hoe begin je een levensverhaal

“Kun je ook half Indisch zijn?”


Het is een vraag die de afgelopen week bij me opkwam. Want ja, ik ben helemaal Hollands, en dat is toch anders. Misschien snap ik iets niet.
Zo af en toe lees ik dit soort uitdrukkingen over Indisch zijn:

  • Mijn grootmoeder was volbloed Indisch.
  • Mijn vader was half-Indisch.
  • Ik ben 1/16 Indisch.

Dat lees ik in de levensverhalen die mensen schrijven. U weet, ik help daarbij.

Ongeveer 90 procent weet het precies. Niemand zegt: “Ik heb het Indische in de familie, geloof ik.” Het is dus iets dat belangrijk is.
Het luistert nauw. Want wie zegt 1/16 Indisch te zijn, die heeft met generaties gerekend.

Maar hoe zit het nu, kun je wel of niet half Indisch zijn?

De vraag

Ik belde Inge Dümpel, ze is eightysomething en werkt al decennia in de Indische cultuur. U kent haar vast nog als presentatrice op de Tong Tong Fair.
Op mijn vraag had ze meteen een antwoord: “Zèg.”
Toen vroeg ik om een toelichting.

Inge zegt: “Half Indisch bestaat niet. Je bent Indisch. Of niet. Als je zegt dat je Indisch bent, dan zeg je dat je gemengdbloedig bent. Het maakt dan niet uit of het voor een kwart of voor een zestiende deel is. Je bent Indisch vanwege die vermenging. Je hebt een oosterse voormoeder en een westerse voorvader. Of andersom, maar dat komt minder voor.”

Dat snap ik. Maar het is toch voor mensen belangrijk om dat kwart of wat dan ook te noemen.

“Ja,” zegt Inge, “dat heeft twee kanten. De ene kant is dat iemand zichzelf niet helemaal Indisch voelt maar dat kwart noemt en daarmee hoopt ook mee te tellen in de Indische gemeenschap. En de andere kant is dat de boodschap is, met dat slechts een kwart hoor ik eigenlijk meer bij de westerse wereld.
Ik ga daar nooit in mee. Je bent Indisch of niet.
Indisch is afkomst.”

Nieuwe Indo’s

Inge vertelt: “Ruim dertig jaar geleden kreeg je nieuwe Indo’s. De vliegreizen werden goedkoper en betaalbaarder, dus meer mensen wilden het land van hun familie zien. Dat kon dus, financieel. Het was niet meer zo duur als in ongeveer 1969, toen Tjalie dankzij zijn lezers zo’n tienduizend gulden bij elkaar kreeg voor reis en verblijf. Om ook voor hen te kijken en te horen hoe Indonesië zich had ontwikkeld.
Met het goedkoper worden van de reizen, trok een nieuwe Nederlandse generatie naar Indonesië. Ze werden daar verliefd, begonnen een relatie en daaruit kwam weer een nieuwe generatie Indische kinderen voort. De nieuwe Indo’s.”

“De Indische cultuur van de koloniale tijd is aan het verdwijnen. Alleen de eerste en oudere tweede generatie Indischen kennen die nog. Zij weten wat het betekent om gemengdbloedig te zijn en op te groeien in het land van je moeder, van je voormoeder. Haar land, met haar zeden en gewoonten.
De nieuwe Indo’s groeien op in het land van hun vader of voorvader. Als zij het land van hun voormoeder willen leren kennen, kunnen ze niet meer naar Indië gaan. Dat is nu Indonesië. Een heel andere cultuur. Niet meer de koloniale cultuur waarin hun moeder een ondergeschikte plaats had, een gevoelsmatig vernederende situatie. Dat is niet meer echt invoelbaar. Wel voorstelbaar, als je de moeite neemt jezelf te informeren over wat en hoe die tijd was.”

half indisch

de heer M.W. Dümpel, vader van Inge.

“De nieuwe Indo zal niet meer voelen wat ik destijds voelde, als mijn Indische vader verdrietig was, wanneer er weer een jongen uit Nederland kwam die in het werk boven hem werd gesteld.
Mijn vader werkte bij het gouvernement. Hij was hoofd financiën van elke haven, waar we woonden: Soerabaja, Makassar en Jakarta. Dat was een goede positie, met daarbij behorende klassen voor het salaris en dus ook de status. Hij zat dan bijvoorbeeld op klasse 2, dus vrij hoog, maar als de Hollandse jongen kwam, werd die meteen op klasse 1 gezet. Ook al bakte hij niets van het werk.
Mijn vader kon daar niets van zeggen.
Thuis wel, iets.
Als kind voel je haarscherp aan wat voor pijn je vader daardoor heeft. Dan had ik al bij voorbaat een hekel aan die Hollander.
Later, toen de Hollanders weg waren, kwam er een Indonesiër van 25 jaar.
Zo was het toen om Indisch te zijn. Moeilijker. Anders.
Dus het is goed dat de nieuwe Indo’s dat niet hoeven te ervaren. Maar weten moeten ze het wel. En ook dat ze Indisch zijn of ze zijn het niet. Daar is nogmaals mijn antwoord op je vraag: nee, je kunt niet half-Indisch zijn.”

Aan de slag

Ik heb het antwoord. En ook borrelen nieuwe vragen op. Misschien heeft u dat ook. Daar zit al een klein familieverhaal in. Wie noemde zichzelf Indisch in de familie, hoe werd er gesproken over Indische mensen? Wat werd er dan gezegd? Wanneer is het in uw familie begonnen met dat rekenen van een kwart of meer dan wel minder Indisch zijn?
Een kladje met eerste gedachten kan het begin zijn van een mooi verhaal. Daar help ik u graag bij. Klik hier en lees meer over persoonlijke schrijfcoaching. (pagina gaat open in een nieuw venster)

Hoe ik aan oud geld uit Indië kwam

oud geld uit Indie
Natúúrlijk wilde ik in Semarang winkelen. Ik had net het oude huis van mevrouw Kloppenburg gezien, Bodjongweg 80 destijds, en dat had wat met me gedaan.

Wat?
Emotie. De vreugde van het weten dat mevrouw Kloppenburg daar echt gewoond had, en hoe dichtbij ze voelde toen ik mijn hand op het huis legde. Daar had ze gewoond met man en kinderen, daar had ze mensen behandeld met haar kruidenkennis. Het was haar huis, en toch ook zag ik dat de tijden veranderd waren. Verleden en heden, aan de Bodjongweg in Semarang.

Tegelijkertijd was er ontroering in me. Ik voelde tranen komen. Ook verdriet. Want ik wist van haar latere jaren, de oorlog, de Japanners, de steun die ze van de bevolking kreeg, en dan haar hele erge ziek zijn, mager worden en dan de laatste dagen.
Maar ik was wel nabij mevrouw Kloppenburg. Ik wilde voor altijd hier blijven  en ook meteen weggaan. Maar ja, wat je ook doet, je neemt toch jezelf mee, al die gedachten en gevoelens.
“Misschien later,” zei ik tegen mezelf. Een veilige gedachte.

Bodjongweg

Aan de overkant van de Bodjongweg had ik een rommelwinkeltje gezien. Oud, stoffig, ietwat verwaarloosd van uiterlijk,  waardoor ik meteen wist daar moet ik heen.
Het rook er muf. Oude boeken ruiken ook zo. Lekker.
De man die de winkel beheerde was aan alles gewend geraakt, hij zat er te zitten en als er iemand binnenkwam, taxeerde hij even hoe kapitaalkrachtig de klant was. Dus daar kwam ik en wat zag hij? Niet veel, vrees ik.

Over de aanblik die ik bood heb ik weinig illusie. Ik moet er wat verwilderd hebben uitgezien, wegens het feit dat ik net had staan te huilen bij mevrouw Kloppenburg.
Ik zag verhit hebben geoogd, want nou ja het klimaat, ondanks de verstandige kleren van katoen die ik speciaal had gekocht.
Ook moeten mijn ogen een beetje te wijd open hebben gestaan wegens de belofte van een oude winkel, toch is dat het eerste teken van krankzinnigheid.

In de winkel keek ik eens hier en ik keek eens daar, en daar stond het opeens. Een houten, ja wat eigenlijk geweest? Mogelijk een wierookhouder.
Erin zat een stapeltje biljetten uit de oude tijden.
Geld en geen geld.
Een tastbaar verleden dat ik tegenwoordig alleen op websites te koop zie.

Wilhelmina

Natuurlijk kocht ik het oude geld. De prijs kan ik me niet meer herinneren. Wel dat het meereisde in mijn koffer en hier veilig aankwam. Sindsdien staat het op een boekenplank in mijn huiskamer.
Ik doe er niks mee.  Toch is het een dierbaar bezit.

Wilhelmina.
Die uitdrukking: ‘Nederlandsch-Indische gouvernementsch gulden’.
Dat het ooit een wettig betaalmiddel was.
De rupia, in 1950 het wettige betaalmiddel.
Tastbare geschiedenis. Al die veranderingen zitten in dat papier geborgen.

Schrijftips

Heeft u zoiets thuis ook?  Spullen van vroeger of herinneringen aan wat er geweest is. Daarmee kunt u aan de slag, als u wilt gaan schrijven:

1 Waar liggen de spullen van vroeger? En als alles weg is, wat zou u nog zo heel graag hebben behouden?
2 Wie heeft ze in handen gehad?
3 Wat was vroeger het gewone alledaagse waarvan u zegt dat zou ik graag weer eens hebben?
U ziet, gaan schrijven kan ook eenvoudig en gemakkelijk zijn. U neemt een voorwerp en noteert wat u ervan weet en wat u erbij voelt en denkt. Misschien kunt u een levensverhaal of een familieverhaal schrijven aan de hand van 12 voorwerpen. Ja, zo kan het ook. We kunnen eens vrijblijvend samen overleggen hoe het schrijven voor u er in de praktijk uit kan zien.  Maak dan een afspraak voor een telefoongesprek en stuur me een mailtje. Een telefoontje is altijd gezellig. Kijk eens naar mijn digitale agenda en klik hier.

Waarom een njai inheems kan zijn maar ook Japans (en Chinees)

Valt het u ook op? De laatste tijd is er meer aandacht voor de voormoeders in families. Voormoeders als in: de njai’s, de concubines van Europese mannen. De vrouwen waren vooral inheems maar ook Japans en Chinees.

In de tangsi

Er is nog altijd te weinig bekend over hun levens, al verschijnen er gelukkig geleidelijk meer boeken. De Indische schrijfster Lin Scholte schreef uitgebreid over het leven in de tangsi (kazerne, kampement) waar ook haar moeder Djemini aanvankelijk njai was.
In de tangsi woonden de lagere rangen militairen van het KNIL. Een njai (daar vaak muntji genoemd), was bijna altijd inheems.
De officieren deelden soms een woning; en naarmate het traktement hoger was, konden ze een woning voor zichzelf betalen. Daarin was ruimte voor een concubine.
Buiten het militaire leven waren er njai’s op ondernemingen en vroeger in de steden.

Over haar leven

Inheems waren de voormoeders niet altijd. Zij waren ook Chinees en ook Japans. Wanneer u een voormoeder in de familie heeft, is het lang niet gemakkelijk om iets meer over haar leven te weten te komen. Maar niet onmogelijk.
U kunt boeken opsporen over de tijd waarin zij leefde.
Ik noemde zonet Lin Scholte, zij beschrijft een lange periode van eind negentiende eeuw tot na de oorlog.
Michel Ketelaars noemt in zijn Compagniesdochters: vrouwen en de VOC de afkomst van Sarah Specx, dochter van Jacques Specx en een Japanse njai. Reggie Baay schreef: De njai. Er zijn meer boeken, niet alleen non-fictie maar ook fictie.

Een Japanse njai

Zo is er de merkwaardige en interessante roman uit 1904 van Louise B.B.: Janneke de Pionierster. In 1914 werd het boek herdrukt, dus na tien jaar was er nog steeds een belangstellend publiek te vinden.
Het is in dit boek, dat een Japanse njai verschijnt.
Alleen: het is een roman. Louise B.B. kende Indië, maar toch. Een roman is waar en niet waar tegelijkertijd.
Janneke de Pionierster is een feel good roman, optimistisch van toon, en toch of juist behandelt het zware onderwerpen. Het moet een soort voorlichting zijn geweest voor de Hollandse vroywen die naar de Oost trokken.
Janneke, de heldin van het boek, was dat ook.

Als getrouwde vrouw komt ze in het denkbeeldige Rameleh terecht. Een mannengemeenschap, lijkt het. Bij de chef van haar man blijkt een jonge Japanse vrouw te wonen. Eerst voelt Janneke afweer, wegens het onfatsoenlijke van de situatie. Maar het contact tussen beide vrouwen ontwikkelt zich.
Yum-Yum is de enige die Janneke bijstaat na een zware ziekte en een miskraan. Zij is eerlijk over wat er nog meer is gebeurd:

“Yum!”
Zij kwam ijlings naar mij toe, meenende mij te moeten helpen, maar ik greep haar snel bij beide polsen, trok haar over mij heen, half in bed, zoodat ik haar vlak in het gezicht kon zien.
“Ja, allah! mintah ampong!” schrikte zij, toen zij mijn schitterende oogen ontmoette.
“Yum. . . ., zeg mij. . ., is . . . het . . . dood, dood geboren?”
Yum met smartelijk vertrokken gezichtje antwoordde knikkend: “O ja, nonja, saja, nonja!”
“Vertel. . . hoe kwam het ?”
“Op een nacht. . . ., door de erge “sakit demum” van de nonja,” zeide toean dokter!”
[…]
“Neen, neen, niet roepen, niemand roepen. . . . Kijk, het is al over immers, ik zal niet meer huilen! ”
Ik had met stugge bevelende stem gesproken, een poos lag ik doodstil, mij trachtend te bedwingen, toen zeide ik op korten toon: “Ga nu maar naar je werk, ik heb je niet meer noodig hier!”

Die ‘korten toon’ is ongepast na al het meeleven en zorg van Yum. Het laat daardoor iets zien van de koloniale verhoudingen van die tijd.
Tegelijkertijd biedt de schrijfster Louise B.B. ruimte voor een uitweg. Aan het einde van de roman is de verhouding tussen de twee vrouwen gelijkwaardiger. Yum-Yum gaat trouwen, wat voor haar bestaanszekerheid en status betekent.

Spiegels van de tijd

Dus u ziet, romans zijn spiegels van de tijd van toen. Indien u voormoeder heeft die u nergens in de archieven kunt vinden, zoek dan in oude romans verhalen en beschrijvingen. Het is fictie, iderdaad, maar wel ergens op gebaseerd.
Wanneer u over de familie schrijft, help ik u graag bij het zoeken naar de romans die raken aan uw familiegeschiedenis. Zo krijgt u toch mooi beeld van vroegere generaties. Zullen we daarover eens van gedachten wisselen? Voor het maken van een vrijblijvende afspraak, is een mailtje voldoende: maak dan een afspraak in de digitale agenda. Dan praten we vrijblijvend een half uurtje. Zin in? Klik hier (er opent dan een nieuwe pagina) dan hebben we zo een afspraakje, in het nette.

Waarom er Hulp Aan Landgenoten in Indië kwam

Hulp aan landgenoten

Op 15 augustus voel ik een klem om mijn hart. Want ja, eindelijk toen en daar kwam de Japanse capitulatie. Maar daarmee begon ook die andere tijd, vol oorlog na de oorlog en met alles dat dit meebracht.

Hulp

In de chaos en ellende probeerden mensen elkaar ook te helpen.
In 1955 werd de stichting HALIN opgericht: Hulp Aan Landgenoten in Indië – zoals HALIN toen heette. Later werd het wat het nu is: Indonesië.
Nu nog?
Ja, nog steeds.

Want ook daar, net als hier, zijn generaties door de oorlog geraakt. Dan ook hun kinderen. Hoeveel generaties tel je mee als het gaat om daardoor geraakt te zijn, dat is ook daar een vraag.
HALIN stuurde me een hele tijd terug naar Indonesië om de ouderen daar te interviewen voor mijn boek Familie gebleven.
Het boek is uitverkocht, alleen nog antiquarisch te verkrijgen.

Gesprekken

Veel van die ontmoetingen herinner ik me nog. Het waren intense gesprekken over de tijd van vroeger en de oorlog, en waarom zij in Indonesië waren gebleven, waarom ze Warga Negara werden. Ik hoorde onder meer:

  •  Ik was minderjarig dus mijn ouders namen voor mij de beslissing
  • Mijn broer had mij nodig om voor hem te zorgen, er was niemand anders
  •  In mijn hart blijf ik Nederlands
  • Ik wilde mijn kleinkinderen zien opgroeien

Dus blijven, dat was niet altijd een vrije of gemakkelijke keus.
Netzomin als naar Nederland gaan – met de administratie die de overheid eiste, de voorwaarden die gesteld werden en dan, hoe het leven hier was na de overtocht.
Wat een tijd.

Semarang

In Semarang ontmoette ik Mary Overzier. Ze staat op de foto bovenaan, met een kleinzoon. Mary was een drukbezette vrouw, met haar werk in een winkel, met haar zorg voor de familie. Ze was bedacht op hun veiligheid en daarom sprak ze geen Nederlands met de kleinkinderen. Toch haar eigen taal. Zij wisten wel dat hun oma een beetje anders was dan de andere oma’s- iets met Orang Blanda.
Destijds was ze minderjarig geweest en haar vader had besloten: wij blijven hier. En over Nederland waren de berichten niet zo gunstig. Mary Overzier:

“Ik heb nooit een aanvraag ingediend om als spijtoptant naar Nederland te gaan. Je moest op de eerste plaats gezond zijn. Mijn vader had een maagzweer en last van malaria, opgelopen tijdens diensttijd als militair in Borneo. Mijn moeder had last van reuma. Voorts moest je familie in Nederland hebben die je kost en inwoning moesten geven. Mijn vader vertelde dat zijn vrienden in Nederland het ook afraadden. Volgens die vrienden was het voor “ons Indo’s” moeilijk omdat er een onderscheid werd gemaakt tussen volbloed en halfbloed Nederlander.
Verder hadden mijn ouders mijn steun nodig. Daarom was ik hier zelf, toen ik 17 jaar was, aan het werk gegaan bij de firma Van Dorp. En de verhalen van mijn vader over de houding in Nederland schrokken mij af om een aanvraag te doen om naar Nederland te gaan.”

Ja, zo kan het gaan. Blijven of vertrekken, het was alletwee moeilijk. Ook daar denk ik dus aan als het 15 augustus is.

Herinneringen

De stichting HALIN bestaat nog steeds. Ook bij degenen die steun krijgen van HALIN zijn in de afgelopen jaren moeilijkheden geweest. Corona. Alzheimer – ouder worden kan met gebreken komen. En soms keren de herinneringen aan de oorlogstijd weer terug.

Over de oorlog vertelde iedereen me toen ik in Indonesië was. Dat kwam omdat ik een boek maakte en ze wisten: mijn verhaal kan ik zo doorgeven. Het kwam ook omdat ik weer weg zou gaan – zo werden de kinderen immers niet belast.
“Vertellen maakt mijn hart leeg,” zei een oudere Indische man een keer tegen me.
Dus als u het kunt, vertellen en opschrijven, doen. Want de generaties die nu opgroeien, hebben u nodig om de verhalen van en uit Indie te leren kennen en vooral te leren begrijpen.

Zijn onze herinneringen betrouwbaar?

herinneringen

MULO, dat was: Meer Uitgebreid Lager Onderwijs. De school op de foto stond in Bandoeng, ongeveer in 1910.

Dagboek

Dus nog voor de Eerste Wereldoorlog.
Lang geleden, maar niet onbereikbaar.
Scholieren maakten huiswerk, dat soms bewaard bleef.
Er waren er altijd, die een dagboek bijhielden.
De een of de ander vertelde het aan de kinderen, die het onthielden en weer vertelden aan de volgende generatie.
Dus ik vind 1910 helemaal niet zo lang geleden.

Kloppen ze

Maar die herinneringen, kloppen die wel? Ik vermoed: ja en nee tegelijkertijd. Een voorbeeld.

Eerste herinnering

Ik ben altijd benieuwd naar de eerste herinnering van iemand. Die is meestal ontstaan rond het derde levensjaar. Bij mij iets ervoor. Dan ben ik iets ouder dan twee jaar en mijn moeder brengt me naar de peuterschool. Op de fiets. Dit is mijn herinnering: ik zit in een stoeltje dat aan het stuur is, de zon schijnt en ik voel de warmte, we wachten tot het stoplicht op groen springt, achter mij weet ik mijn moeder en ik ben veilig, alles is goed.

Toen ik dit eens aan mijn moeder vroeg, wist ze het niet meer. Haar herinneringen aan die tijd waren anders, want ik was een driftig peutertje. Daarom moest ik dus ook zo vroeg naar school.

Betrouwbaar

Hiermee kom ik terug op de vraag, of herinneringen betrouwbaar zijn.
Ja, want ze zeggen iets over wat ik toen waarnam en die herinnering is met me meegereisd. Dat geldt voor elke herinnering:

  • het afscheid op de kade
  • de bedienden die huilden toen het gezin vertrok
  • later in Nederland: de spanningen die nooit hardop benoemd werden, maar waardoor duidelijk werd: dit niet zeggen, hier niet naar vragen, alles was erger in de oorlog dus het leed van nu dat telt niet mee.

En nee, want herinneringen kunnen veranderen van sfeer, van inhoud. Dan krijgen ze een andere betekenis, die van een spiegel van wie u nu bent. Voor mij is het een verlangen naar een tijd waarin alles goed en veilig is. Het kan best zijn dat ik die herinnering in de loop der jaren heb uitgebreid vanwege dat verlangen.

Wat kunt u ermee

Herinneringen zijn brokjes informatie. Wat kunt u ermee, als u een levensverhaal gaat schrijven?

Stap 1: noteer: wat herinner ik mij?
Stap 2: analyseer: Waarom maakte het op mij deze indruk? Welke mensen komen er voor in mijn herinnering en wat kan hun indruk zijn geweest?
Stap 3: concludeer: Hoe kijk ik er nu op terug?

Wat de MULO in Bandoeng betreft, zijn de leerlingen vermoedelijk rond 1900 geboren. Met deze aanwijzing weet u meteen hoe ver u terug moet in de familie of bevriende families. Inderdaad, helemaal niet zo lang geleden. Daar zijn vast nog herinneringen aan, doorgegeven of opgeschreven. Misschien is het tijd om die te gaan ordenen en bewaren.

Een boek over het KNIL: hoe valt dat? (video)

Hoeveel mensen in Nederland hebben een band met het KNIL? Dus via familieleden of vrienden van de familie. Misschien wel duizenden. Maar niet iedereen weet dat, of wil dat weten.

Gesprekjes

De afgelopen week heb ik veel lezers en lezeressen ontmoet tijdens het spreken over mijn KNIL-boek Een eervol bestaan en wat ik hoorde was uiteenlopend van inhoud en karakter. Een paar gesprekjes als voorbeeld.
Dit was toen ik in boekhandel De Kler in Leiden stond, achter een tafeltje bij de ingang.

Meisje: Mijn grootvader was bij het KNIL.
Ik (blij): Waar was hij gelegerd?
Meisje (ontwijkend): Meer weet ik niet.

Man: Mijn vader zat in…. en in…. (monoloog met jaartallen en feiten)
Ik: Schrijft u dat ook op?
Man: Daar ben ik druk mee bezig.

Verlegen mevrouw: Ik had familie bij het KNIL.
Ik: Zal ik signeren?
Zij: Ja… doe.

Ook was er iemand die naar me toekwam en vroeg waarom ik mijn tijd spendeerde aan het schrijven over een misdadige organisatie.
Dus dat werd geen echt gesprek. Dat stellige laat immers weinig ruimte over voor uitwisseling van gedachten. Ik weet niet zo goed of iemand dan werkelijk belangstelling heeft.

(tekst gaat verder onder de video)

Dit is het begin van mijn lezing bij Paagman. Ik was blij na alle lockdowns weer in een boekhandel te staan. Dat vrolijke is merkbaar. Verderop in de lezing werd het vanzelf serieuzer.

Drie tips

Wat me opvalt, is bij de meeste mensen het verlangen naar kennis over die KNIL-vader of voorvader. Hoe kom je er nou achter waar hij was, wat hij deed, wie hij was?
Drie tips:

1 Als u alleen een naam weet: stamboeken in het Nationaal Archief
Een stamboek is een opsomming van feiten: waar gelegerd, waaraan deelgenomen, onderscheidingen, bijzonderheden. Dus met deze feiten is het fijn verder zoeken naar kennis, al gebruikt u alleen maar Google, het is toch een goed begin.

2 Als u weet waar en wanneer: verenigingen en regimenten
Wanneer u ongeveer weet waar uw vader of voorvader was, kunt u via internet proberen om tijdgenoten te vinden. Misschien wel kameraden. Die zijn vaak lid van een veteranenvereniging (kijk bij het Veteranenplatform) of van een militaire vereniging zoals de Bond van Wapenbroeders. Wanneer u niet weet waar u moet beginnen, dan begint u gewoon waar het gemakkelijk is, en dan komt u via-via vanzelf verder.

3 Terug in de tijd: een paar generaties terug
Begin dan met de familie een beetje in kaart te brengen. Veel hulp zit bij de de Indische Genealogische Vereniging (IGV) https://igv.nl/
Ik ben ook lid. Ze verkopen ook een usb-stick met fantastisch veel oude zoek-documenten erop, een aanrader.

Bonus

Begin gewoon, zou ik zeggen. Het is een manier om uw voorvader beter te leren kennen en – dat krijgt u er als bonus vanzelf bij – uzelf ook. En als u denkt jamaarhoe, dan mailt u mij gewoon eerst.

Hoera, het boek over het KNIL is er

KNIL

Misschien zijn er wel duizenden mensen in Nederland met een voorvader bij het KNIL. Het Koninklijk Nederlands-Indische Leger. En ja, ook voormoeders want korte tijd bestond het Vrouwenkorps KNIL.

Welke tijd

Hoe was het, om deel uit te maken van het KNIL?
Ligt eraan welke tijd. Want 1900 was weer anders dan 1942.
En het Knil bestond van 1814 tot en met 1950 dus dat is een hele tijd.
Het liet me niet los.

Het leven zelf

Dus ik begon antwoorden te zoeken, ik wilde weten hoe het leger in Indië was, wie het waren, waar ze sliepen en wat ze dronken, hoe ze dachten over vrouwen, over kinderen, hoe ze omgingen met geweld en vrede, over de Militaire Willemsorde en andere onderscheidingen- gewoon alles, eigenlijk.
Kijken naar de tijd zelf, zoveel mogelijk.
En uit die tijd haalde ik een enorm aantal egodocumenten, dus brieven, dagboeken, verslagen, opstellen, maar ook liedjes, romanfragmenten, krantenartikelen enzovoort.
Bij elkaar, en met mijn toelichtingen, kon ik zo de geschiedenis van het KNIL vertellen.

Eervol

En dan die titel: Een eervol bestaan.
Daar begin ik mee in de inleiding van het boek. In de jaren 1930 was er een poster waarop tekenen voor het KNIL werd aangemoedigd. Het was immers een eervol bestaan. Daarom heb ik het boek zo genoemd, juist omdat er tegenwoordig zulke andere gedachten zijn over militairen in de oost.
Dan is het extra belangrijk om de tijd van toen te leren kennen: dan begrijpen we het verleden beter.

Foto’s

Er staan ook foto’s in het boek, zodat het leger zichtbaar is. Ik was zelf verbaasd over wat ik vond, vooral over die ene foto van een militair met zijn fiets en zijn hond. Die staat bij de introductie van fietsen in het KNIL.

Indisch

Ik heb ook steeds gekeken naar wie het KNIL vormde. Al die verschillende etniciteiten, en dan natuurlijk geheel volgens de koloniale rangorde, een roomblanke top. Twee uitzonderingen zijn er hier, en dat zijn de twee Indische commandanten die het KNIL had. Dat waren Van Daalen tussen 1910 en 1914 en Berenschot tussen 1939 en 1942.

Berenschot heeft mijn hart gebroken. Want hij trad aan onder een internationale oorlogsdreiging, hij wist dat het KNIL nauwelijks in staat zou zijn de Jap tegen te houden en toch probeerde hij het moreel hoog te houden. Wat er in 1942 gebeurde, staat ook in het boek.

“Hoe heb je dat allemaal bij elkaar gehaald? “vroeg iemand.
Ja, veel lezen. Vaak naar archieven gaan. En mijn huiskamer staat vol met stapeltjes boeken. Het is verder ook zo, dat als je iets echt heel graag wilt weten, je gewoon blijft doorzoeken tot je het weet.
Hopelijk voelt u zich hierdoor bemoedigd als u een vader of grootvader of een voorvader heeft die deel uitmaakte van het KNIL maar van wie u verder niets weet: er is dus heel veel informatie. Soms via een tijdgenoot, maar dan heeft u ook een indruk van zijn leven.

Kom ook

Vanmiddag signeer ik tussen 1500.1700 uur bij boekhandel deKler in Leiden (Breestraat 161 ), maandagavond geef ik een sneltrein-lezing bij Paagman.  Opgeven nodig want beperkt plaats.
Er komen meer data aan, die vermeld ik altijd in de nieuwsbrief.

Boek bestellen? Klik hier. Dan komt u in de webshop van de uitgever.

Een eervol bestaan. De geschiedenis van het KNIL, 1814-1950.
416 pagina’s, 50 foto’s, hardcover.

Waarom dat cijfer van de Bersiap zo belangrijk is

bersiap

Een eeuwigheid geleden ontmoette ik Herman Bussemaker. Of nou ja: ontmoeten. Ik zag hem, wist wie hij was en van de weeromstuit durfde ik niets tegen hem te zeggen.
Ik ging een lezing geven, hij zat in de zaal en luisterde.

Uitleg

Voor de jongere lezers en lezeressen even wat uitleg.
Dr. ir. H. Th. Bussemaker (1935-2015) was een erudiete, strenge en toch ook beminnelijke man. Hij was ondermeer voorzitter van de Vereniging Kinderen uit de Japanse bezetting en Bersiap 1941-1949 (KJBB) en voor mij vooral de auteur van Bersiap! Opstand in het paradijs (2005). Dat is een zwaar boek: het onderwerp. En ook een goed boek, door de degelijkheid ervan en door wat voelbaar is: de persoonlijke ervaring van de auteur ermee.

Cijfer

Na de lezing kreeg ik een knikje.
Dat was voor mij genoeg om opgelucht en blij te zijn.
En nu hij er niet meer is, al langer niet meer, spijt het me nog steeds niet langer met hem gepraat te hebben. Wat zou hij gezegd hebben van dat nieuwe cijfer van zesduizend slachtoffers uit de Bersiap, dat het dekolonisatie-onderzoek gaf?

Het boek

Ik nam Bersiap! Opstand in het paradijs uit de stapeltjes boeken in mijn huiskamer en zocht even. Daar stond op pagina 342:

Na de Indonesiërs hebben de Nederlanders de hoogste prijs in de Bersiap betaald. Het totaal aantal militaire doden aan Nederlandse kant is niet hoog, maar het aantal civiele doden wel. Schattingen lopen uiteen tussen 3.500 en 20.000 burgerdoden aan Nederlandse kant. Ik ben geneigd om uit te gaan van het hoogste getal, zeker als men het door honger en uitputting voortijdig overlijden van een aantal Nederlandse ouderen en kinderen in de zogenoemde Bersiap-kampen in aanmerking neemt.
Het merendeel van de Nederlandse burgers is echter omgekomen bij ontvoeringen en moordpartijen zoals in dit boek beschreven, met een piek in de periode oktober-november 1945.

Emotie

Wat ik voelde toen ik deze woorden las: mededogen, en een beetje pijn van binnen om hoe hij het zei, door honger en uitputting voortijdig overlijden van een aantal Nederlandse ouderen en kinderen.
Ik voelde ook het belang van het cijfer, de schatting die hij maakt – want dat geeft het gewicht. Het geeft er een erkenning aan dat dit een periode van belang was. De schatting is een serieuze inschatting, en Bussemaker neemt daarin dus mee: degenen die voortijdig stierven.

Ander cijfer

Nu het dekolonisatieboek Over de grens.
Daarin staat op pagina 452 de verantwoording van het Bersiap-cijfer:

Op basis van eigen onderzoek – onder andere in het bestand met slachtoffers van de Oorlogsgravenstichting en in lijsten en dossiers met namen uit diverse archieven – naar slachtoffers die van 17 augustus tot en met 31 maart 1946 vielen aan Nederlandse zijde, inclusief Indo-Europeanen, Molukkers en Indonesiërs, komen wij uit op een beredeneerd aantal van 3723 doden aan Nederlandse kant, van wie 1344 met zekerheid door geweld om het leven zijn gekomen.
Tellen we hierbij de 2000 vermisten op die in december 1949 nog geregistreerd stonden, en de ruim 125 omgekomen personen die in gebruikte bronnen zijn gevonden maar van wie de overlijdensdatum onbekend is, dan komen we uit op een verantwoorde schatting van bijna 6000 dodelijke slachtoffers.
Dit aantal ligt zeer dicht bij vroegere schattingen en weerspreekt de schattingen van 20.000 of zelfs 30.000 slachtoffers die de afgelopen twee decennia op grond van weinig onderbouwde aannames en extrapolaties, circuleerden.

Hierbij dus geen voortijdig gestorven ouderen en kinderen.
Het ligt er dus maar aan, wie je meetelt.
En als Herman Bussemaker ze meetelt, dan tel ik ze ook mee.

Doorgeven

Hierbij komt nog iets anders.
Dat deze periode zo beladen is met emoties, waardoor het moeilijk kan zijn om over te praten of te schrijven. Cijfers zijn niet het verhaal. Mensen zijn het verhaal.
En de jongere generaties moeten ook dit kunnen begrijpen.
Dus daar zit een afweging voor wat te doen, wat kan en wat is nodig, omdat ook deze tijd begrepen kan worden, voorzover mogelijk.

Wie zoekt zal vinden: over de grens en de boeken

dekolonisatie

Dit hele lange jaar komen er boeken over de dekolonisatieoorlog, vol feiten, interpretaties en nuances, en wat er allemaal in staat, dat lezen vooral degenen die zich betrokken voelen. De meerderheid neemt de beeldvorming aan voor waarheid.

Beeldvorming

Want waar rook is, daar is vuur.
En er is geen koe zo bont, of er zit wel een vlekje aan.
Zo redeneert de meerderheid, zeggend dat er heus wel iets aan de hand zal zijn geweest, als er zulke grote instellingen zo lang onderzoek doen, en al die boeken, en wat heeft dat allemaal gekost, dus dat is niet voor niets, en zo redeneert de meerderheid verder, richting oordeel en mening, richting schuld.

Verdeeld

En nu is de verdeeldheid diep.
De ministerpresident biedt exuses aan las op op NOS.nl: “Voor het stelselmatige en wijdverbreide extreme geweld van Nederlandse zijde in die jaren en het consequent wegkijken door vorige kabinetten maak ik vandaag diepe excuses aan de bevolking van Indonesië. Vandaag moeten we bovendien constateren dat excuses op hun plaats zijn voor iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven.”

Dat is nogal breed: de bevoking van Indonesië en iedereen hier in Nederland. Het is ook een manier om verder onderzoek te ontmoedigen: “We hebben toch al sorry gezegd?”

Veteraneninstituut

Het Veteraneninstituut reageerde uitgebreid en zei onder meer: Het onderzoek heeft zich echter helaas vrijwel uitsluitend gericht op Nederlands extreem geweld en niet op dat van de tegenstanders en ook niet op andere vormen van militaire inzet. Dat levert een onevenwichtig en eenzijdig beeld op van de strijd en het militaire leven en ook een beeld dat heel veel veteranen absoluut niet zullen herkennen.

En:

Ronduit verdrietig zijn wij over het hoofdstuk over de rol die Indiëveteranen vanaf 1950 in het publieke debat over extreem geweld hebben gespeeld. Samengevat komt het er in dit hoofdstuk met de suggestieve titel ‘Een kwaad geweten’ op neer dat Indiëveteranen collectief worden weggezet als een rechts-reactionaire groep, met meer zelfbeklag dan zelfverwijt, die het verlies van Indië de politiek in de schoenen schuift (zogenaamde dolkstootlegende), die in meerderheid uitgesproken afwijzend op de onthullingen van Hueting in 1969 reageerde en die er door intimidatie en bedreigingen decennialang in slaagde om het publieke debat over extreem geweld tegen te houden. Het NLVi herkent de Indiëveteranen absoluut niet in dit ongenuanceerde en generaliserende beeld. Het leest als een persiflage.

Een weg vinden

We moeten allemaal een weg hierin vinden: in de boeken, in de reacties, en vaak ook in de ervaringen die we hebben gehoord van degenen die het uit eigen ervaring kunnen navertellen.
Dat kost tijd.

Zelf miste ik het academisch militaire perspectief. Komt dat nog?

Want destijds was het oorlog. Voor beide partijen. De ‘rules of engagement’ waren anders dan wij, in dit veilige Nederland, zich kunnen of willen voorstellen. De situatie van oorlog brengt dat mee. Degene die zich het braafste gedraagt, verliest het snelste.
Natuurlijk ontspoorde er dan en daar iets of meer dan iets. Of heel veel. Bij beide partijen. Wie daarnaar zoekt, zal het ook vinden.
Komt er een omvangrijk onderzoek naar ‘daden van menslievendheid in de dekolonisatie’, dan werden die daden ook gevonden. Wie zoekt, zal vinden.
Maar dat onderzoek komt er nooit.

De uitslagen van dit onderzoek verdeelt Nederland eigenlijk in twee partijen. De ene partij staat te wijzen met de vinger naar de militairen van toen, de andere partij wil juist om de militairen heen staan wijzend op de realiteit van een oorlog.

Zelfbeeld

Maar meer nog dan deze verdeling gaat het over het zelfbeeld van Nederland. Wij willen het land zijn van het gebroken geweertje, de redelijke factor in de internationale gesprekken over oorlog en vrede, degenen die het moreel kompas in de wereld helpen afstellen, in het Europees Parlement en overal waar we voet aan grond kunnen krijgen.
Dan is het buitengewoon onhandig om een verleden te hebben vol geweld, waarover regering, volk en militairen destijds het veelal eens waren. Zo waren wij: een koloniale natie. Er zijn genoeg mensen die dat uit eigen ervaring kunnen navertellen. En ook hoe beroerd de Indië-veteranen na gedane zaken hier zijn ontvangen. Had Nederland de oorlog gewonnen, dan waren de straten gevuld geweest met een juichende bevolking, bloemen gooiend, het Wilhelmus zingend. Maar als het gezicht van een verloren oorlog waren ze niet welkom.

Lezen

Ik ga alle boeken lezen, dat is mijn vaste voornemen. Maar of ik het ermee eens ben, dat staat te bezien.

Dit is het mysterie: het krontjong-boek van Bintang Soerabaja

krontjong

Kent u het krontjonglied: “Ja hoera”? Ik niet. En in het krontjong-boek van Bintang Soerabaja zag ik niets dat ik kon meezingen, omdat ik geen notenschrift ken.

Nina Bobo

Dus zelfs Nina Bobo lukte niet, want ik heb tekst voor mijn ogen nodig, dan snap ik wat ik moet zingen. Ik ben een beperkt mens en toch kocht ik dit boek. Het rook ook zo heerlijk muf, de geur van iets ouds dat lang ergens op een zolder heeft gelegen. Voor mij is dat een aanbeveling.

Van binnen

Het onbekende van dit boek bleef aan me knagen. Helemaal toen de Tong Tong Fair een datum aankondigde voor september. Want daar luister ik altijd naar live krontjong, stil zittend in een zaal, en voelend hoe deze muziek me diep, diep van binnen raakt.
Het is misschien een beetje gek om te zeggen, maar ik geloof dat ik daardoor een beter mens wordt. Wat zachter en me bewust van het belang daarvan. Dat ik voel dat er meer bestaat dan ik met mijn verstand kan begrijpen. En soms denk ik, hoe zou het zijn om naar krontjong te luisteren op een late avond in Indonesië, wat doet dat met iemand van binnen?

Maar ja. U en ik zijn hier en het krontjongboek ligt op mijn werktafel. Ik kocht het op een koempoelan in Vlaardingen, voor slechts twee euro.
Toen ik het notenschrift zag, besefte ik wat het betekende. Dat vertel ik in de video.

(tekst loopt door onder de video)

Meetellen

Er zijn ook mensen die uit eigen ervaring kunnen vertellen over:

  • dansen in hotel Homann, Bandoeng
  • zwemmen in bad Tjikini, Batavia

Ja, nee, dat was de koloniale tijd, maar die telt toch ook mee in de nationale geschiedenis? Los van wat we nu vinden van het koloniale systeem, was het een tijd waarin mensen leefden, waarin cultuur ontstond en bloeide. Dat mag niet weggevaagd worden als “fout”.
Dus ik hoop dat u en ik vastberaden verder gaan op de ingeslagen weg: het besef dat kennis van vroeger een vergankelijk iets is, en het enige dat helpt is, inderdaad, opschrijven.

Ga naar de bovenkant