto stond in het Algemeen Indisch dagblad/ De Preangerbode, 1 april 1931

Waar stond in 1931 het Oreon Theater?

Click to Flip
Ook in Medan. Het was bioscoop theater met een fraai interieur. De Sumatra post, 27 februari 1931

In 1939 ging de film "Suez" om middernacht draaien in de Globe. Welke stad?

Click to Flip
Dat was in Batavia. Het Bataviaasch nieuwsblad berichtte over de drukte op 2 mei 1939.

Waar stond in de jaren 1930 het Apollo Bioscoop Theater?

Click to Flip
In Bandoeng natuurlijk. Daar kon je fantastisch uitgaan.

En waar stond het Luxor?

Click to Flip
In Bandoeng.

En het Oriental?

Click to Flip
Ook al in Bandoeng!

In deze bioscooop Rex draaide in de late jaren 1930 de film "Captain Blood". In welke stad?

KITLV Click to Flip
KITLV
Dit was in Soerabaja. Zou de film nog ergens te zien zijn?

Wat voor fuifnummer bent u nu echt?

December is de maand van de feesten en fuiven. Maar eh… kunt u alle vragen beantwoorden?

Als u aan Bandoeng denkt, dan denkt u aan:

KITLV

In de stad is het december, dat is aan alles te merken. Wat doet dat met u?

KITLV

Wat doet u met Kerstmis?

KITLV

En wat doet u met oud en nieuw?

KITLV

Veel mensen zien op tegen januari. U ook?

KITLV

Wat voor fuifnummer bent u echt?
U bent een superfuifnummer

De fuif kan beginnen, want u bent binnen. U beleeft plezier aan mensen en de mensen beleven plezier aan u. Logisch, u bent voor alles in. Lachen, dansen, drinken en ook die dingen waar een ander mens zuinig van gaat kijken. U leeft maar een keer. Maar eh... een dagje rust is lang niet gek.
U bent fuifnummer normaal

U bent in balans, en dat is mooi. Wanneer u voor het laatst dronken bent geweest, weet u niet eens meer. O, het is nooit voorgekomen? Een verstandig leven is een goed leven, en zo kunt u zoetjes aan heel oud worden. Maar een keertje uit de band springen, zomaar lekker gek doen, heus, dat kan fijner zijn dan u denkt.
U bent fuifnummer met een lach en een traan

Bij elk feest denkt u aan degenen die er niet meer zijn. Wat had hij of zij dit leuk gevonden! Dat kan nou niet meer. Die weemoedige kant is iets moois in u. Het is een vorm van trouw. Maar weet u, ook zonder die anderen mag u een hele avond plezier maken. Probeer het eens.

op zoek naar de onbekende grootmoeder

Dit is de enige foto die ik ken van Philoteja Sajia. Zij was de grootmoeder van Marie Sloot, die lang beroemd zou zijn als de schrijfster Melati van Java (1853-1927). Tussen Marie en haar grootmoeder moet een hechte band hebben bestaan. Een grootmoeder die niet vergeten mocht worden.

Deze foto heeft  Sajia vermoedelijk laten maken rond 1872, toen ze naar Nederland vertrok. De afdrukken waren bestemd voor de kinderen die ze achterliet in Indië. Ze had besloten mee te gaan met haar dochter Wiesje en haar man, en de drie kleinkinderen: Chrisje, Nico en Marie. Al op de boot werd ze ziek. In Den Haag stierf ze, nog voor al haar bagage er was. Het moet vooral voor Marietje een schok zijn geweest. Zij had een band met oma. Hoe weet ik dat?

Brieven

Er zijn brieven, gewisseld tussen Marietje Sloot en haar grootvader.  U ziet het jonge Indische meisje hier. Ze draagt een Europees jurkje. Past het wel? Het lijkt me zo groot. Kijk eens hoe die armpjes steken uit die brede mouwen.

En kijk ook eens hoe strak die vlechtjes zijn. Om hoofdpijn van te krijgen.  Je moest ook stilstaan. Dan die strakke scheiding en het vlechten.

U ziet ook haar mond. Een streep van “dit wil ik niet”. Ze duwt haar bovenlip over haar tanden heen, die staken ietwat vooruit.

Marietje krijgt vooral huisonderwijs van haar moeder. De methode Clerx is er dan nog niet.  Ook gaat ze enige tijd naar de Zusters Ursulinen.

We zien een meisje met een mening. Ze is vermoedelijk wat we nu hoogbegaafd noemen. Al op jonge leeftijd kan ze lezen en schrijven, en ze pent verhalen en brieven aan haar grootouders. Hij schrijft terug, ook in naam van oma. Haar grootmoeder zelf schrijft nooit. Het is de vraag of Philoteja Sajia wel kan schrijven. Een zeldzame keer heb ik onder een brief haar naam gevonden, in bibberig handschrift, net of iemand haar hand vasthield:

 

 

Romans

In Nederland gaat Marietje Sloot romans schrijven. Ze groeit uit tot Melati van Java, de eerste Indische romancière van Nederland. Een aantal van haar romans zijn tien, twintig jaar of langer in omloop. Bestsellers, zonder meer. En daarin verwerkte Melati herinneringen aan haar grootmoeder.  In verschillende boeken kom ik een grootmoeder-figuur tegen met wie een jong meisje een diepe band heeft. Melati vermomde deze grootmoeder vaak als baboe. Dat moest haast wel. Het Nederlandse publiek  had weinig begrip van Indië en een baboe, dat snapte haar lezers net.

In de roman Fernand (1874) verschijnt de Indische Theodora van Vaerne, een zelfstandige jonge vrouw, zoals Marie moet zijn geweest. Deze Theo, zoals ze wordt genoemd, houdt zeer van haar baboe.

“Gewoonlijk knielde baboe voor het ledikant en waaide nonna in slaap, soms dongings  vertellende, legenden, sagen, die zij uit hare jeugd nog kende of histories die zij in de bijgebouwen had opgevangen. Théo volgde ze nooit, maar het was haar een gevoel of alles zich in orde bevond, wanneer zij de eentonige stem hoorde, die hoe langer hoe zachter klonk, tot zij eindelijk in slaap was gevallen.
En ’s middags als grootmoeder sliep, hoe gaarne ging Théo dan niet bij baboe op de baleh-baleh zitten en zij, de trotsche reine du bal, die alles rondom zich met een uitdrukking van geblaseerdheid aanzag, zij kon zich amuseeren met daar uit een pisangblad allerlei snoeperijen te eten, door baboe bereid, waarvan mevrouw Van Vaerne gruwde: roedja, tapeh, kelepon of wel de uit het hoofdgebouw om zijn onaangenamen reuk verbannen doerian. Grootma werd altijd geweldig boos als zij vernam wat voor inlandsche manieren haar kleindochter had, doch zelden kwam zij er achter, dank de zorg van baboe.”

Zo zijn er meer fragmenten en meer romans. Ik moest ze bij elkaar puzzelen, en ik begreep het geleidelijk. Zo gaat dat met familieleden in het verre verleden.  Zoeken, zoeken, denken en blijven zoeken. Dan daagt het, uiteindelijk.

Waar zijn de overovergrootmoeders?

Hoe verder we terug gaan in de Indische geschiedenis, hoe meer voorouders we vinden. Namen en verhalen, die bewaard moeten blijven. Wij zijn de generatie die dat kan doen. Met het internet, inderdaad. Ook omdat er meer archieven behulpzamer worden. En vooral omdat we steeds dieper voelen: nu moet het, en als ik het niet doe, wie doet het dan wel?


Voor degenen die meer willen weten: in mijn biografie van Melati van Java komt het hele verhaal, dat wil zeggen voorzover ik het kon achterhalen.

Dit is Melati als jonge vrouw van achttien jaar. Ze lijkt op haar grootmoeder.

 

Meer lezen over het boek bij Bol.com: klik en kijk

Ga naar de bovenkant